De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Brieven uit Keswick aan Elizabeth HitchenerGa naar voetnoot*
| |
[pagina 113]
| |
trouwde en het minst aan hem twijfelde - als ik al ooit aan hem getwijfeld heb. Toch, vriendin, heeft hij dat gedaan. En wat voor poging... Je kunt je een voorstelling maken van zijn drogredenen; je kunt je een voorstelling maken van de kracht van het kwaad; want kracht en macht zijn onscheidbaar; maar je kunt je geen voorstelling maken van zijn onweerstaanbare en gevoelvolle welsprekendheid of van de uitstraling van dat gelaat waarnaar ik soms gekeken heb met het idee dat de wereld beter zou worden als ze er ook naar zou kunnen kijken. Jij, jij hebt hem nooit gezien en nooit horen praten, anders zou je weten dat Harriet heldhaftig of gevoelloos was toen ze zich niet door hem heeft laten overreden. Dat laatste is ze niet. Stel je eens voor, vriendin, hoeveel ik van jou houd, hoe groot mijn vertrouwen is in jouw principes, en hoe onmogelijk het is dat mijn geloof in jouw goedheid aan het wankelen wordt gebracht! Dan, dan weet je hoe ik lijd omdat ik door zo'n verschrikkelijke tegenslag iemand verloren heb met wie ik evenzeer bevriend was als met jou. Dit is een groot verlies, niet alleen voor mij maar ook voor de wereld. Het goede heeft een van zijn voorvechters verloren - het kwaad heeft er een aanhanger bijgekregen. Het denkbeeld doet me huiveren. Maar moet het zo zijn? Kan ik er niets aan doen? Kan ik niet met hem praten? Is hij dood, koud, verdwenen, tenietgegaan? Niets, niets van dat alles. Hij is dus niet reddeloos verloren, niet hopeloos gevallen zoals Lucifer. Voor ik uit York vertrokken ben, heb ik met hem gepraat. Ons gesprek was lang. Hij was stil, bleek, geschrokken van de snelheid waarmee de kwestie aan het licht was gekomen, en o! ik hoop dat hij gebukt ging onder het besef van de laagheid van zijn handelwijze. Ik heb tegen hem gezegd dat ik hem vergaf, onvoorwaardelijk, geheel, totaal vergaf, dat ik niet de minste boosheid jegens hem koesterde. [...] Ik heb hem laten beloven dat hij me zou schrijven. Je kunt je voorstellen dat ik hem vaak en lang zal schrijven. - Vandaag heb ik weinig tijd, maar ik ben je dit korte bewijs van mijn vriendschap schuldig. Ik hoop, mijn liefste vriendin, dat jij nooit zo'n hevige teleurstelling zult ervaren als ik. Schrijf me per adres Mr. D. Crosthwaite, Townhead, Keswick, Cumberland. Het landschap is ontzagwekkend groots; zelfs in een tijd als deze maakt het indruk op me. Vaarwel. Schrijf me. Ik heb je steun nodig. - Harriet en haar zuster houden van dit deel van het land, en op het moment van ons plotselinge vertrek had ik geen voorkeur. Ik denk dat er een brief van jou in York op me ligt te wachten. Hogg zal | |
[pagina 114]
| |
hem wel doorsturen. Vaarwel, mijn bijna enige vriendin. Eeuwig en oprecht de jouwe, Percy B. Shelley | |
Keswick, 23 november 1811Mijn liefste vriendin,
Je brief heeft me een dag te laat bereikt, omdat er een storm woedde die de postbezorging vertraagd heeft. Uiteindelijk heeft hij me toch bereikt, en elke regel is me dierbaar, waarlijk dierbaar. Het is alsof ik door het gebeurde verstoken was van de levensadem die ik nu zo gretig inadem. O, een vriendschap als de onze, waarvan zo'n troostende werking uitgaat, kan nooit, mag nooit zelfzuchtig genoemd worden. Want hoewel we elkaar plezier verschaffen, is onze liefde niet zelfzuchtig. Zelfzucht gaat gepaard met berekening, en de vreugde die ik voel als mijn geest kracht put uit de vitaliteit van de jouwe is spontaan. [...] Je brief heeft me getroost, gekalmeerd; het is alsof mijn bittere teleurstelling minder bitter is geworden. [...] Ik heb vandaag een lange, eenzame wandeling gemaakt. De gigantische op elkaar gestapelde bergen, de watervallen, de wolken die, getint door de wisselende kleuren van talloze regenbogen, in honderdduizenden vormen door de hemel drijven tussen jou en een meer dat zo glad en donker is als een plaat gepolijste git - o! die vormen een wonderbaarlijk schouwspel voor de beschouwer. Ik ben zeer getroffen door de grandeur van het landschap. De natuur pronkt hier met de ontzagwekkende grilligheid van haar eenzaamheid; de toppen van de hoogste der reusachtige opeenstapelingen van rotsblokken dienen slechts ter meerdere glorie van de Skiddaw en de Helvellyn. De verbeelding wordt onweerstaanbaar gedwongen terug te blikken op de talloze eeuwen waarin ze hier stilletjes tot stand zijn gekomen, de tijden waarin dit oord van vredigheid en landelijke ongekunsteldheid wellicht het pandemonium van misleidende druïden was, het toneel van Romeins verderf, de rustplaats van de wilde die zijn eenzaamheid deelde met de wolf. Nog, nog verder terug! Dwing je fantasie terug te gaan naar een tijd toen hier geen rotsen, geen meren, geen naar de wolken reikende bergen waren, toen hier in het midden van een immense vlakte een grote, dichtbevolkte en verdorven stad stond waarheen talloze mensen stroomden; een stad waarvan de ver- | |
[pagina 115]
| |
scheidenheid, de veelomvattendheid en de volledigheid van haar ontaarding zelfs door het huidige Londen nauwelijks overtroffen wordt! En misschien naar de tijd voordat de mensheid haar verstand verloren had, de tijd waarin ze dolgelukkig was. Geen tirannie, geen onderdrukking door de kerk, geen oorlog! Vaarwel, oogverblindend beeld! [...] Ik heb SoutheyGa naar eind1 niet gezien, hij is op dit moment niet in Keswick. Zodra hij terug is, zal ik niet talmen met mijn eerbetoon aan een werkelijk groot man. O, ik heb heel veel te vertellen. Mij dunkt dat woorden nauwelijks denkbeelden kunnen weergeven. Brieven zijn zo afschuwelijk ontoereikend! Vaarwel, liefste vriendin. Ik ben, en dat vergeet ik geen ogenblik, voor altijd en in alle oprechtheid de jouwe. Percy S.
P.S. Je brieven doen er zes dagen over. Misschien heeft een van die akelige zondagen me mijn soelaas misgund. | |
Keswick, 9 december 1811Mijn liefste vriendin, Ik heb zojuist je brieven gevonden. Er lagen hier drie, toen we terugkwamen uit GreystokeGa naar eind2. Je zult wel van alles gedacht hebben toen je zo lang niets van me hoorde - maar niet dat ik je vergeten was. Je brieven waren werkelijk van onschatbare waarde. Ik heb ze net gelezen. Ik zal ze morgen beantwoorden. We hebben verscheidene mensen leren kennen bij de Hertog - een van hen is me in het bijzonder opgevallen. Dat was een oudere man die veel van me leek te weten. Ik zal niet gauw vergeten hoe hij keek toen ik het soort betogen hield dat ik overal houd. Ik heb meer over hem te vertellen, want we hebben hem eerder in de bergen ontmoet, en toen was Harriet getroffen door zijn bijzondere manier van kijken. Vaarwel, mijn liefste vriendin. Ik moet deze brief nu afbreken, als ik niet te laat wil zijn voor de post. Je hoort morgen meer van me. De jouwe, altijd de jouwe. Percy S. | |
[pagina 116]
| |
dellijke ontvangstbevestiging van je brieven leek mij de verzending van een leeg vel papier te rechtvaardigen. Je brieven, mijn liefste vriendin, zijn een onuitputtelijke bron van vreugde voor me. [...] Wat je zegt over mijn plannen om bij jou in de buurt gaan wonen is waar. We kunnen daar trouwens ook niet onmiddellijk een huis vinden. Omstreeks midzomer, misschien eerder, kom jij hierheen, dat is zeker. O, wat zul je verrukt zijn van dit landschap! De bergtoppen zijn nu met sneeuw bedekt. Van hieruit gezien is het meer spiegelglad en kalm. Sneeuwwolken die getint zijn door de fraaiste prismatische kleuren drijven ver onder de toppen van de gigantische rotsen door de lucht. De zonsondergang is zelfs in de winter onbeschrijfelijk fraai. De wolken hebben vormen die typisch lijken te zijn voor deze streken. Wat zal het hier mooi zijn in de zomer, wanneer jij hier bent! O, geef me een woninkje in dit landschap, laat iedereen in vredige huisjes wonen, laat tempels en paleizen tenonder gaan met hun stervende machthebbers! Als de samenleving vrij is, als jij bij ons bent, als iedereen het eeuwige leven heeft, dan heb ik het paradijs van de godsdienstijveraars niet nodig. De christelijke hemel (met zijn hel) zou voor ons geen paradijs zijn, denk ik, maar een landschap als dit! [...] Ik heb plannen, mijn lieve vriendin, voor een gedichtGa naar eind3. Daarin wil ik een beeld geven van de normen, de eenvoud en de vreugden van een volmaakte samenleving - maar wel op aarde. Wil jij me helpen? Ik ben pas gisteravond op het idee gekomen. Ik wil het schrijven en publiceren. Daarna ga ik een beeld schetsen van de hemel. Voor allebei heb ik suggesties van jou nodig. Stuur ze mij. Ik heb je geschreven over een merkwaardige man die ik onlangs heb leren kennen. Ik ga hem opzoeken. Bij hem zal ik ook Southey, Wordsworth en ColeridgeGa naar eind4 ontmoeten. Daarna zal ik je over hen schrijven. Ik ben je nog een paar brieven schuldig en zal mijn schuld zo spoedig mogelijk voldoen. [...] Wat denk je van mijn project? Zal het me niet in de gevangenis brengen? Harriet is bang dat zijne Majesteit mij onderdak zal bieden in ruil voor de ijver waarmee ik zijn onderdanen tracht op te voeden. Ik ga ook een keuze uit mijn gedichten gereedmaken voor publicatie. [...] Nu vaarwel, mijn liefste vriendin, aan wie ik zoveel gedachten, zoveel fracties van gedachten heb gewijd sinds mijn vorige brief. Vaarwel. Je alleroprechtste Percy S.
P.S. Harriet laat je hartelijk groeten. Het lieve kind zal je schrijven. | |
[pagina 117]
| |
Keswick, 26 december 1811Mijn liefste vriendin,
Ik heb twee dagen gewacht met schrijven, anders komen mijn brieven te kort achter elkaar bij je aan. Ik heb ook veel tijd besteed aan gesprekken met Southey. Je kunt je wel voorstellen dat iemand bijzondere en bewonderenswaardige kwaliteiten moet hebben als ik hem, ondanks het enorme verschil in karakter tussen ons, als een groot en achtenswaardig man kan beschouwen. In feite is Southey een voorstander van vrijheid en gelijkheid; hij droomt van een wereld waarin de volmaaktheid bereikt is en waarin de materie onderworpen zal zijn aan de almacht van de geest; maar tot die tijd is hij een voorstander van de gevestigde orde. [...] Southey heeft een hekel aan de Ieren en is tegen de katholieke emancipatie en de hervorming van het parlement. Op al deze punten verschillen wij van mening, en onze meningsverschillen waren het onderwerp van een lang gesprek. Southey noemt zich christen, maar gelooft niet dat de evangelisten zich gebaseerd hebben op een inblazing van de Heilige Geest; hij verwerpt de Drieëenheid en denkt dat Jezus Christus exact dezelfde relatie met God had als hijzelf heeft. Toch noemt hij zich christen. Volgens mij is dit credo de overduidelijke geloofsbelijdenis van een deïst. Maar Southey is, hoewel geen logisch denker, een groot Man. Hij heeft alle kenmerken van de dichter - een grote welsprekendheid, maar een onwrikbaarheid van geest die door geen redelijk argument aan het wankelen wordt gebracht. Hij is een rechtschapen mens en zal nooit zijn opvattingen verloochenen. Wat hij zegt is altijd in overeenstemming met wat hij doet. Een andere keer meer over hem. - We zijn bevriend geraakt met CalvertGa naar eind5, de man over wie ik het had in mijn ultrakorte brief. Hij weet alles over mijn familie en mijzelf: dat ik uit Oxford ben weggestuurd en de aanleiding daartoe zijn geen geheimen voor hemGa naar eind6. Bij hem thuis hebben we met Southey kennisgemaakt. Hij is erg aardig voor ons geweest. De huur van ons huisje was tweeëneenhalve guinje per week, met inbegrip van linnengoed. Hij heeft ervoor gezorgd dat de eigenaar de huur verlaagd heeft tot één guinje en heeft ons zelf het nodige linnengoed geleend. We zullen hier dus waarschijnlijk blijven, want we hebben het op die voorwaarden voor drie maanden gehuurd. Daarna gaat hij de huur verhogen. [...] Ik werk niet meer aan mijn gedichtGa naar eind7; het | |
[pagina 118]
| |
onderwerp houdt me op dit moment niet bezig. Ik schrijf een paar verhandelingen die ik komende zomer wil publiceren. Binnenkort ontvang je de kortere gedichten waarover ik je geschreven heb. Ze gaan bijna naar de drukker. Het lijkt me niet juist om iets anoniem te publiceren. Ik zal mijn naam erbij laten zetten, en een voorwoord waarin ik mijn oogmerken uiteenzet, omdat de gedichten niet geheel van betekenis ontbloot zijn. ‘Ik zing. Misschien bevalt mijn lied de Vrijheid wel.’ Wil jij me helpen bij mijn zware arbeid? Harriet maakt zich zorgen over mijn gezondheid en vreest dat ik in de gevangenis terechtkom. Het lieve kind laat je hartelijk groeten; ze is echt wat je noemt verliefd op je. [...] Wees mijn mentor, mijn gids, mijn raadsvrouw, de helft van mijn ziel. Ik eis het. [...] Ik heb duizend dingen vergeten te zeggen - komt wel in mijn volgende. Ik zal voortbestaan na dit leven. Alleronsterfelijkst de jouwe, Percy S. | |
Keswick, 2 januari 1812Mijn liefste vriendin,
Je lijvige brief en de omvang van zijn inhoud en van mijn vreugde vragen om een gelijkwaardig antwoord; voor wat de lengte betreft kan ik je dat wel geven, maar je kunt niet van me verwachten dat ik je ook voor wat betreft diepgang kan evenaren. Je stijl is misschien niet zo verfijnd, maar woorden zijn er alleen maar om ideeën uit te drukken, en hun rangschikking is alleen maar van betekenis als ze adequaat is toegepast om ze tot uitdrukking te brengen. Jouw welsprekendheid komt vanuit je ziel; ze heeft de gloed van de menselijke aard. Soms twijfel ik aan de oorsprong van de mijne en wantrouw ik de waarachtigheid van mijn oprechtheid. Maar ik denk niet dat ik daar enige reden toe heb. Nee, ik ben standvastig, stabiel, onveranderlijk. Vergeef me mijn scepsis, maar ik wil elke schaduw, hoe vluchtig ook, elk idee dat verdienste of toeval in mijn geheugen grift, gebruiken voor het onderzoek van mijn tweede geweten. - Je hebt God liefgehad, maar niet de God van de christenheid - een God van vergiffenis en wraak. Een God wiens wil de orde in het heelal zou kunnen wijzigen schijnt nooit het voorwerp van je liefde te zijn geweest. Ik heb onlangs een gesprek met Southey gevoerd dat mijn ware ideeën omtrent God aan het licht gebracht heeft. Hij zegt dat ik mezelf geen atheïst | |
[pagina 119]
| |
moet noemen, omdat ik eigenlijk geloof dat het heelal God is. Ik zeg dat ik geloof dat God een ander woord voor het heelal is. Vervolgens leg ik uit: ‘Ik denk dat de rede en de analogie de opinie ondersteunen dat het leven oneindig is - dat, aangezien de ziel die nu dit lichaam bezielt ooit het levengevende beginsel was van de allerlaagste schakel in de keten van het bestaan, zij voorbestemd is om uiteindelijk tot de hoogste schakel te geraken - dat alles steeds opnieuw bezield wordt en dus oneindig is en we dus nooit aan het eind daarvan kunnen geraken. Hoe kunnen we dan, op grond van deze hypothese, van een eerste oorzaak spreken?’ Southey is het met me eens. Kan hij dan christen zijn? Kan God drievuldig zijn? Southey is het eens met mijn opvatting van de Godheid als oneindige wezenheid. Wij, ik, jij en hij, zijn onderdelen van dit onmetelijke geheel. Wat nu te denken van de goddelijkheid van Jezus Christus? Voor mij is het duidelijk dat dat de leugen van de mensheid is. Jij schijnt in grote twijfel te verkeren over het christendom. Ik niet - zelfs de mogelijkheid dat het waarachtig zou kunnen zijn is voor mij onvoorstelbaar. Ik denk absoluut niet dat je zwak en onnozel bent - dat weet je wel. Ik heb veel ontzag voor je superieure geest. Ik kijk met des te meer gretigheid uit naar het tijdperk van de hervorming, omdat ik me jou voorstel als de barrière tussen geweld en vernieuwing. Blijf wie je bent, en vertrouw op mijn oprechtheid als ik zeg dat ik van je houd om wie je bent. Juist omdat ik weet dat je een goed mens bent, zou het mij verdriet doen als je het bedrog steunde. Heb God lief, als je dat wilt. Ik denk niet dat je hem ooit gevreesd hebt, maar onthoud wat God is. Als mijn pleidooi tegen het christendom onvoldoende is, lees dan zijn eigen boeken, opdat nader onderzoek bij zal mogen dragen aan de correctie van enig onjuist oordeel. Fysieke overwegingen moeten niet veronachtzaamd worden, wanneer de pleitbezorgers van een omstreden vraagstuk fysieke onwaarschijnlijkheden als argumenten aanvoeren. Onbaatzuchtigheid is de kern van elk nobel streven, dus elk dogma dat tegenstrijdig met dit beginsel is, moet verworpen worden. Een godsdienstige overtuiging ontspringt niet spontaan aan de menselijke geest; daarom lijkt het mij onvoorstelbaar dat een systeem dat die overtuiging een reden maakt voor beloningen of straffen, opgesteld is door iemand die als geen ander weet hoe die geest functioneert. [...] Southey gelooft niet in de erfzonde: hij denkt dat die zogenaamde aangeboren neiging in werkelijkheid het produkt is van een onnatuurlijk politiek beleid - en op | |
[pagina 120]
| |
dat punt zijn we het eens. Hij denkt dat indoctrinatie door opvoeding en onderwijs en de boosaardige invloed van de politiek schuldig zijn aan het ontluiken van alle vormen van kwaad die ooit onder zijn aandacht zijn gekomen. [...] Vaarwel, mijn liefste vriendin. Harriet laat je hartelijk groeten. Haar zuster Eliza is een heel aardig meisje; ze corrigeert gaandeweg haar meningen, en hoewel ik je niet eerder over haar geschreven heb, is het niet billijk tegenover haar om haar zo lang voor je verborgen te houden. - Ik heb niets geschreven over Godwin, niets over de duizend dingen die ik je moest vertellen. Maar ik bewonder Godwin net zo hevig als jij. Ik zal hem vandaag of morgen schrijvenGa naar eind8. Ik denk niet dat hij zich tot een antwoord zal verwaardigen. Ik ga hem in elk geval bezoeken als ik ooit weer in Londen ben. - Ik weet niet of Southey geheel van geldzucht verstoken is. Jegens zijn verwanten en gezin is hij onbaatzuchtig, maar ik weet niet of hij dat ook jegens de wereld is. Hij onderhoudt een groot aantal mensen met zijn pen. Zijn kinderen zijn zo lief dat ik hem dat wat ik vermoed bijna vergeef. Zijn vrouw is erg stom. Mrs. Coleridge is nog erger. Mrs. Lovell, die actrice geweest is, is de beste van de drieGa naar eind9. Vaarwel mijn vriendin, mijn medewerkster. Denk niet dat ik je niet tot het einde der tijden toegewijd ben. Voor altijd de jouwe, P.B. Shelley
P.S. Southey zegt dat ik niet een atheïst ben maar een pantheïst. | |
Keswick, 16 januari 1812Een hele week lang heb ik nu al niet geschreven aan mijn vriendin, mijn liefste vriendin, de deelgenote van mijn gedachten. Maar de gedachte aan jou heeft mijn tussenliggende bezigheden verlevendigd en bezield, heeft vreugde toegevoegd aan de vreugde die mij ten deel is gevallen en heeft, samen met de liefde van mijn dierbare Harriet, geholpen om een afschuwelijke hoofdpijn te verdrijven waaraan ik leed. Ik was door een aanval van zenuwpijnen gedwongen om een hoeveelheid laudanum in te nemen, wat ik onwillig en met tegenzin heb gedaan en wat ik niet gedaan zou hebben als ik alleen was geweest. Ik ben nu helemaal hersteld. Als de geest rustig is, duurt een ziekte niet lang. Ik heb nieuws voor je. Godwin heeft mijn brieven beantwoord; hij is nu mijn vriend en zal ook jouw vriend zijn. Wees met mij verheugd over deze nieuwe aanwinst, | |
[pagina 121]
| |
die waardevoller is dan de geschenken van vorsten. Zijn brieven zijn evenals zijn geschriften de spiegels van een sterke en verheven geest. Ze zijn het resultaat van een eeuwenlange ervaring die hij te mijner lering comprimeert. Met ontzag en eerbied lees ik de brieven van deze door vervolging gekwelde oude voorvechter van de onafhankelijkheid. Hij is onverwrikbaar. Zijn karakter heeft zich nooit op moedeloosmakende wijze aangepast; hij wordt nog steeds gedreven door een onverminderd enthousiaste liefde voor zijn medemensen. Hij beschikt nog steeds over de kracht tot groots en onafhankelijk handelen die een mens als enige vitaliteit en energie schenkt. Evenals Southey hebben de jaren hem niet veranderd. Zijn lichaam veroudert, maar zijn ziel niet. Hoewel zijn omhulsel tekenen van veroudering vertoont, schijnt de geest daarbinnen op geen enkele wijze in dat verval te delen. Ik heb hem de voornaamste trekken van mijn karakter en de voornaamste gebeurtenissen in mijn leven ontvouwd. [...] Maar je zult zijn brieven lezen, misschien hem zelf ontmoeten. [...] Genoeg over Godwin. Nu over Southey. Hij heeft mijn achting verloren. [...] We hebben nu serieuze plannen om zo snel mogelijk naar Ierland te gaan. Southey fascineert me niet meer als gesprekspartner; ik verafschuw de wijze waarop hij zijn talenten prostitueert. Ik wil gauw naar Ierland. Ik werk aan een oproep aan de arme Ierse katholieke bevolkingGa naar eind10. [...] Ik citeer een passage die je een idee geeft van mijn zienswijze: ‘Denk aan uw kinderen en aan de kinderen van uw kinderen en zorg ervoor (want de verantwoordelijkheid ligt bij u) dat geen nieuwe, ergere tirannie de kop opsteekt, terwijl de vorige vernietigd wordt. Hoedt u voor poeslieve mensen die wel over vrijheid praten, maar in het geniep van plan zijn u tot slaven te maken. Is er een erger slavernij dan voor de redding van uw ziel afhankelijk te zijn van een ander mens? Geeft God de ene mens meer macht dan de andere? Nee, als God enig verschil maakt, doet hij dat op grond van het goede dat men doet en niet op grond van de klasse waartoe men behoort of het beroep dat men uitoefent. God houdt net zoveel van een arm mens als van een priester.’ [...] Je zult het pamflet zien als het gepubliceerd is. Het wordt goedkoop gedrukt, op grote vellen die in Dublin op de muren zullen worden geplakt. Ik kijk gretig en enthousiast uit naar ons verblijf aldaar. O, kon jij maar met me mee! [...] Alleronsterfelijkst, ook na dit leven, de jouwe, P.B.S.
P.S. Je hebt niets meer gezegd over de onsterfelijkheid van de ziel. | |
[pagina 122]
| |
Geloof je daar niet in? Ik wel, maar ik kan je per brief niet uitleggen waarom, tenminste niet duidelijk. Ik moet je met steekhoudende en onweerlegbare argumenten overtuigen. Denk niet dat het een somber gespreksonderwerp is. Denk niet dat ik bevooroordeeld ben. We zullen erover praten en ons neerleggen bij het resultaat van onze gesprekken. Zodra mogelijk zal ik Godwins mening hierover vragen. | |
Keswick, 29 januari 1812Maandag vertrekken we naar Ierland. Dit is waarschijnlijk de laatste brief die je uit Keswick krijgt. We logeren bij de Calverts en onze honderd pond is aangekomen. De vooruitzichten lijken goed, maar ik heb geleerd te twijfelen aan de uitkomst van alle menselijke ondernemingen, terwijl mijn woorden en mijn gelaatstrekken een enthousiast vertrouwen uitdrukken en mijn hart zich verweert tegen een sombere angst voor mogelijk onheil. Ik vraag je niet waarom jij je ongelukkig voelt, mijn liefste vriendin, omdat ik meevoel met elke emotie die de kilte der ondankbaarheid in je opwekt; maar ik raad je haar te bedwingen, in ons belang en in het belang van die wereld die jij naar ik veronderstel met je aanwezigheid zult sieren en eren. Je huidige bestaan is eenzaam en vriendenloos, erger nog: dagelijkse ondank en onverwachte dubbelhartigheid krenken je tot diep in je hart; je lijdt onder de gesel van de tegenspoed, en de saaie loop van het dagelijkse leven ontbeert elke vorm van troost, behalve op de onregelmatige dagen waarop de post bezorgd wordt; en wat kunnen brieven je bieden? Ze kunnen de ziel even lucht geven, maar niet de hele dag. Ze kunnen je laten weten dat er iemand is die van je houdt, je bewijzen dat ik je toegewijd ben, maar slechts bij tussenpozen - en hoe wrang zal de kracht zijn waarmee de ondankbaarheid en de dubbelhartigheid je geest daarna weer pijnigen! Zoiets gaat de eisen van je plicht te boven; voor een toewijding als die van jou moet een of andere beloning bestaan. Ik bedenk er een voor je - maar ben daarbij niet van zelfzucht gespeend. Kom bij ons wonen. Jij bent niet iemand die van zo'n voorstel schrikt. Wat de mensen daarvan zullen zeggen? Wat ze willen, inderdaad. Zij die iets weten van onze zichtbare en verborgen aard, zullen niet aan onze goede bedoelingen twijfelen, net zo min als de vrienden van Sir Francis Burdett geloof | |
[pagina 123]
| |
hebben gehecht aan het artikel in de Morning Post over de vijf minnaressen die hij zou onderhouden in de Tottenham Court Road. Ook zal het gefluister van de mensen onze werkzaamheid niet nadelig beïnvloeden. Hoe zou dat mogelijk zijn? Wie weet dat ik onlangs in Schotland getrouwd ben met een mooie vrouw, zal inzien dat ik niet beschuldigd kan worden van een misdadige opzet tot echtbreuk. Wie onze publicaties leest, zal beseffen dat onze levenswandel tot op zekere hoogte gebaseerd is op ons verlangen en onze herhaalde pogingen om te strijden tegen algemene zedelijke verwording. En stel, tenslotte, dat ze wel aan onze goede bedoelingen twijfelen - zijn wij verantwoordelijk voor hun domme denkbeelden? Moeten wij onze werkzaamheid en ons geluk, waarvan het laatste tot op zekere hoogte leidt tot het eerste, opgeven om wat de mensen van ons denken? Moeten wij onze levenswandel aanpassen aan hun ideeën van fatsoen? Mogen geesten die naar verstand en gevoel gelijkgestemd zijn, zich laten scheiden door de kritiek die anderen op hun levenswandel hebben? Laat ons proberen dit Paradijs te stichten en iedereen trotseren die het wil vernietigen. Een rustige, consistente argumentatie zal de ergste tegenstanders verslaan. Jij kunt trouwens van veel nut zijn; onze geesten kunnen gezamenlijk veel meer tot stand brengen dan afzonderlijk. Ik zal jouw actieve kant stimuleren en jij zult mijn bespiegelende kant stimuleren. We zullen elkaar op onze zwakheden wijzen en onze krachten bundelen. Harriet, Eliza en Percy smeken je gezamenlijk om een poging te wagen. Overdenk de zaak zonder meteen nee te zeggen. [...] Wij hebben genoeg geld voor ons allemaal. Het lijdt geen twijfel dat je hier van groter nut bent dan in Hurst. Bepleit je plan bij je vader. Zeg hem dat je je bij ons wilt voegen om nuttiger te kunnen zijn. Ik wil je niet beledigen door te veronderstellen dat je zou kunnen vrezen afhankelijk van ons te worden. Als je wilt komen, hoef je niets anders te doen dan een brief met de datum in de post te gooien: aan het eind van je reis sta ik op je wachten. Deze zomer zullen we je in elk geval zien. Overweeg eens of je dan voorgoed bij ons wilt blijven. Hoe volmaakt zullen onze publicaties dan kunnen zijn, onder de supervisie van de scherpzinnige logica van mijn ratio en bezield door de emoties van jouw warmere hart! Heb je geen geld? Schrijf ons dat. Wij kunnen je gemakkelijk wat sturen. We zullen geld genoeg hebben in Dublin. Wil je mijn voorstel overwegen? Ach mijn liefste vriendin, als ik denk aan de ongewisheid en de vergankelijkheid van het mensenle- | |
[pagina 124]
| |
ven en zijn beslommeringen, als ik besef hoe vaag zijn vooruitzichten zijn en hoe veranderlijk zijn omstandigheden, dan wil ik dat tijdsbestek zoveel mogelijk vullen met nuttige werken. Ons is maar een beperkte tijd toegestaan om onze levenstaak te verrichten. We moeten die tijd dus benutten en vermenigvuldigen, en elk verluierd of verspild of onbenut uur beschouwen als een verlies ten koste van de zaak van rechtschapenheid, vrijheid en geluk. - Ik hoop dat ik geen laudanum meer hoef te gebruiken; ik ben weer gezond en optimistisch en vol goede moed. Jij moet me in mijn optimisme sterken. [...] ‘Passieve deugdzaamheid’ is niet jouw ‘actieveld’; jij hoort juist heel actief te zijn. Kom, kom naar Ierland, regel je zaken, neem afscheid van het onderwijs. Het is een nobel doel, een vitaliteit als de jouwe moet onbegrensd kunnen functioneren. Schrijf me hoeveel geld je nodig hebt. Je ziet niet tegen de reis op; menselijke vijandigheid is te min voor jou. Kom, kom en deel een nobel succes of een roemrijk martelaarschap met ons. Ik doe een beroep op de emoties van een nobele geest. Ik zou me moeten schamen - baseer je beslissing alleen op je eventuele nuttigheid en let niet op de dwaze, bombastische taal waarmee ik je probeer te overreden! Maar kom; je doet er goed aan te komen; verdedig je vrijheid, de vrijheid van de waarheid en de natuur. Je hoort binnenkort weer van me. Vaarwel, mijn liefste vriendin. | |
ToelichtingAls Percy Bysshe Shelley een gezeglijke, oppassende jongeman was geweest, had hij van zijn vader een fortuin geërfd plus de titel van baronet, die recht gaf op een zetel in het Hogerhuis, en was hij niet een maand voor zijn dertigste verjaardag verdronken voor de Italiaanse kust bij Viareggio. Maar hij koos voor anarchisme en vrijwillige ballingschap. In maart 1811 werd hij, achttien jaar oud, samen met zijn vriend Thomas Jefferson Hogg weggestuurd van het University College in Oxford, omdat ze hun pamflet The Necessity of Atheism hadden gepubliceerd en verspreid. Nadat zijn strenge vader met hem gebroken had, wist hij de zestienjarige Harriet Westbrook, een vriendin van zijn zusje, zover te krijgen dat ze met hem wegliep. Ze trouwden eind augustus 1811 in Edinburg en vormden al gauw een onafscheidelijk trio met Hogg. In oktober woonde het drietal tevreden in York, totdat Harriets dominante oudere zuster Eliza zich bij hen voegde, die tweedracht zaaide tussen de vrienden door op puriteinse manier te reageren op Hoggs omgang met Harriet. Begin | |
[pagina 125]
| |
november verbrak Shelley de vriendschap met Hogg en reisde overhaast met de twee vrouwen naar het Lake District. Hij had behoefte aan een nieuwe soul mate en schreef vanuit Keswick lange brieven aan Elizabeth Hitchener, de intelligente, tien jaar oudere directrice van een kleine school in Sussex. Uiteindelijk liet ze zich door hem overreden: in juli 1812 voegde ze zich bij zijn kleine ‘commune’, maar al spoedig liep het experiment spaak. Na vier maanden werd ze teruggestuurd naar Hurstpierpont, en de vriendschap werd verbroken. Shelley was tegen het gevestigde gezag en tegen het huwelijk, dat hij als een onnatuurlijk keurslijf beschouwde. Hij heeft zijn (korte) leven lang geprobeerd zijn droom van een utopistische commune van gelijkgestemde zielen te verwezenlijken. In de zomer van 1814 verliet hij Harriet en schaakte de zestienjarige Mary, dochter van William Godwin en Mary Wollstonecraft, en haar even oude stiefzusje Jane Clairmont. (IC) |
|