| |
| |
| |
Hoogmoed, of Hoe de zwaartekracht naar de maan ging
Klaus Siegel
Wie herinnert zich niet dat angstige uur, nu enkele jaren geleden, waarin zich een groot deel van het mondiale wagenpark in de lucht verhief? Ik heb tot nu toe, en naar ik meen om goede redenen, over mijn vermeende bijdrage daaraan gezwegen, terwijl de pers mijn aandeel stelselmatig blijft overdrijven.
Een schrijver werkt met het materiaal dat zijn leven hem verschaft. Zijn ervaringen en zijn verbeelding gaan steeds nieuwe combinaties aan, en op die manier ontstond ook mijn, ik mag wel zeggen, niet onaanzienlijke oeuvre.
Misschien is het niet verstandig dat ik in dit geval noteer wat mij met zoveel anderen destijds is overkomen. Omdat ik er echter aan hecht loyaal te blijven aan de schrijver die vele jaren geleden het bovenstaande schreef over het wezen van zijn auteurschap, doe ik na lange aarzeling hier verslag van wat zich toen, gezien door mijn ogen, afspeelde. Daar komt nog bij dat ik me wens te weren tegen hetgeen nadien in de medische, natuurwetenschappelijke en journalistieke bladen over ‘ons’ en in het bijzonder over mij werd geschreven.
Voor de zoveelste keer beklom het recenserende, meer psychologiserende dan besprekende rapaille zijn molmige stokpaardjes en wierp het me ongelimiteerde hoogmoed voor de voeten. Schreef Justinianus niet al: ‘Onrechtvaardigheid de enkeling aangedaan, dient veelal ter bevrediging van de horden’? Zelfs in de metterhaast bijeengeroepen vergadering van de Verenigde Naties zouden bepaalde vermeende karaktereigenschappen van mij door mijn naamsbekendheid in verband zijn gebracht met het de wereldbevolking vrees inboezemende fenomeen van een algehele gewichtloosheid. Ik verklaar in alle oprechtheid dat ik ervan overtuigd ben nooit pretentieus, pedant of ingebeeld te zijn geweest. Ik ben zoals ik ben. Van tijd tot tijd bekruipt me inderdaad het vermoeden dat mijn dna wel eens een experimenteel prototype zou kunnen vertegenwoordigen van de mens die Nietzsche in de nevelen van een verre toekomst zag opdoemen, de Ü... Zou ik zijn naam voluit
| |
| |
schrijven, dan zou de pers me op zijn welwillendst een minderwaardigheidscomplex voor de voeten werpen.
Literair gezien stelt wat ik hier wil vertellen weinig voor. De uitgangspositie van het verhaal is allesbehalve origineel. Precies als Ensaio sobre a Cagueira van de Nobelprijs winnaar José Saramago - waarom hij wel? - begint deze geschiedenis en die van een andere schrijver, Ambrose Bierce - of was het Sjors Borges? Die kwam ik wel eens op De Bij tegen - in een file voor een stoplicht. Bij Saramago nam daar het blind worden van de mensheid een aanvang, bij Bierce of Borges ging voor zo'n licht de kakofonie van alle autotoeters der aarde van start, nadat de bestuurders, de geest gegeven hebbend, met hun hoofd op de claxonknop terecht waren gekomen. Ik ben van mening dat je het desondanks geen plagiaat kunt noemen dat ook mijn verhaal voor een verkeerslicht begint. Het moge bekend zijn dat sinds 1925, het verschijningsjaar van Dos Passos' Manhattan Transfer, iedereen met evenveel inkt in zijn aderen als ik, extra goed oplet als hij op een straathoek tot stoppen wordt gedwongen.
Toch overviel het mij toen ik, in een dergelijke situatie tot stilstand gekomen, duidelijk waarnam dat de auto voor me, een bmw, zich enkele decimeters van het asfalt verhief. Ikzelf rijd principieel Italiaanse merken, in dit geval een Bugatti.
Ik voel me al gauw geprovoceerd door het manco aan rijfatsoen van bmw-eigenaren. Maar dit sloeg alles. Ik gaf Frido opdracht de claxon in te drukken. Het haalde niets uit: De wielen van de corpulente bmw zweefden nu al minstens een meter boven het aardoppervlak. Ondertussen begonnen de inzittenden van het Beierse blik verontrust te raken. De portieren klapten zenuwachtig open en dicht en ik zag een mollige vrouwenarm met veel goud die een krijsend kind op straat trachtte te laten zakken. Dat viel niet in de smaak van de bestuurder, die zijn tronie met enige moeite uit het raam wrong. Hij was zo'n aannemerstype in een paarsig glanzend gymnastiekjack, omgekeerd honkbalpetje op z'n zelfgenoegzame, door de zonnebank gebruineerde kop. De kerel schreeuwde de arm toe, het kind weer binnenboord te trekken, naar ik aannam omdat hij geen ballast wilde verliezen. De auto zakte, maar het heerschap slaagde er ondanks veel geruk en gewring niet in zijn kop weer binnenboord te trekken.
Overigens deed het stijgvermogen van zijn heilige koe een knop op zijn dashboard vermoeden die hem in staat stelde het voertuig
| |
| |
een stuk van de grond te verheffen. Kennelijk had hij door gebrek aan oefening in het lezen de handleiding van zijn vervoermiddel niet begrepen. Iedereen weet dat de Bayrische Motoren Werke in 1916 als vliegtuigfabriek van start was gegaan en dat de ontwerpen voor een autogiro, afgezien van de periode tussen 1945 tot 1949, toen de geallieerden het bedrijf ‘ontmantelden’, nooit helemaal van de tekentafel waren verdwenen.
Mijn tegenwoordige vriendin werpt me nogal eens voor de voeten dat ik niet zo neer moet zien op self made men. ‘Een van jouw Duitse voorzaten moet op een gegeven moment als parvenu de grondslag van papa's vermogen hebben gelegd.’
‘Nee, dat was een Tsjech uit Jablonec nad Nissou, of ligt dat tegenwoordig in Slowakije? Overigens, mijn lieve, heb ik geen behoefte aan heropvoeding!’
We stonden dus te wachten. Toen het stoplicht op groen sprong, zette de bmw zich in beweging. De paars aangelopen kop van de bestuurder stak er nog steeds uit. Ik kreeg dat zweverige gevoel in mijn hoofd dat je ‘de volgende ochtend’ overkomt na het eerste glas champagne op de nuchtere maag. Mijn hoofd was zo licht dat het, hoewel ik keurig in mijn riem zat, tegen het plafond werd geduwd, en wel met zo'n kracht dat het mijn nek deed buigen. Tegelijk voelde ik hoe mijn auto boven de langzaam optrekkende stoet werd ‘getild’ en nu en dan het dak van een vehikel voor me rakend over de kruising heen zweefde. En ik had die rouwdouw vóór me uitgelachen! Ik herinnerde me met pijn de wijze woorden van mijn vriendin en een half vergeten psalm, waarin wordt gewaarschuwd dat de Heer ‘overvloediglijk dengenen vergeldt die hoogmoed bedrijft’.
Vanuit mijn ‘verhoogde’ positie zag ik hoe onder ons portierraampjes werden opengedraaid en woedende vuisten naar ons werden opgeheven. Toen ik de voorste auto van de file had bereikt leek het me zaak dat Frido de auto weer op de grond zette. Ik tikte op zijn schouder en hij drukte werktuiglijk, maar onnadenkend het gaspedaal naar beneden; dat had de verkeerde uitwerking: we stegen. Toen we een open raam op de vierde verdieping van een flatgebouw passeerden, hoorde ik hoe een moeder die een baby de borst gaf een ijselijke schreeuw uitstiet, en zag ik dat ze het kind op de vloer liet vallen. Frido liet het pedaal los en we zetten de vlucht nu horizontaal voort.
| |
| |
Deze situatie had niets met de werkelijkheid te maken, en de gedachte drong zich aan me op dat ik voor het stoplicht in slaap moest zijn gevallen en dat mijn geest in een droom van het eleverende type terecht was gekomen, zo'n herinnering aan ons zwevend bestaan in utero. Wat doe je in zo'n geval? Hoewel geen probaat middel: je knijpt jezelf in de arm. Ik wist meteen waar ik aan toe was. Door de onverhoedse beweging raakte ik Frido tegen zijn elleboog en dook de auto scherp naar links. Ik zag nu ook dat we niet de enigen in deze buitenissige situatie waren. Links en rechts, achter en, boven en voor ons zag ik automobielen door het luchtruim zweven. Plotseling dook er pal voor ons een trailer op, een gigantisch bakbeest dat in de tegengestelde richting zeilde. Het opleggersgedeelte hing als een brede staart naar beneden, en Frido slaagde er niet in het gevaarte te ontwijken. De gevreesde botsing bleef uit. Een zacht zetje waardoor we enigszins van richting veranderden en een onbeduidende deuk op de motorkap was alles. Hierboven golden kennelijk andere wetten.
Een zacht, steeds sterker wordend gegons achter ons kondigde de komst van een andersoortig vehikel aan. Het bleek een helikopter van de verkeerspolitie. Het ding vloog een tijdje naast ons op en ik zag hoe een van de politiebeambten een foto van me maakte. Wat zou me dit weer gaan kosten? Enfin, we werden elke week wel twee keer aangehouden, maar aangezien de betaling van de prenten zelfs voor een auteur fiscaal aftrekbaar bleef, greep ik de kans in voorkomende gevallen de dienders verachtelijk aan te kijken. Mijn vriendin zegt dat een Bugatti-rijder zich niet als een patser hoort te gedragen. Ze zegt zoveel: bijvoorbeeld ‘Jij kunt het ook niet helpen dat je een beetje poenerig bent. Je had de eerste jaren van je schrijverij geen nagel om je gat te krabben.’ Ze kan erg grof zijn, mijn huidige. Ze is nodig aan vervanging toe.
Ik werd opgeschrikt uit mijn overpeinzingen doordat de luidspreker onder de helikopter na enig gekras tot leven kwam: ‘U wordt gelast onmiddellijk de daling in te zetten!’ Ik haalde m'n schouders op. De zin werd herhaald. Nu was de beurt aan Frido zijn schouders in een machteloosheid uitdrukkend gebaar omhoog te trekken. Na de derde herhaling van de sommering toonde ik de vliegende wetshandhavers de geste die ‘de vinger’ wordt genoemd. Ik ben van mening dat als iemand gemachtigd is dit op liefdesartistieke bedrevenheid gebaseerde gebaar te maken, ik dat wel ben, gezien mijn zeeën van veroveringen. Een van de politieagenten
| |
| |
kon het niet laten iets in een boekje op te schrijven. Nu klonk uit de luidspreker: ‘Trap op het rempedaal!’ Ik begreep heel goed waarom de beambten uitgerekend mij, ondanks het feit dat er langzamerhand heel wat automobielen in het zwerk ronddreven, eruit moesten pikken: die kerels hebben het altijd op mijn neus gemunt. Frido trapte nu toch maar op het pedaal. Die knapen zijn tenslotte bewapend. Het gevolg was dat we naar beneden een laan inzeilden waardoor we dreigden terecht te komen op de daken van het nog niet aan de zwaartekracht ontheven verkeer en wie weet op een of meer voetgangers. Het hefschroefvliegtuig dook naast ons op en nu riep de luidspreker: ‘Loslaten dat pedaal, loslaten, verdomme!’ De Bugatti steeg weer op.
Nadat we de rand van de stad hadden bereikt en de eerste weilanden onder ons opdoemden, zag ik dat er al heel wat ‘gelande’ automobielen op het gras stonden. Frido trapte op het rempedaal. De auto zette de daling in, maar nu dreigden we in een sloot terecht te komen. Frido trok machinaal aan de handrem en inderdaad kwamen we nog op tijd tot stilstand. We stonden gevaarlijk dicht bij de rand van een sloot. Ik maakte dat ik uitstapte; geen pretje met mijn handgemaakte Engelse molières met de talrijke luchtgaatjes. Woedend trapte ik de deur dicht. De motor draaide nog steeds, ik hoorde Frido schakelen en even later zag ik de auto zonder zich van de aarde los te maken achteruit manoeuvreren. Frido stapte uit en haastte zich om de auto heen om de deur voor me open te houden. Zodra ik zat, ging de auto opnieuw omhoog. Frido klampte zich vast aan de deur en riep me toe uit te stappen; ik gehoorzaamde en nu daalde het ding weer. Ik haastte me de modder in.
Er zat niets anders op dan in m'n eentje naar huis zien te komen. Het werd een lange wandeling. De molières kon ik weggooien.
Ik hoef de ophef die vanaf die dag overal in de wereld ontstond niet uit te tekenen. Iedereen herinnert zich uit de media de chaos die in het vervoer ontstond, de dalende beursnoteringen, de zwevende treinen, de in de stratosfeer terecht komende vliegtuigen...
Welk redelijk mens denkt niet met huiver terug aan die afschuwelijke discussie over wat de oorzaak van het verlies aan zwaartekracht in een beperkt aantal individuen kon zijn. Wellicht is het geen overbodige luxe uw geheugen nog eens op te frissen. De sug- | |
| |
gestie werd geopperd dat het iets te maken zou hebben met het psychogram van de graviteitslozen, zoals we genoemd werden. Toen de leden van de ijlings opgerichte wozgap, World Organization of Zero-Gravity Afflicted People deze these met grote heftigheid van de hand wezen, viel voor het eerst het woord superbia, hoogmoed. De psychologische wereld karakteriseerde ons minder moraaltheologisch als theatrale persoonlijkheden, vallend onder het dsm iv type-A.
De farmaceutische industrie zag hier een kans liggen. Allereerst werd naar verbeteringen van Prozac gezocht. In eerste instantie zou door zo'n middel de stemming van de ‘gewichtlozen’ kunnen worden verbeterd. De computertomografie werd ingeschakeld om te controleren hoe snel serotoninegebrek door ‘NovaProzac’ werd aangevuld. De verbazing was groot toen op de cat-scans een onbekende holte werd aangetroffen, die weldra de naam cavitas hybris kreeg. Spoedig werden over de hele wereld herseninstituten ingeschakeld. Bij het elektronisch verkennen van wat als een holte werd geïnterpreteerd deden zich onverwachte verschijnselen voor. De elektromagnetische straling verdween er als het ware in. Het veld was zo sterk, dat elke straling erdoor werd opgeslokt. Vaak werd niet alleen het hele computerbeeld verzwolgen, maar zelfs onderdelen van de tomograaf. Eerst kwamen de röntgenbuis en het registrerende element dat rond de patiënt cirkelde tot stilstand, vervolgens werden de kristallen verbrijzeld en er ontstonden ontploffingen in de glazen gasbuizen. Nu werden er theoretische natuurkundigen bijgehaald. Omdat de apparatuur tijdens de catscan verloren ging, moest men wel zijn toevlucht nemen tot deze richting in de natuurkunde. De conclusie luidde dat in ‘onze’ hersenholte een zwaartekrachtsveld aanwezig moest zijn waarin de ontsnappingssnelheid groter was dan de lichtsnelheid. Aangezien de lichtsnelheid de grootst mogelijke snelheid in het heelal is, kon er niets uit ‘onze’ raadselachtige cavitas hybris ontsnappen. Onze hersenmassa moest op die plaats zijn ineengestort doordat de zwaartekracht de overhand had gekregen over de druk die in het brein heerst. Daardoor zou ook de aantrekkingskracht van de aardbol op alles wat ons onmiddellijk omgeeft, dus ook onze automobielen, verminderen.
Hier moet ik hartelijk om lachen. We zouden dus net als de zwarte gaten een gravitatiecollaps hebben ondergaan. Enfin,
| |
| |
Amerikaanse recensenten hebben me wel eens een supernova genoemd. Als eretitel dan, maar dat ik net als een hemellichaam in het laatste stadium van mijn evolutie verkerend in elkaar zou zakken wekt, andermaal de schimplach die me zo vaak is verweten.
Ik meen recht te hebben op mijn cynisme. Men heeft in mijn veelzijdig oeuvre naast het zuiver literaire werk ook het belang voor takken van wetenschap als geschiedenis, met name de eigentijdse, de filosofie, de toneelwetenschap, de evolutieleer, en ach zoveel andere velden van het menselijk denken erkend. Het heeft me nauwelijks gekwetst, dat mijn wijsgerig/natuurwetenschappelijke werk De constructie van het heelal door incompetente critici als overambitieus werd afgedaan. Iedere faustische natuur weβ, was ich leide, zie ook mijn Voedsel voor Analytici. Net als Goethe (Farbenlehre, Zwischenkieferbein, Urpflanze) ontkom ik er niet aan naast en zelfs boven schrijver fysicus te zijn. Geen van mijn tijdgenoten heeft zoveel bijgedragen tot de popularisatie van de natuurwetenschappen als ik. Heb ik bijvoorbeeld niet voor mijn lezers het bijna mystieke karakter van de dubbelhelix onthuld, doordat ik de moeilijke theorie op luchtige wijze door mijn literaire verbeelding vlocht? Dubbelhelix, jij sierlijk in spiralen om jezelf dansend desoxyribonucleïnezuur! Het wekt misschien verbazing dat ik mijn kennis op dit gebied hier uitdrukkelijk op de voorgrond plaats. Wat Goethe met zijn gedicht over de Urpflanze voor zijn niet bijster intelligente echtgenote Christiane deed, heb ik gedaan voor mijn ignorante tijdgenoten: ze op de hoogte gebracht dat de ingreep van moleculair biologen in de code van het dna beschouwd kan worden als de laatste stap in de evolutie naar een volmaaktere mens. De oppermens is tot natuur geworden die in zichzelf ingrijpt, hij helpt de evolutie met sprongen vooruit. Voortaan geen duizenden jaren van trial and error meer. Ik heb dit in mijn recente werk Ceremonieel geschetst. Onbegrip was mijn dank, verwijten van verwaande pseudogeleerdheid.
Mijn leven, mijn oeuvre staan in het teken van de intellectuele vorming van mijn tijdgenoten. Zou de Nederlander zonder mijn bevattelijke uitleg evenveel afweten van de speciale relativiteitstheorie? Ik doe een beroep op die kennis als ik terugkeer tot de belachelijke stelling dat er in de hersenen van mensen die het goed met zichzelf getroffen hebben een holte zou zijn ontstaan, vergelijkbaar met een zwart gat. Ik spreek dit met nadruk tegen, maar vrees dat alleen astrofysici in staat zijn mij ten volle te begrijpen.
| |
| |
Recente onderzoekingen zouden hebben aangetoond, dat aan de randen van het heelal de lichtsnelheid afneemt. Ik houd vast aan de traditionele snelheid waarmee een elektromagnetische straling zich in een vacuum voortplant. Misschien reikt wat we in de theoretische sterrenkunde de event horizon noemen bij die mensen niet verder dan de uiteinden van hun crew-cut haar.
Ik heb geen hoge dunk van de huidige astrofysici en ik weet waarover ik spreek. In de tijd dat ik met zachte dwang, als het ware geruisloos, de redactie leidde van het oudste Nederlandse tijdschrift vond zekere oud-Philipstopman en wereldberoemd natuurkundige op het gebied van elektromagnetische straling, het gezien zijn leeftijd langzamerhand bezwaarlijk telkens vanuit Eindhoven naar Amsterdam te moeten reizen. Hij vroeg ons een opvolger in de redactie te zoeken. We hielden onze vergaderingen eens in de maand in het gerenommeerde inmiddels door het Hamburgers naar binnen werkende grauw verdreven restaurant De Hofstede. Onze hooggeleerde vriend beval ons een veelbelovende jonge astrofysicus aan. We nodigden hem uit en ik polste hem over mijn idee dat het heelal in een fuik eindigt, waarvan de achterste opening in wezen het welbekende zwarte gat vormt. De jongeman keek me niet begrijpend aan. Ik vroeg hem of hij het wel eens was met de snelheid van 299.792.458 m/s, waarmee ons universum zich daardoor het al spoedt
‘Die snelheid klopt,’ gaf hij aarzelend toe, ‘maar...’
‘Dan moet u met mij van mening zijn dat er aan de andere kant van de “trechter” zal ik maar zeggen, een tegenwereld is waarin de kwadraten van de dimensies tot wortels worden, ik noem maar een voorbeeld.’
De wetenschapper keek me bevreemd aan, waardoor ik zó de pee in zijn onwetendheid kreeg dat ik een uitstekende en prijzige fles dessertwijn afkeurde. Nog voor het dessert geserveerd werd zond ik hem heen met een ‘Hartelijk dank voor uw komst, we weten nu wel genoeg.’ Ik zag aan de gezichten van de andere redacteuren dat ze het niet met me eens waren, maar niemand verzette zich. Een jaar later kreeg de onnozele hals, professor 't H. de Nobelprijs. Zo zie je maar weer hoe arbitrair die onderscheiding is.
Ik ben de lezer nog de beweeggrond verschuldigd waarom ik dit alles aan het papier toevertrouw. Ik heb horen verluiden dat vrien- | |
| |
den er na mijn verscheiden bij de Nederlandse regering op zullen aandringen de maand van mijn sterven naar mij te noemen. Het idee dat ik door zelfingenomenheid de zwaartekracht op onze planeet in gevaar heb gebracht, zou wel eens een belemmering kunnen zijn voor de verwezenlijking van dit vanzelfsprekend eerbetoon.
In hoeverre vanzelfsprekend? Heb ik mijn vrienden er tijdens onze tafelrondes niet meer dan één keer op gewezen, dat de namen juli en augustus naar schrijvers zijn genoemd, die in zekere zin ook als veldheer kunnen worden beschouwd? Wat de maand augustus betreft, die is niet eens vernoemd naar een zo heel groot schrijver. Goed, drie prachtige lijkredes, kleinodiën van klassieke welsprekendheid, zijn van hem bewaard gebleven; die voor zijn grootmoeder Iulia, voor Agrippa en, een hoogtepunt van retorica, het grafdicht voor Drusus. Maar tellen die eigenlijk wel mee? Hoe dan ook: het verhinderde niet dat de zesde maand op de oudromeinse kalender, Sextilis geheten, tot Augustus werd. Wat de vijfde maand, Quintilis, betreft, aarzelde geen senaatslid erover hem naar de schrijver van De bello Gallico en De bello civili, Julius Caesar, te noemen, die in die maand geboren was.
Zoals gezegd: ik zou tevreden zijn indien het Nederlandse volk me zou eren door de maand van mijn heengaan te noemen naar een bescheiden schrijver met een groot oeuvre.
|
|