Deze ochtend word ik wakker met haast, onbestemde haast. Dat zijn niet mijn beste dagen. Ik fiets al vroeg door de donkere stad. In de buurt van mijn huis zie ik een vrouw die haar hand omhoog houdt ten teken dat ik moet stoppen. Ik denk meteen: politie. Weer. Moet ik weer zeggen dat ik niets bij me heb waaruit blijkt dat ik ben wie ik ben. Voor iemand die van zijn bescheidenheid af wil, zijn dit rampzalige momenten.
Als ik voor de vrouw stop, zie ik dat ze niet van de politie is, voor zover zoiets te zien is. Wel is ze een soort functionaris. Ze draagt een oranje jack dat licht reflecteert. In de ene hand heeft ze een zaklantaarn, in de andere een klembord. Ze vraagt vriendelijk of ik mee wil werken aan een onderzoek.
Ik zeg dat ik haast heb, maar tegelijkertijd besef ik: eindelijk, een onderzoek, nu ga ik ook deel uitmaken van een percentage dat ergens voor is of tegen, of dit vindt of dat. Dit is heel goed voor mij. En ook denk ik: zie je wel, als je eenmaal iets begint te willen, écht te willen, dan gebeurt het vanzelf. Kom maar op!
Ik hoop niet dat het een onderzoek is omtrent de vraag waarom mensen haast hebben, want dan hang ik.
De vrouw zegt dat het onderzoek niet lang duurt. Ze kijkt naar het papier op haar klembord en vraagt: ‘Mag ik vragen waar u vandaan komt?’
Ik vraag of dit haar eerste vraag is of een vraagje om het ijs te breken.
Ze moet lachen: ‘Nee, dit is de eerste vraag. Waar komt u vandaan?’
Waar kom ik vandaan? Ja, dat weet ik natuurlijk wel, maar ik vraag me af wat hier onderzocht gaat worden. Waarover moet Het Nederlandse Volk een uitspraak doen?
Ik vraag: ‘U bedoelt waar ik geboren ben?’
‘Nee,’ antwoordt de vrouw. ‘Waar u nu vandaan komt. Vanochtend. U hoeft alleen maar de postcode te noemen.’
‘Welke postcode?’
‘De postcode van het adres waar u vandaan komt. Alleen het cijfer is voldoende.’
‘Cijfer?’
‘Ja, van de postcode.’
‘O, op die manier. 1015.’
De vrouw schrijft dat op en zegt dan: ‘U woont dus op 1015. Bent u nu op weg naar uw werk?’