| |
| |
| |
Genet
Manon Uphoff
Het liep tegen zevenen. In het atelier, dat in een van de mooiste delen van de stad lag, en aan de achterkant door hoge ramen uitkeek over een stille stadsbinnentuin, hing een milde atmosfeer. Het mistte. Neveldruppeltjes zweefden langs de ruiten en over de grijsgroene eucalyptus. Een roodbruine kater balanceerde op het muurtje en haakte met zijn voorpoot naar iets dat zich boven hem bevond. In het hart van het atelier stonden bij elkaar de jonge advocaat-in-wording, de getormenteerde schilder S en Genet. Kalm nipten ze van hun espresso's en luisterden naar de muziek die Genet uren eerder had uitgezocht om er tijdens hun schildersessie de juiste sfeer van ontspanning mee op te roepen. Ze stonden te wachten op het model dat elk moment kon arriveren.
De vrouw die even later haastig aankwam, de kou van buiten als een wolk om zich heen, was fors. Maar pas nadat ze zich had verontschuldigd voor het feit dat ze laat was, en zich achter het zwarte gordijn had uitgekleed, en in het volle licht in de hoge ruimte verscheen, werd duidelijk hoe fors. Ze was enorm. Elk onderdeel van haar voluptueuze lichaam ademde overvloed, overschot, weelderigheid. Haar schouders waren glad als stenen. Op de plek waar je bij magerder modellen vaak het kuiltje zag waar de sleutelbeenderen zich van elkaar scheidden, was bij haar een verdikking aanwezig, alsof zich onder de huid een vlezig medaillonnetje bevond. De zware peervormige borsten hadden (Genet vond dit aanmatigend) geprononceerde bruine tepels op donkere tepelhoven die precies even groot waren als de kopjes waar ze net hun espresso's uit hadden gedronken. Laag over laag plooide haar buik zich naar beneden, waardoor de navel niet langer zichtbaar was, maar oploste in een horizontale streep. Ook haar geslachtsdeel werd aan het zicht onttrokken door zich naar binnen stulpende dijen. Alleen bij de enkels versmalden haar benen zich naar behoren en leken bijna tenger. Haar polsen en handen met mollige kussentjes waren fijn, en wit als krijt.
Hoewel het meisje geen haast maakte, een minuut of wat in het licht bleef staan en geen enkele poging deed haar lichaam aan het zicht te onttrekken, glimlachte ze ten slotte een beetje nerveus en
| |
| |
vroeg wat ze liever hadden: dat ze stond, lag of zat?
Zitten, besloten ze, was het beste. Hiervoor plaatste Genet een van de diepe fauteuils op het podium, die hij zich meestal via veilingen aanschafte, opknapte en altijd met winst weer doorverkocht, en die hij tot die tijd gebruikte in zijn huis of atelier waar de losse voeringen, het kreunend binnenwerk, of krullerige houtsnijwerk altijd precies de goede hoeveelheid nonchalance uitstraalden.
Het model nestelde zich. Ze glimlachte nog eens, alsof ze wilde zeggen: ‘Ik weet dat ik groot ben uitgevallen.’ Genet schatte haar op een jaar of vier-, vijfentwintig. Ze had een jong en rond, appelvormig gezicht en de botstructuur was - als je het teveel even wegdacht - goed.
Hij nam een nieuw stuk grafiet uit een plastic kokertje, plaatste een vel papier onder de klemmetjes, verschoof het en luisterde naar het zoemen en snorren van de elektrische radiator, die schuin voor haar stoel stond. Ook de getormenteerde S had zich achter zijn ezel geplaatst en was al voortvarend begonnen met het mengen van de verf. Zijn smalle hoofd, dat Genet altijd een beetje deed denken aan een kiwi, verscheen af en toe aan de zijkant. Hij luisterde naar de geluiden van de twee andere tekenaars, het krassen van houtskool, het nauwelijks hoorbaar vegen van een penseel over papier, of het getinkel van een kwast in water, en had het gevoel dat hij - bezig met het opzetten van de eerste lijnen - als enige geleidelijk aan verdween en verloren raakte in een plaagziek universum, waarbinnen het dikke meisje naar hem alleen glimlachte, en de ruimte tot in alle uithoeken vulde met haar dijen, vlezige rug en zware armen. Hoe geconcentreerder hij keek, hoe meer hij zich aangevallen voelde door haar enorme aanwezigheid en de manier waarop ze in de fauteuil zat en zachtjes hoorbaar ademde, terwijl een warme blos - alsof iemand met een penseel over een blokje rode waterverf streek - haar wangen kleurde. Het verwarmingselement kwam op toeren. Achter de metalen draden werd het oranje. Toch huiverde ze een keer, en hij liep weg om de knop een stand hoger te zetten, wat hem een gelispeld ‘als je stilzit, wordt het sneller koud’ opleverde.
Terug op zijn plek besefte hij dat ook zij voor iemand mooi zou kunnen zijn, maar voor wie? Hij vroeg zich af of het een grap was van het agentschap waar hij de modellen meestal huurde, maar hij had zich daar nooit duidelijk uitgesproken voor of tegen een bepaald type vrouw of meisje. Waarschijnlijk hadden ze haar gewoon
| |
| |
gestuurd omdat ze beschikbaar was. Maar wat had haar bewogen zich in te schrijven als schildersmodel? Wilde ze een emancipatoire daad stellen? Dacht ze, omdat er in oude tijden belangstelling was geweest voor dit soort welvaren, met alle mogelijkheden die dat bood voor werken met dieptes en schaduwen, dat dit bij hun nu ook het geval zou zijn? Of had ze er niet over nagedacht. Genet keek opnieuw naar het meisje dat nu wat leek te doezelen. Niet te geloven. Wat was ze ver-schrik-ke-lijk massief? Skrts, skrts. Hij drukte een stuk houtskool stuk, het brak in twee.
Genet had als kind al sterk verlangd naar kwaliteit. Opgroeiend in een van die verwaarloosde, sombere naoorlogse wijken, in een woning die betere dagen had gekend, had het hem vaak fysiek pijn gedaan zijn jeugd door te moeten brengen in een omgeving die knaagde en knabbelde aan zijn verlangen naar schoonheid en evenwicht. Beter dan wie ook zag hij waar en hoe hun huis, en de omgeving begon te versloffen. Zijn oog viel op ieder hangend draadje, op het loslatende behang, op de grijsgroene schimmelplekjes in de badcel, die zijn vader tevergeefs met scherp ruikende middelen te lijf ging. Het onverdraaglijkst vond hij de toewijding waarmee die verslonzende omgeving door zijn ouders werd onderhouden. De driejaarlijkse verfbeurt, het bijwerken van het rauhfaserbehang, het bewaarde stuk gemêleerd tapijt waar door zijn vader keer op keer met een stanleymesje verse repen uit werden gesneden om er de vloerbedekking in de woonkamer, waar die aan de randen was gaan te rafelen en krullen, mee aan te vullen. En niet alleen dat, het was heel de behoedzaam fantasieloze manier waarmee zijn vader en moeder de woning in stand probeerden te houden. Het meubilair dat op stevigheid werd uitgezocht, wat op de een of andere manier altijd haaks leek te staan op comfort of esthetiek. Lompe meubelstukken, toegerust voor hun taak, zodat alles in de woning in de eerste, tweede en laatste plaats functionaliteit ademde, alleen doorkruist als een fabrikant niet zorgvuldig genoeg was geweest, zodat de belofte van duurzaamheid niet kon worden ingelost. Skai dat te snel scheurde, wandelend schuim in matrassen, fineer dat bladderde nadat er een glas water over was omgestoten. Het meest verschrikkelijke vond Genet het als zijn vader en moeder besloten dat iets ‘nog goed genoeg’ was, of dat het toch doodzonde was van de eerste investering om het nu alweer te vervangen. In dit alles, begreep hij later, was het vooral de
| |
| |
gehoorzaamheid aan iets dat zich buiten hen bevond, die hij niet verdroeg. Alsof ze wachtten op goedkeuring, de bevestiging van een commissie die op een dag langs zou komen, alles in het huis helemaal na zou lopen en dan zou zeggen: ‘Nou, dit lijkt ons toch allemaal prima in orde.’ Soms was het alsof er met een simpele frase een doodvonnis over hem en de levende dingen werd uitgesproken. ‘Het is in ieder geval schoon’ of ‘niet weggooien als je het niet kan vervangen’ of ‘van een mooi bord kan je niet eten.’
Nog voor zijn tiende levensjaar besloot hij dat hij iemand met smaak zou worden. Een smaak die hij vanaf toen langzaam en met toewijding probeerde te ontwikkelen, waarbij hij zich elk moment bewust was van het stadium dat hij doorliep. Natuurlijk was er eerst de ruwe, schreeuwerige aantrekkingskracht van alles wat blonk, glinsterde, geurde, kleurde. Rococokitsch, beeldjes van bisquit, vergulde, krullerige lampenvoeten. Maar hij lette op, was kritisch en leergierig. Later in zijn leven, toen hij al bijverdiende op een reclamebureau waaraan hij soms illustraties leverde die uitstekend werden betaald, keek hij naar wat ze daar droegen, hoe de reclamejongens aten en spraken. Tijdens deze tweede fase (na het eindeloos doorploegen van boeken over beeldende kunst, grensverleggende architectuur, fotografie, toen hij bezig was aan het verder opvullen van hiaten en anderen hem om advies begonnen te vragen) werd het Genet duidelijk dat hij een belangrijk instrument miste. Hij was niet in staat om vanuit zichzelf iets mooi, prachtig of de moeite waard te vinden, of het te bewonderen, als het niet eerst door anderen (kenners, experts) als bijzonder of exclusief was omschreven! Zodra iemand met verstand van zaken zich positief uitsprak over een voorwerp en zei dat het uniek was en kwaliteit bezat, veranderde het voor zijn ogen, en wist hij hoe waar het was. Maar bij iedere kritische opmerking (kenners en niet-kenners scheerde hij hierin over één kam), iets waarmee zijn mening, al was het maar een beetje, werd doorkruist, was het gevolg dat hij werd overspoeld door gevoelens van minachting voor het eerst begeerde, streden zijn afkeuring, walging of onverschilligheid om de voorrang en viel hijzelf ten prooi aan een sombere stemming, alsof hij hulpeloos werd ondergedompeld in een druilerig, ongeïnteresseerd universum.
Ten slotte bereikte hij het derde stadium, waarin kennis de blik vooruit gaat. Hij doorgrondde nu zo snel de mogelijke waarde van
| |
| |
een object dat hij een begenadigd verzamelaar had kunnen worden, als hij diep in zijn hart niet had neergekeken op verzamelaars. Pas echt trots en vrij voelde hij zich als hij de mogelijkheid had zich op elk gewenst moment van een voorwerp te ontdoen, zodat er op een gegeven moment niets meer in zijn woning stond dat hij niet met evenveel plezier weer doorverkocht. Zodra iemand belangstelling toonde of een opmerking maakte over de mooie belijning van een stoel, of de heldere kristallen van een luchter, zei hij meteen: ‘Goed, maar wat zou jij ervoor geven?’ en hengelde naar een bod. Hij was pas tevreden over wat hij zich had toegeëigend als hij er vrijwel zeker van was dat een ander het ook wel wilde hebben.
Het was altijd Genet die voor modellen zorgde. Jonge advocaat-in-wording had een vriendin die niet wilde dat hij een meisje uit zou zoeken, getormenteerde schilder was te verlegen en te schichtig, Genet bezat als enige de flair en het juiste afstandelijk charmante dat er voor zorgde dat er nooit een meisje ‘nee’ zei. Maar hij voelde zelf hoe die charme iets kouds verborg.
Vaak zag hij scherp door levens heen.
Jij zal nooit iets bereiken, wist hij de allereerste minuut dat hij de getormenteerde S ontmoette en hij - toen hij vertelde over zijn atelier, de hoge plafonds en het mooie getemperde licht, de hongerige, gulzige blik op zijn gezicht zag. Het weerhield hem er niet van banden aan te knopen met de mensen wier leven hij als een chirurg open leek te kunnen leggen. Alsof het een spel was, amuseerde hij zich met andermans bestaan. Hij hield ervan de jonge S te tergen, die in een somber en donker souterrain woonde en vaak klaagde over het gebrek aan licht en ruimte, of het lawaai van het bandje in de kelderruimte tegenover. Het waren half zelf opgelegde, half onvrijwillige kwellingen. Genet vroeg S opzettelijk en pesterig door over de kleinste, meest trieste of banale details uit zijn leven. Wat had hij gegeten? Hoe was zijn weekend geweest? Wat voor jeugd had hij gehad? En de avond waarop S hem op verontwaardigde en huilerige toon vertelde over de keer dat hij in elkaar was geslagen door een groepje jongens die hem eerst hadden gepest met zijn stem (S had een extreem hoog, lijzig stemgeluid), dacht hij eraan hoe hij meteen al zeker had geweten dat S nog eens zoiets zou overkomen, vanwege de deerniswekkend wankele manier waarop hij liep en praatte als hij wat had gedronken.
| |
| |
En ook toen hij kennismaakte met jonge advocaat-in-wording, en het aantrekkelijke, maar karakterloze gezicht zag, en het fijne blonde haar dat uitwaaierde over het voorhoofd, begreep Genet meteen dat hij - de enige zoon van een strenge, maar succesvolle vader - ook al deed hij nog zo neerbuigend over zijn studie, en stond hij met nog zoveel hartstocht elke woensdag, en vaak ook donderdag of vrijdag in Genets atelier, toch advocaat zou worden. Hij zou advocaat worden, en waarschijnlijk trouwen met een meisje dat hem niet opwond, maar vriendelijk en efficiënt zou zorgen voor hun toekomstige kinderen, die natuurlijk dubbele namen zouden krijgen zoals Ernst-Erik of Diederik-Jan. Hij wist en zag het even goed alsof het leven voor hem onder een microscoop lag en hij alleen maar aan het wieltje hoefde te draaien om het beeld nog wat scherper te krijgen.
Hij genoot van het feit dat hij ouder was dan zij, meer levenservaring had, en klonk ze aan zich vast alsof het ornamentjes waren aan een statig gebouw. Ze schilderden elke woensdag en Genet waakte erover dat het atelier altijd schoon en opgeruimd, maar ook gemaakt slordig en nonchalant was. Overal slingerden internationale kunsttijdschriften, schilderijen stonden zonder lijsten tegen de wanden. Recente, uit antiquariaat, veiling of boedelverkoop afkomstige spullen werden zo neergezet of neergelegd dat ze, zonder dat je het merkte, direct in het oog sprongen en tegelijk de indruk wekten dat ze er altijd al waren geweest. Het was wel eens gebeurd dat advocaat-in-wording en getormenteerde schilder uren met hem aan een neonkleurige tafel met drie stoelen hadden gezeten en zich daarover in verschillende bewoordingen hadden uitgelaten: lovend (advocaat), afgunstig (schilder), zonder dat ze hadden gemerkt dat de hele set er pas een paar uur geleden voor het eerst was neergezet.
Eigenlijk keek hij op beide mannen neer en soms wilde hij ze vertellen hoeveel moeite het hem had gekost zich uit zijn omgeving op te werken. Haarfijn zag hij hoe jonge advocaat zich inwikkelde in zijn eigen fantasie en keer op keer laatdunkend deed over de advocatuur, maar elk studiejaar een stapje verder kwam, met schitterende cijfers. Toch was dat gebrek aan zelfinzicht precies de reden waarom hij niet zonder ze kon, en zich vermaakte met hun gespartel.
Hoe meer de twee hun best deden zich op te trekken aan de standaard die Genet had aangelegd, hoe beter en opgewekter hij zich op de wekelijkse avonden voelde.
| |
| |
In de tuin sloop de kater behoedzaam langs de stenen fontein. Het was al bijna donker. Het kacheltje loeide en werd roodgloeiend achter de draden. Het meisje rustte verstild in de stoel, alsof ze door iemand was betoverd en in diepe slaap gesust.
Middelmatigheid, vond Genet, was het meest verschrikkelijke. Het was die middelmatigheid die hem zijn hele jeugd lang had opgejaagd, in zijn leven had rond gespookt en hem tot ver in de volwassenheid had achtervolgd. Hij was een normale, wat stugge jongen geweest, met een wilskracht die toen al bij iedereen opviel en die maakte dat hij zijn klasgenoten altijd overtuigde, wat voor plannen hij ook ontvouwde. En hij had altijd manieren gevonden om aan geld te komen.
Na de basisschool, middelbare school, grafische school, een paar jaar kunstacademie, kwam als vanzelf de reclamewereld en ook Yvonne, de eerste ‘serieuze’ vriendin, die jarenlang bij hem zou blijven. Een blond en elegant, maar gesloten meisje dat zich op lethargische wijze door haar kille jeugd had heengeslagen. Ze werd nooit nijdig als hij het laat maakte of niets van zich liet horen, vroeg niet door en reageerde nauwelijks als hij eens kwaad werd. Gewoonlijk keek ze hem melancholiek glimlachend aan. Bij haar was Genet vriendelijk en attent, maar nooit echt warm of gepassioneerd, omdat ze nu eenmaal die onuitgesproken overeenkomst hadden gesloten (waarin zij hem nodig had voor nog wat financiële zekerheid, als veilige haven, en hij haar als pleisterplaats) tot het moment dat hij een toestand zou hebben bereikt, een omgeving zou hebben geschapen waarin harmonie en schoonheid probleemloos in elkaar overliepen, een transparante wereld waarin hij zijn rechtmatige plaats zou innemen. Omdat ze niet op een serieuze manier over hun relatie praatten, zagen vrienden en kennissen ze als een stel in de transitionele fase; het paar dat bij elkaar is omdat het (nu) nog steeds goed uitkomt, maar dat in de toekomst om begrijpelijke redenen met elkaar zou breken. Ze wisten dat allebei, al schoot er soms een vreemde steek door Genet als hij zag hoe Yvonne, in die gedeelde en verstrijkende jaren, haar eerste meisjes-achtigheid begon te verliezen en er over haar trekken iets stijfs en verdwaalds kwam te liggen. Dan dacht hij eraan hoe hij in de toekomst degene zou zijn die haar nog als meisje had gekend, en op een dag bij haar was weggegaan, waarna er niemand, geen enkele man nog te weten zou komen hoe ze toen was geweest. En hij wist
| |
| |
dat er al veel in haar verloren was gegaan dat hij ooit had gezien, maar niet nodig had gehad. Gedetailleerd herinnerde hij zich een nacht, anderhalf jaar geleden, kort na het overlijden van haar vader, waarin ze bijna ontroostbaar was geweest. Intens verdriet dat haar plotseling erg aantrekkelijk voor hem had gemaakt. Ze kroop tegen hem aan, en hij had haar getroost en gekeken naar haar rood behuilde opgezwollen ogen, inwendig een beetje verbaasd: waar had die afstandelijke vader deze enorme rouw aan te danken? Voor het eerst sinds hij haar kende, zag hij haar als iemand die niet gewoon bij hem hoorde, maar ook banden had met anderen. Gulzig en opgewonden ging hij haar binnen. Ze had zich zo dicht tegen hem aangeperst, dat hij dacht dat ze hem wilde verstikken. Hij herinnerde zich de vreemde glans in haar ogen die heel helder stonden en overdekt waren met een vochtig waas, en hoe ze allerlei dingen en zinnetjes in zijn oor had gefluisterd. Welke zinnetjes waren dat? Wat had ze toch ook alweer gezegd? Maar een paar weken later, toen ze in een la toevallig op iets stuitte dat haar aan haar vader deed denken, en weer uitbarstte in een onbedaarlijke huilbui, irriteerde het hem ineens, vond hij haar verdriet overdreven en pathetisch, en zei er wat van.
De breuk tussen hem en Yvonne, die leek te worden ingezet als een mesje op een voorgesneden taart, kwam ‘toch nog’ onverwacht. Hij was Alice een paar maanden terug tegen het lijf gelopen op een veiling: een lange, wat strenge, imposante en intelligente vrouw, geestig en ad rem, en, merkte hij al gauw, het meest belangrijk: met een ongeëvenaard goede smaak. Wat hij extra bewonderde omdat ze kon wat hij niet kon. Intuïtief wist ze wat de moeite waard was en wat niet. Wat in de toekomst aan kracht toe zou nemen. Wat door de tijd zou worden ingehaald of opzij geschoven, zonder dat ze zichzelf dit steeds opnieuw met de grootst mogelijke moeite moest aanleren. Alice was de kennis en het flexibele, beweeglijke inzicht dat Genet zich steeds eigen had willen maken. Vrijwel meteen hadden ze zich in een vurige verhouding gestort die hem merkwaardig uit zijn evenwicht bracht. Soms voelde hij zich weer de plompe jongen die hij ooit was geweest. Als hij met haar naar bed ging, deed hij zijn uiterste best zo viriel en actief mogelijk over te komen, want hij wist dat Alice ondertussen zorgvuldig de kwaliteit van hun liefdesspel aan het wegen was, alsof een externe camera er nauwlettend opnames van
| |
| |
maakte, om die later nog eens terug te kunnen spoelen. En als hij thuiskwam en Yvonne in een van de kamers vond, terug van haar werk, bezig met het ordenen van mappen, of gewoon opgerold in een stoel, met een vriendin aan de telefoon, was hij tevreden, gelukkig, en voelde hij zich warm en genereus. Hij had gedacht (en dit een prettige gedachte gevonden) dat de kersverse romance met Alice nog wel een paar maanden langer kon duren, voordat Yvonne ervan op de hoogte moest worden gebracht. (En niet nadat hij eerst met volle teugen had kunnen genieten van zijn groeiend gevoel van compassie, waardoor hij in die maanden uitgroeide tot een heel tedere, zachtaardige minnaar.) Zo kwam er weer een nacht die hij als heel bijzonder ervoer, omdat Yvonne had gehuild en hem overal had gestreeld en gekust, precies zoals in de eerste dagen na haar vaders overlijden. Voor de eerste keer bedacht hij dat het misschien wreed was om bij haar weg te gaan. Maar op dat punt, na haar verkrampte en intense orgasme, was ze bijna hysterisch begonnen te lachen. Terwijl de tranen over haar wangen liepen, en er daarachter een verse huilbui opstak, bekende ze hem dat ze iemand anders had ontmoet, dat ze niet kon geloven dat ze hem zo aan het bedriegen was, en dat het zo gemakkelijk was, en haar zo goed was afgegaan en dat ze zich er zo prettig bij had gevoeld... Het was de buschauffeur die haar en haar collega's afgelopen lente naar Florence had gereden. Hij studeerde kunstgeschiedenis aan de universiteit, en verdiende bij door toeristen van en naar te brengen. Er was geen tegenhouden aan geweest, al maanden was het aan de gang, vanaf de lente, maar nu hij de laatste tijd zo lief en geduldig was, was het almaar moeilijker, bijna onmogelijk geworden het te vertellen, en dan vanavond... met die blik in zijn ogen, of hij weer achttien was... zo kon ze niet verder gaan...
Hoewel hij later bedacht dat hij had moeten vertellen over Alice, had iets hem er van weerhouden. Tegen zichzelf zei hij dat dit het beste was en overvallen door een vage weemoed, begon hij kalm en beheerst aan de verdeling van de spullen die ze in de loop van de jaren hadden gekocht en verzameld. Maar hij kon zich er niet toe zetten iets mee te nemen. ‘Nee, hou jij dat maar,’ zei hij steeds. ‘Ik weet hoe gehecht je daar aan bent.’ In haar ogen maakte dit hem bijna tot een engel en Genet voelde hoe ze gul en schuldbewust dezelfde tederheid ten toon spreidde die hij eerder aan haar
| |
| |
had gegeven. Hoe dan ook, dacht hij, het was het beste geschenk dat hij haar nog kon geven: het idee dat zij het was die de breuk had veroorzaakt en geïnitieerd, een breuk die vreemd genoeg toch nog een flinke schok was geworden. Maar hij slaagde erin het af te handelen als een perfecte vriend, bijna als een mentor. Een keer wachtte hij zelfs op het stenen trapje voor het huis op Yvonne's nieuwe minnaar, alsof hij haar officieel aan de ander overdroeg. Hij wierp een blik op de jongen die kwam aangelopen en hem doodzenuwachtig de hand schudde, en concludeerde bij zichzelf dat hij niet zou blijven - en dat het allemaal maar kort zou duren.
Tussen hem en Alice was het allemaal geweldig verlopen. Op een vanzelfsprekende manier gleden ze in hun rol van het onberispelijke, glinsterende paar dat je nou eenmaal om je heen wilt hebben. Hij hield er enorm van om tijdens een van haar fameuze feesten de rol van gastheer op zich te nemen en voelde zich echt thuis in de omgeving die ze samen met kennis van zaken en gedrevenheid hadden vormgegeven. ‘Zeg eens eerlijk,’ zei hij tegen een van de gasten en wees op de zwarte schommelstoel met de witte banden: ‘wat zou jij daar nou voor hebben gegeven?’
Het was half tien. Het schilderij was nog steeds ver verwijderd van een schilderij. De lijnen waren onevenwichtig en als schets was het weinig overtuigend, hij voelde zich een beetje misselijk en nam een nieuw vel papier.
Toen, in gruwelijke haast, alsof iets duivelachtigs het van hem overnam, begon hij te werken, met haastige, felle bewegingen. De andere twee mannen keken op. Ze dachten dat hij iets aan het voltooien was en nu het hoogtepunt van zijn creatieve roes bereikte... en hij werkte door en door, terwijl het bloed tegen zijn slapen klopte.
Op een enorme zilverkleurige schaal waren de grote slabladeren uitgespreid. Daarbovenop lag het massieve, bulkende, roze stuk vlees, met het hoofd van het meisje, gloeiend en zacht blozend, het geheel klaargelegd en open, als iets Romeins, gereed om gesneden, verdeeld en doorgeslikt te worden.
Natuurlijk had ze ernaar gekeken. Er was geen enkele manier
| |
| |
waarop hij aan haar blik had kunnen ontsnappen. Hij zag ook de twee anderen: de getormenteerde en de jonge advocaat-in-wording. Ze stonden naast hem en keken er nu ook naar, maar zeiden niets, hoewel getormenteerde duidelijk hoorbaar snoof, en advocaat-in-wording een verontschuldigende uitdrukking aannam. Ze vermeden het meisje dat daar rechtop en rustig stond, met de versleten roodfluwelen doek om haar schouders. Ze keek ernaar - en even dacht Genet dat alles in orde zou komen als ze maar zou beginnen met schelden of vloeken of huilen. Maar ze stond daar gewoon en bleef staan en op haar gezicht gebeurde niets, al vervaagde de blos die haar wangen had gekleurd. En plotseling leek ze hem iets wonderbaarlijks en voortreffelijks.
Ze vertrok en hij moest haar betalen. Hij voelde de warmte van haar handpalm toen hij haar het geld gaf en probeerde de losse, gemoedelijke sfeer weer terug te roepen door haar te vragen wat ze nu ging doen, of ze vaker model stond en of ze een vriend had die nu op haar wachtte. Maar hij wist dat er geen vriendje was.
Het schilderij was gigantisch, massief, provocerend. Het vulde het atelier, het was Gargantuesk, het was beledigend. Hij wist dit alles, terwijl het meisje naast hem stond, de rode lap om haar lichaam.
Genet realiseerde zich vol afschuw dat hij niet was ontsnapt. En hij was geen kunstenaar, nooit geweest en zou het ook nooit worden. De koude blik die hij tot nu toe op de getormenteerde S en de jonge advocaat had geworpen, zou op korte termijn die van hen ontmoeten.
Het was maar een kwestie van tijd. En van nu af aan zou hij moeten blijven rennen om het nog voor te blijven. Dat kille, dat al bijna begonnen was hem in te halen.
|
|