| |
| |
| |
De verborgen rivier
Robert Lemm
Guadalupe, even buiten de toen al en nog steeds volkrijkste stad van de planeet, is het epicentrum van het Amerikaanse continent, de Nieuwe Wereld. Daarom verscheen hier, in 1531, de Maagd Maria aan de indiaan Juan Diego, die dit jaar wordt heiligverklaard. Deze spectaculairste verschijning van de Maagd, was en is nog altijd met een waas van geheimzinnigheid omgeven. Waarom bijvoorbeeld werd de plaats waar Zij hier een kerk wilde, de berg Tepeyac, nu juist vernoemd naar de plaats waar Zij twee eeuwen tevoren was verschenen aan de schaapherder Gil Cordero, in de Oude Wereld, in Spanjes dorre zuidwesthoek, de Extremadura? Wellicht, omdat daar de roemruchte conquistadores vandaan kwamen, onder wie: Francisco Pizarro, veroveraar van Peru, en Hernán Cortés, veroveraar van Mexico. Bekend is ook dat Columbus, de Ontdekker van de Nieuwe Wereld, tijdens de terugvaart in 1493, toen zijn schip dreigde te vergaan, beloofde om bij behouden thuiskomst het heiligdom te bezoeken van de Donkere Maagd van Guadalupe in de Extremadura, aan wie hij eerder zijn heenreis had opgedragen. De paar Indianen die hij bij zich had liet hij dopen in haar kapel. Haar beeltenis werd toen al meer dan honderd jaar vereerd. Die was meegedragen door de Castiliaanse koning Alfonso XI tijdens een veldtocht tegen de mohammedanen, met als resultaat een glanzende overwinning in het kader van de christelijke herovering van het schiereiland op de Halve Maan. Guadalupe is ‘verborgen rivier’ in het Arabisch, zoals Fatima, de dochter van Mohammed, de plek in Portugal is die de Maagd koos om in 1917 aan drie herderskinderen te verschijnen. Kennelijk heeft de Moeder Gods de bekering van de Islam op het oog. Via de vrouw!
Via de Indiaan Cuauhtlatóhuac (Sprekende Adelaar), zoals Juan Diego vóór zijn doopsel heette, bereikte Zij dat een kleine tien miljoen Indianen binnen nog geen twintig jaar het christendom aannamen. De monniken die met de veroveraars waren meegetrokken toen Tenochtitlán-Mexico, de grootste stad die zij ooit hadden gezien, zich tussen 1517 en 1521 overgaf, stonden stomverbaasd over hun eigen succes. Hoe te verklaren dat de onafzienbare menigten
| |
| |
hun zielen aan een handjevol franciscanen en dominicanen toevertrouwden, in zo korte tijd? Toch spreken de chroniqueurs van het eerste uur niet over de verschijning op de Tepeyac. Zelfs als aan het begin van de zeventiende eeuw de dichter Bernardo de Balbuena zijn Grandeza Mexicana publiceert, een in terzetten van elflettergrepige verzen geschreven lofzang in negen hoofdstukken op alle kwaliteiten die de beroemde hoofdstad van Nieuw Spanje tentoonspreidt, zoekt men tevergeefs naar een toespeling op La Guadalupe. Waarom vindt men zelfs tot ver in de achttiende eeuw nauwelijks iets vermeldenswaardigs over het gebeuren van 1531, waaraan toch heel Spaans Amerika zijn kerstening dankte?
Het schandaal kwam in elk geval in 1794, en vanaf dat moment verrijst de geschiedenis van La Guadalupe met terugwerkende kracht, en zelfs met een lange, nog altijd aanhoudende schaduw over de toekomst. In dat jaar hield de dominicaner monnik fray Servando Teresa de Mier een preek op de Tepeyac die de woede wekte van de aartsbisschop van Mexico. Mier betoogde dat de Mexicaanse Guadalupe niets te danken had aan de Spanjaarden. Niemand minder dan de apostel Thomas, apostel van India, zou de beeltenis van de Maagd eeuwen eerder naar de Nieuwe Wereld hebben gebracht. Dit idee was al in 1675 geopperd, maar fray Servando vereenzelvigt de witgebaarde leerling van Christus met de held-god Quetzalcóatl, de Gevederde Slang, die het Mexicaans-Tolteekse gebied zou zijn ontvlucht ten gevolge van de opkomende gewoonte van de mensenoffers. Met het toeschrijven van de Maagd van Guadalupe aan Thomas-Quetzalcóatl wilde broeder Servando het Europese element in het Nieuwe-Wereldse christendom uitwissen. De criollos of creolen - waarmee de koloniale blanken zijn bedoeld - mochten op een eigen ziel bogen, en daarmee liep de dominicaan vooruit op de bevrijder Simón Bolívar, die de onafhankelijkheid van het moederland doordreef met o.a. de slogan: ‘Wij zijn Amerikanen’. Fray Servando werd op transport gezet naar Spanje, en over de gevangenschap en omzwervingen van deze eigenzinnige monnik, die o.a. Chateaubriand vertaalde, schreef de hartstochtelijke, lyrische en geniale Cubaan Reynaldo Arenas - enige jaren geleden tragisch aan aids overleden te New York, nadat hij de dictatuur op zijn geboorte-eiland was ontvlucht - de ook in het Nederlands vertaalde avonturenroman El mundo alucinante (Hallucinerende wereld) van 1969.
Voorloper van vrijheidsstrijders, of rebel, mocht fray Servando
| |
| |
Teresa de Mier wezen, aan zijn katholiciteit viel niet te twijfelen. De verering van de Moeder Gods stond los van de politieke voorkeur. Maar hij deed iets wat tezelfdertijd ook in Europa gebeurde: het opduikelen van een verzonnen auteur uit een donkere tijd, Macpherson's Ossian bijvoorbeeld, in wie Herder, Goethe en Bilderdijk echt geloofden, of Thomas Chatterton die zijn gedichten aanbood als vertalingen van een Keltische bard, of de oude epen die, ook al zijn ze niet verzonnen, toch vooral de toenmalige behoefte aan een ridderlijk verleden moesten bevredigen nadat de kille rede van de Verlichting de Middeleeuwen had afgeschaft. De Romantiek had met de fantasie de ‘volksgeest’, de ‘legende’ en het ‘sprookje’ ontdekt. Broeder Servando was echter meer dan een romantisch literator. Hij snoof een nieuwe wind op, anti-Spaans, mogelijk aangewaaid vanuit de al zelfstandige Verenigde Staten van het angelsaksische Noorden. En hij doorbrak een taboe: de geheime cultus van de Maagd van Guadalupe. Geheim, omdat de kerkelijke hiërarchie, na twee officiële inquisities in 1556 en 1666, nog altijd geen uitsluitsel had gegeven over het bovennatuurlijke - en dus voor alle katholieken geloofwaardige - gehalte van wat zich tussen 9 en 12 december 1531 op zeven kilometer van Mexico-Stad had voorgedaan. Guadalupe lag, theologisch gezien, lastig. Niet alleen had de Maagd haar oog op een indiaan laten vallen, Ze had bovendien een plek verkoren waar een Azteekse vruchtbaarheidsgodin werd aanbeden, Tonantzín. De miljoenen die zich hadden bekeerd nadat Cuauhtlatóhuac-Juan Diego haar beeltenis op zijn tilma (overkleed) had ontvangen - de echtheid van de kleuren en de stof doorstond ondertussen het modernste wetenschappelijk onderzoek - en die ook als pelgrims naar de Tepeyac stroomden, waar de oorspronkelijke kerk al door een grotere was vervangen, beschouwden haar als hun eigen, indiaanse
Maagd en Moeder en noemden haar Guadalupe-Tonantzín, zoals je in Rome Santa Maria sopra Minerva hebt. En met dit ‘syncretisme’ was de top van de Spaanse clerus, stootblok van Trente en de Contrareformatie, niet gelukkig, ook al waren er met name in jezuïetische kringen lieden die dankbaar gebruik maakten van aanknopingspunten in de locale adat om de christelijke waarheden ingang te doen vinden. Tegenwoordig maakt niemand meer een probleem van wat inmiddels ‘inculturatie’ heet, maar het katholicisme stelt nu dan ook veel minder voor dan vroeger. Dus is men, postmodern, blij met alles. Maar destijds bleef, ondanks snelle erkenning van het wonder door
| |
| |
de eerste bisschoppen van Mexico-Stad, de Guadalupe in de clandestiniteit hangen. Geschreven werd er over haar vooral in het Náhuatl, de lingua franca van het veeltalige Mexicaanse grondgebied vóór de komst van het Spaans. Die teksten werden pas later, in de nasleep van de Romantische beweging, vertaald.
In het voetspoor van fray Servando, waren het priesters die op vrijheid aandrongen. De eersten waren Miguel Hidalgo, wiens Schreeuw om onafhankelijkheid in het stadje Dolores nog iedere 16e september door momenteel honderdmiljoen Mexicanen wordt herhaald, en José María Morelos, die in 1815 werd gefusilleerd.
De derde Mexicaanse patriot was ene Félix Fernández, die zijn naam veranderde in Guadalupe Victoria, want la Guadalupe was door pater Hidalgo uitgeroepen tot Patrones van de Onafhankelijkheid. De tegenstanders van deze insurgentes waren de gachupines, hoge ambtenaren die hun post dankten aan hun opleiding in Spanje. Zij voelden niets voor het doorsnijden van banden met de metropolis, en om te tonen dat zij de Moeder Gods niet minder hoog hadden dan de rebellen, namen zij hun toevlucht tot Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand, wier beeld troonde in de enorme, aardbeving-bestendige hoofdstedelijke kathedraal. Zo zien we twee manifestaties van dezelfde Maagd, maar achter de symbolen woedde een strijd om de macht die het einde van de kolonie Nieuw Spanje en het begin van de onafhankelijke republiek Mexico inluidde. Wat volgde, was de woeligste tijd. Na een korte periode van een keizer met nep-adel, kwam er een dictatuur tijdens welke Mexico vijftig procent van zijn grondgebied moest afstaan aan de vrijbuiters van de goudzuchtige Verenigde Staten. Daarna probeerde het Frankrijk van Napoleon III met behulp van de Oostenrijks-Habsburgse ‘keizer’ Maximiliaan van Mexico een Latijns bolwerk tegen het angelsaksische imperialisme op te werpen, maar de liberalen doodden de keizer en dreven de scheiding van Kerk en Staat door, waarna er in het laatste kwartaal van de negentiende eeuw een conservatieve dictatuur met medeplichtigheid van de Kerk in het zadel kwam, totdat in het tweede decennium van de twintigste eeuw de Revolutie uitbrak, met als hoogtepunt het jaar 1915. Een van de revolutionaire facties staat onder aanvoering van de zapoteekse Indiaan Emiliano Zapata. Onder het vaandel van de Maagd van Guadalupe trekken zijn in witte plunje en op sandalen lopende plattelanders de hoofdstad binnen. Zapata huivert voor de macht en wordt door verraders vermoord.
| |
| |
De zuiverheid van de Revolutie is weg en Mexico krijgt tachtig jaar de knoet te verduren van de Partij die de Revolutie uitbouwt tot een almachtige, supercorrupte bureaucratie, waartegen in de jaren negentig van de twintigste eeuw een nieuw indiaans, (zapatistisch!) front verrijst, ditmaal onder leiding van de mysterieuze subcomandante Marcos.
Ondertussen is la Guadalupe springlevend. Alle tegenbewegingen en pogingen van regeringen om de godsdienst in ieder geval uit het openbare leven terug te dringen, zijn mislukt. De liberalen van de negentiende en de socialisten van de twintigste eeuw, vooral actief in de verlichte of agnostische bovenlaag, zijn er ondanks het feit dat zij het onderwijs en de media in handen hebben, niet in geslaagd la Guadalupe te verslaan. Niemand die Haar openlijk durft te beledigen. Zij is de Moeder van de Mexicanen, en haar beeltenis is alomtegenwoordig en heeft zich over de hele katholieke wereld verbreid. Na Rome is Mexico-Stad het drukst bezochte bedevaartsoord. Guadalupe is de Patrones van ‘las Américas’, van het hele continent dus, en daarmee is Maria's verschijning alhier het belangrijkste hoofdstuk uit de lange geschiedenis van haar inmengingen in aardse aangelegenheden.
Uiteraard kon la Guadalupe niet ontbreken in Het labyrint der eenzaamheid van de schrijver Octavio Paz, die enige jaren geleden stierf nadat hij in 1991 de Nobelprijs voor Literatuur had gekregen. Dit in 1950 verschenen essay geldt nog steeds, en terecht, als dé sleutel om Mexico te begrijpen. ‘Wat ieder van ons zich nu afvraagt, zal over zo'n vijftig jaar waarschijnlijk onbegrijpelijk zijn,’ staat er in het eerste hoofdstuk. Met die bescheidenheid blijkt het bij herlezing aan het begin van de eenentwintigste eeuw reuze mee te vallen. Het mag waar zijn dat we de laatste decennia in razendsnel tempo toegroeien naar die eenheidsworst die in sommige kringen met een fraai woord ‘globalisering’ wordt genoemd, het mag waar zijn dat Mexico inmiddels deel uitmaakt van de NAFTA, de Noord- en Midden-Amerikaanse tegenhanger van de Europese Unie, de Mexicaan is opvallend gehecht aan zijn eigen geaardheid en wonderbaarlijk resistent tegenover de oppermachtige noorderbuur. Het verre Nederland is veel Amerikaanser dan Mexico. Dat komt doordat in de Nederlander de koopman de dominee heeft overwonnen, en daardoor is in de polder aan de Noordzee het geld, of de economie, het enig overgebleven serieuze thema. Wie
| |
| |
alleen al een Mexicaanse markt bezoekt, staat blij verbaasd over de inventiviteit van bijvoorbeeld kinderspeelgoed, of het smaakvolle van de simpelste beeldjes, of gewoon de kleurenpracht.
Het verschil tussen de USA en Mexico is een subthema in Het labyrint. Waar de Noord-Amerikaan de werkelijkheid naar zijn hand zet, leidt deze bezuiden de Río Grande haar eigen leven, los van de mens. In Mexico zoekt men nog naar zijn afkomst, terwijl de noorderling alleen maar vooruitkijkt. Waar die laatste vast vertrouwt op de goedheid van mens en wereld, getuigt de Mexicaan van besef van vergankelijkheid. De dood is in Mexico altijd aanwezig, en waar de blanke Noord-Amerikaan de verrezen, triomferende Christus benadrukt, ziet men bij de mestiezen in het Zuiden vooral de lijdende en bloedende Christus. De Noord-Amerikanen zijn lichtgelovig, de Mexicanen gelovig. De eersten drinken om zichzelf te vergeten, de anderen om elkaar bekentenissen te doen, te biechten. Mexico is doortrokken van zonde, schuld en dood, maar ook van troost, communie en feest. Toch moet Octavio Paz in 1950 al constateren dat zowel voor de Noord-Amerikaan als voor de Mexicaan de bronnen zijn opgedroogd, ofwel dat beiden niet meer authentiek zijn, conform hun oorspronkelijke karakter. Die waarheid geldt nu natuurlijk voor gans de moderne mensheid.
De Mexicaan, en de Latijns-Amerikaan in het algemeen, heeft een voorliefde voor barok. Het formalisme komt de ex-koloniaal van pas om zijn ware wezen te maskeren. Veinzen en ontveinzen kenmerken de onderdanige mens, of willekeurig welke mens in een onderdanige positie. Je doet alsof...je geen passies hebt, alsof niets je interesseert, alsof er niets aan de hand is. Je speelt. Het is net als na de afschaffing van de slavernij, de slavenziel blijft. Je merkt het bijvoorbeeld aan de Surinamer, wiens Nederlands uitgesproken retorisch is, veel omhaal van woorden met een minimum aan boodschap. Je moet je woorden inkleden. Directe taal past de baas. De barok is de stijl die in Latijns-Amerika nooit is uitgebloeid. De neobarok is zichtbaar in de architectuur, in het gelijktijdig bestaan van elementen uit opeenvolgende periodes; je ziet het ook in het hybride karakter van mesties en mulat. Het veinzen kan zover gaan, aldus Octavio Paz, dat men enkel nog uiterlijk is, praktisch ophoudt te bestaan. De bevrijding komt met het feest, en de Mexicaanse kalender wemelt van de feestdagen. Alles wat anders niet mag, mag dan. Het opgaan in de menigte, het even vergeten van de eigen persoonlijkheid typeert het Mexicaanse fiesta tegen- | |
| |
over het van alle kanten door instituties geregelde bestaan in de Noordatlantische wereld, waar het leven is verstikt en de misdaad, de ziekelijke en georganiseerde, hoogtij viert.
De mens is vervreemd van zijn arbeid, en geketend aan een productieproces waarvan hij enkel het hem gegeven onderdeeltje ziet. Zo werkt ook de propaganda waarmee de media ons bestoken. Flarden, fragmenten, halve waarheden, de samenhang ontgaat ons, en ook degenen die de dagelijkse waan verstrekken, verkeren in onwetendheid. Het besef van verloren, verdwaald en verweesd zijn dat alle mensen van de moderniteit gemeen hebben, herleidt Paz in de Mexicaanse situatie tot het moment van de Verovering. De kreet hijos de la Chingada - een begrip in Mexico - is hier illustratief. Chingar betekent, of impliceert: ‘bedriegen’, ‘doen mislukken’, ‘verneuken’. Alles goed en wel, mais il ne faut pas être dupe - zei Albert Camus. Dat is een teken van zwakte. En, omgekeerd, kun je iemand beledigen door hem te ‘verwijten’ dat hij is beetgenomen. Het ergste is te worden uitgemaakt voor een hijo de la chingada wat, anders dan het Spaanse hijo de puta (hoerenzoon), slaat op de moeder. De moeder is een chingada, alleen al op grond van het feit dat ze een kind heeft gebaard, want daartoe moest ze worden ‘opengereten’, en daarvoor gebruikt de Mexicaan het agressieve werkwoord rajar. ¡Ay Jalisco, no te rajes!, zegt de overbekende ballade: geef je niet bloot, laat je niet kennen. Rajar en chingar hebben dus, behalve de betekenis van belazeren, een seksuele connotatie. En allemaal zijn wij hijos de la Chingada, en die benaming past men in het bijzonder toe op de Indiaanse prinses die de veroveraar Hernán Cortés van plaatselijke caciques (opperhoofden) cadeau kreeg bij zijn aankomst in Mexico: Malintzín, Malinche, of doña Marina. Zij had alle reden om zich tegen de laatste Azteekse
keizer, Moctezuma, te laten gebruiken - ze was als slavin op de markt verkocht -, maar in de ogen van de inboorlingen pleegde ze verraad door zich aan de veroveraar te geven en hem als tolk en diplomate terzijde te staan. Zij is bij uitstek de Chingada, terwijl de veroveraar Cortés de Chingón is, degene die bedriegt, beetneemt, verkracht. Een chingón zijn is het ideaal van de Mexicaanse macho. En iedere rechtgeaarde macho begaat chingadas.
Toegepast op de godsdienst, spreekt de Goddelijke Zoon de Mexicaan veel meer aan dan God de Vader. De ‘vernederde’ Mexicaan vereert de gegeselde, met doornen gekroonde Christus, die zijn eigen lot weerspiegelt, zoals de door Cortés omgebrachte
| |
| |
Cuauhthémoc, opvolger van de door zijn eigen volk met pijlen doorschoten ‘verrader’ Moctezuma. De verzoenende synthese in dit wrede conflict tussen de vader die verkracht en de zoon die de vrucht van de verkrachting is, kan niet een willekeurige moeder zijn, niet Eva, maar Maria, de Moeder-Maagd, de Onbevlekte Ontvangenis, de Koningin van de Hemel, de Middelares, Voorspreekster en Medeverlosseres, en vooral de Troosteres van de bedroefden, het Schild van de ontheemden. Met haar verschijning als Guadalupe, aan de vijftigjarige Juan Diego, nam Zij de gehele Indiaanse bevolking onder haar hoede. De Indianen waren door de Verovering wezen geworden, losgetrokken van hun traditie. Die traditie hoeft men overigens niet te idealiseren. Toen Juan Diego nog Cuahtlatóhuac heette, was hij aanwezig geweest bij de grote offerplechtigheden die geregeld plaatsvonden boven op de afgeplatte piramides die aan de zonnegod Huitzilopochtli en de regengod Tláloc waren gewijd. De Azteken waren gewoon oorlog te voeren tegen naburige volkeren en de krijgsgevangenen de harten uit te snijden, zodat de zon zou blijven schijnen en de regen zou blijven vallen en daardoor de maïs zou blijven groeien. Tienduizenden werden jaarlijks geofferd, en de komst van de Spanjaarden betekende het einde van dit gruwelijk gebruik. De Kerk betekende een verzachting voor de grote massa.
Juan Diego en zijn vrouw waren kinderloos. Zij was enige jaren vóór 1531 gestorven, Juan had geen familie meer en alleen nog de zorg voor een oom, Juan Bernardino, die zwaar ziek was. Toen Maria op 9 december voor het eerst aan hem verscheen, bij de heuvel Tepeyac, maakte Zij zich bekend als de Moeder van God. Zij noopte hem de bisschop, de franciscaan Juan de Zumárraga, te gaan vertellen dat Zij hier een heiligdom wenste, maar de bisschop geloofde de Indiaan natuurlijk niet. De Maagd moet nog een paar keer terugkeren en als Juan dan zegt dat hij eerst zijn oom moet verzorgen, die op sterven ligt, zegt Zij dat hij zich niet ongerust hoeft te maken. Inderdaad geneest Juan Bernardino, blijkt achteraf, op datzelfde moment. De bisschop wil een bewijs en Maria stuurt de Indiaan de heuvel op - het is winter -, en zegt: pluk wat je ziet. En Juan Diego ziet rozen die daar niet voorkomen, en zeker niet in de winter. Hij plukt ze, doet ze in zijn tilma, gaat naar het bisschoppelijk paleis, opent zijn mantel, de rozen vallen eruit
| |
| |
en op de binnenkant van zijn kleed staat de beeltenis die nu nog steeds prijkt in de basiliek van Guadalupe.
Een kopie van die afbeelding wordt door de opvolger van Zumárraga, aartsbisschop Alonso de Montúfar, in 1570 naar koning Filips II in Spanje gestuurd, en die kopie gaat mee op het schip van de Genovese admiraal Andrea Doria dat een jaar later deelneemt aan de grote zeeslag tegen de Turken bij Lepanto. Paus Pius V had de verenigde vloot van Rome, Venetië en Spanje - onder leiding van Filips' halfbroer Johan van Oostenrijk - toevertrouwd aan Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans. De afbeelding van de Mexicaanse Guadalupe bleef in de schaduw, maar ze deed wel mee. En hoe groot haar rol is bij de overwinning van 7 oktober 1571, dat zou pas eeuwen later openbaar worden gemaakt, want de verschijning van 1531 was nog lang niet rond. De kerkelijke hiërarchie voelde, zoals gezegd, niets voor een Guadalupe-Tonantzín. Maar na het baanbrekende werk van broeder Servando Teresa de Mier en de onafhankelijkheidshelden lag de weg open naar een niet meer te stuiten devotie die de nationale, en zelfs de Bolívar voor ogen staande Pan-Amerikaanse identiteit vormde.
Maar waarom werd de Mexicaanse verschijning van 9 tot 12 december 1531 verbonden met de verschijning in de Spaanse Extremadura? Wat ook het antwoord is, in beide gevallen stond de christenheid tegenover een gevaarlijke overmacht. Hoewel niemand tegenwoordig de Islam nog als heidendom durft te brandmerken, dacht men daar het leeuwendeel van onze jaartelling anders over. Dante, Quevedo en Swedenborg, om drie schouwers van het hiernamaals te noemen die zo'n vijf eeuwen omvatten, plaatsten Mohammed zonder aarzeling in de Hel. Ketter of bedrieger, alle godsdiensten die aan het christendom voorafgingen, werden gezien als een voorafschaduwing, latere godsdiensten golden als vijandig aan het christendom. Zo dachten vele generaties vóór ons. Sinds de Romantiek daagde het idee dat alle godsdiensten gelijk zijn, hetgeen tegenwoordig resulteert in de zogeheten vergelijkende godsdienstwetenschap. Maar die trend komt veeleer voort uit het eigen ongeloof dan uit een beter begrijpen van de niet-christelijke godsdiensten. Toen de Moeder Gods in de Extremadura verscheen was de oorlog met de Islam in volle gang. In het jaar 711 waren de Noord-Afrikaanse berbers het Iberisch schiereiland binnengevallen, dat ze in een mum van tijd veroverden en islamiseerden. De Romaans-Gotische christenen die er
| |
| |
woonden, gaven zich zonder slag of stoot over en bekeerden zich in groten getale tot de Islam.
Het beeld dat later de Guadalupe is genoemd, stond waarschijnlijk ooit in een kerk te Hispalis (Sevilla). Het was in Spanje terechtgekomen vanuit Rome. De grootste kerkvader van het land, bisschop Isidorus van Sevilla, had het gekregen van zijn voorganger bisschop Leander en Leander had het in Rome gekregen van paus Gregorius de Grote, die het op zijn beurt had gekregen aan het hof in Constantinopel, toen hij daar pauselijk gezant was. Volgens de vrome legende zou het beeld zijn geschilderd door niemand minder dan de patroon van de schilders, de evangelist Lucas, die Mana nog moet hebben gekend. Zo ver reikt de geschiedenis van Guadalupe terug, tot aan het begin van het christendom. Nadat het beeld in Spanje door monniken was begraven, ondergronds was gegaan, zoals ook het beeld van de Zwarte Madonna van Montserrat bij Barcelona, dook het in de twaalfde of dertiende eeuw op tijdens de zogeheten Reconquista, de herovering van het land door de christenen. Toen Maria aan de herder Gil Cordero verscheen, hadden de Arabische emirs nog het zuidelijk deel van het schiereiland in handen. Pas in 1492 zou, met de inname van Granada, de herovering worden voltooid. En datzelfde jaar krijgt Columbus van de Kroon het groene licht om naar de Nieuwe Wereld te varen, een plan waarover hij lange jaren aan het hof was uitgelachen.
Het beeld dat had gediend om Spanje op de Moren te heroveren, kon dienen om Amerika op de Indianen te veroveren, maar het pakte anders uit. Het beeld ging niet mee en de hemel bedacht iets nieuws. De Indianen waren geen vijanden, zoals de Moren, maar leefden nog in de nacht van het afgodendom. Het licht van het Evangelie had in het Oosten geschenen, maar nog niet in het verre Westen. De apostel Jakobus, patroon van Spanje, kon in de Reconquista de Morendoder worden. Indianendoder in het Westen zou ongepast zijn, en als met deze term desondanks is geschermd, komt zulks voor rekening van ontaarden en renegaten. De Spaanse Kroon heeft van meet af aan de Indianen beschouwd als volwaardige onderdanen. Het grote verschil met het Angelsaksische Noord-Amerika - en met een Nederlands Oost-Indië dat van de dit jaar jubilerende V.O.C. niets, maar dan ook niets heeft gekregen! - is dat de Indianen van Spaans Amerika, hoe laag geplaatst ook, onder bescherming vielen van de wetten van het koninkrijk,
| |
| |
en die waren heel streng voor wie zich eraan vergreep. Als het gebeurde, was het desondanks, nooit dankzij! Terecht wijst Octavio Paz erop dat dit het grootste verschil is met de Engels-Puriteins-Protestantse manier van koloniseren. De roodhuiden - en Oost-Indiërs - hadden domweg geen ziel, het waren dieren. Pas heel laat, nadat de kaapcompagnieën de wingewesten hadden leeggezogen, trokken er ook zendelingen naar die gebieden. Maar toen was het kwaad al lang geschied. Het Spaans-Habsburgse koningshuis daarentegen, heeft de kolonisatie direct onder eigen beheer genomen en hield rekening met de uitdrukkelijke wens van Rome dat gedoopte Indianen, en zwarten, onder geen beding tot slaaf mochten worden gemaakt. Nogmaals: dat het gebeurde, ja, maar dan uitdrukkelijk tegen de Wet. Terwijl de twee piratennaties aan de Noordzee door God noch gebod van iets weerhouden werden.
Waar op het Iberisch schiereiland de apostel Jakobus, Santiago, de christelijke legerscharen vanaf zijn witte hengst in de lucht aanvuurde tegen de vijanden van het Geloof - het enig mogelijke antwoord op de Jihad: anders was Spanje voor de christenheid verloren gegaan -, zo geleidde de Moeder Gods met zachte hand de miljoenen van Amerika naar de ware schaapsstal. Vanaf dat moment vond er een vermenging plaats waarin veroveraars en veroverden hun identiteit verloren, en er iets nieuws ontstond. Mexico is bij uitstek een land van halfbloeden geworden, van een nieuwe geest die zich nog niet ten volle heeft kunnen ontplooien. Het Angelsaksische heeft zijn tijd gehad; het gaat ten onder aan zijn witte protestantse steriliteit, letterlijk zelfs aan afnemende vruchtbaarheid. De helft van het Mexicaanse grondgebied die tijdens de dictatuur van Santa Anna in de periode 1840-1850 door de Verenigde Staten is ingelijfd, hispaniseert weer. De echte Amerikaan is niet de blanke, noch de Indiaan, en ook niet de neger of de Aziaat, maar de mesties, en de mulat, de creool. Guadalupe verenigt in zich die nieuwe, kosmische identiteit - zoals de Mexicaanse schrijver José Vasconcelos het definieerde in La raza cósmica (1925). Vasconcelos voorspelde dat de Mexicaans-Latijns-Amerikaanse mens het ondergaande Westen moet redden. Octavio Paz stelde dat Latijns-Amerika weliswaar ex-centrisch is, maar onbetwistbaar westers!
Guadalupe symboliseert bij uitstek de barokke, hybride, multicuturele Vrouwe van alle Volkeren die niet alleen vanuit haar Amerikaanse manifestatie, maar bovendien met haar twee Ara- | |
| |
bische namen het universele katholieke christendom moet redden van de neergang die al drie eeuwen duurt en waardoor het Westen de rotte appel kon worden die rijp is voor de strijders van Allah en zijn profeet. De torens van de Noord-Amerikaanse Mammon, of de Geldduivel, en van de ziekte van het economisme, moeten plaats maken voor herbezinning op de christelijke beginselen waaraan het Westen zijn opkomst en glorie dankt. Op de een of andere manier zal de Mexicaans-Amerikaanse Guadalupe, die ook Fatima is, bewerken dat het christendom wordt gezuiverd, terwijl tegelijkertijd de Islam zich bekeert. De Liefde, die de mohammedanen nog niet kennen, heeft het laatste woord. Maar daartoe moeten de afgedwaalde, ontzielde westerlingen eerst het geloof van hun stichters terugvinden.
In elk geval kan geen beschouwer van Mexico om de godsdienst en Guadalupe heen, zei Octavio Paz in 1984 in zijn bundel Hombres en su siglo. Hij vermoedde niet tot waar die Verborgen Rivier kan leiden, die dit jaar oplicht met de heiligverklaring van de sprekende adelaar Juan Diego. Het wordt tijd voor Onze Lieve Vrouw van de Muzelmannen, en daartoe is la Guadalupe de aangewezen opstap.
|
|