| |
| |
| |
De hebzucht van ‘a tuneful spendthrift’ - Walter Scott en Abbotsford
Gerard de Vries
Hoe besteden schrijvers hun geld? Deze vraag kan in veel gevallen met ‘niet’ beantwoord worden, want schrijvers zijn maar al te vaak armlastig. De liefde voor het schrijversvak is vaak zo groot dat zelfs de minder getalenteerden deze bezigheid niet willen opgeven voor een baan die wel een decent inkomen oplevert. Maar sommige schrijvers, gezegend met talenten en een smaak die overeenkomt met die van hun tijdgenoten, kunnen een fortuin overhouden aan hun boeken. Walter Scott, de uitvinder van de bestseller, is hiervan een bekend voorbeeld.
Scott leefde van 1771 tot 1832 en hield al zijn letterlievende tijdgenoten in de ban en ook nog miljoenen lezers tot ongeveer anderhalve eeuw na zijn dood. In ons land bijvoorbeeld werd The Bride of Lammermoor tenminste vijfmaal vertaald: door Bilderdijk's vriend Gerrit Outhuys; door Mark Prager Lindo; door de bekende Leidse hoogleraar Jan ten Brink; door Gerard Keller en, enkele decennia terug, door Emy Giphart. Hoewel Scott in Engeland nog steeds opnieuw wordt uitgegeven en er elk jaar boeken over hem en zijn werk verschijnen, is hij zijn positie van een van 's werelds meest gelezen schrijvers kwijtgeraakt. In de negentiende eeuw evenwel hebben vele auteurs van historische verhalen en gedichten hem geïmiteerd (van heimelijk plagiaat kon geen sprake zijn, iedereen kende zijn werk) of zijn invloed ondergaan, zoals in Nederland Jacob van Lennep, Oltmans en Bosboom-Toussaint, en in Vlaanderen Conscience. Nicolaas Beets was volkomen idolaat van hem (dankzij zijn verslag van Scotf's eeuwfeest, waar hij namens Nederland een rede hield, weten we wat Toergenjev, die Rusland vertegenwoordigde, bij deze gelegenheid heeft gezegd). Schrijvers als Stendhal, Flaubert, Manzoni, Poesjkin en Goethe hebben allemaal getuigenis afgelegd van hun mateloze bewondering.
Zijn populariteit was immens: Franse uitgevers lieten zijn romans, zodra ze in Edinburgh de persen verlieten, per koerier naar en van de boot galopperen. In Parijs aangekomen werden ze zo snel in het Frans vertaald en vervolgens gedrukt, dat men ze daar
| |
| |
nog eerder kon kopen dan in Londen. De oplagen waren zo groot dat ik zo'n vijftien jaren geleden in Edinburgh van de eerste druk van Scott's laatste roman nog een antiquarisch exemplaar kon kopen voor het luttele bedrag van slechts een pond.
Het leven van Scott wordt vaak even boeiend gevonden als zijn romans, hetgeen overdreven is, tenzij men aan zijn financiële huishouding zou denken. Ik denk niet dat er één schrijver is geweest die met zijn pen zoveel geld verdiende als Scott. Desondanks stierf hij zonder enig vermogen en dat terwijl het accumuleren van bezit juist zijn hartstochtelijke ambitie was.
Ondanks alles wat we van hem weten, is dat moeilijk te begrijpen. En er is over Scott enorm veel bekend. Dat komt omdat hij reeds op vroege leeftijd wereldberoemd was. Hij was een goede bekende aan het Engelse hof, werd ontvangen door de Tsaar en de Zweedse en de Belgische kroonprins kwamen bij hem thuis op bezoek. Velen die hem ontmoetten, hebben hun herinneringen geboekstaafd. Toch blijft Scott een raadselachtige figuur, vol ogenschijnlijk tegenstrijdige opvattingen. Niettemin zijn alle meningen eensluidend over zijn buitengemeen innemende persoonlijkheid. De bekende biograaf Hesketh Pearson, een grote fan, wilde dolgraag een monografie aan hem wijden maar werd daarvan weerhouden omdat van Scott geen enkel negatief incident bekend was. En een hagiografie schrijven wilde hij niet: ‘the biographer, like the painter, requires shade in his picture as well as light’. Een andere opvallende karakteristiek van Scott is naast zijn beminnelijkheid zijn enorme dosis gezond verstand, zoals onder meer blijkt uit zijn aforismen. Ondanks het gemak en genoegen waarmee hij met vorsten en de machtigen van zijn tijd verkeerde, verkoos hij vaak eenvoudiger lieden voor de dagelijkse omgang. Een grote favoriet van hem was Tom Purdie, die toezicht hield op de aanplantingen. Scott had hem als rechter leren kennen, toen Purdie terecht stond voor stroperij, onvermijdelijk voor armoedzaaiers om aan eten te komen.
Dergelijke uitersten beheersen ook Scott's romans. Tijdens oorlogen en opstanden zien we zijn hoofdpersonen hun eigen weg zoeken temidden van de elkaar bestrijdende kampen. Hoewel ze steeds tot een van de partijen behoren, zien we ze toch een middenpositie innemen, niet uit voorzichtigheid of kleurloosheid, maar omdat hun kompas van persoonlijke eer en gezond verstand hun
| |
| |
daartoe de weg wijst. Het gedrag van Scott's helden, die met gevoel en verstand hun eigen weg volgen, en niet het levensbedreigende fanatisme van de elkaar bevechtende partijen, zien we niet terug in zijn eigen loopbaan.
Terwijl Scott's personages zich na een avontuurlijke episode aan het slot van de romans, vergezeld van het meisje hunner dromen, vestigen in de welgestelde maatschappelijke positie waartoe ze (eigenlijk) waren voorbestemd, zien we dat hijzelf aan het einde van zijn carrière financieel volkomen aan de grond is geraakt. Eind 1825, toen Scott vijfenvijftig was, bedroegen zijn schulden omgerekend dertig miljoen gulden. Dat dit hem heeft kunnen overkomen, vond iedereen destijds volkomen onbegrijpelijk en eigenlijk is dat na twee eeuwen nog steeds zo. Zonder gevoel voor het Engelse understatement noteerde Thomas Carlyle: ‘It is one of the strangest, most tragical histories ever enacted under the sun.’
Wat ging eraan vooraf? Waker Scott studeerde rechten en vestigde zich als advocaat, maar kon daarmee nauwelijks in zijn onderhoud voorzien. Dankzij connecties werd hij benoemd tot sheriff van Selkirk, een soort van drost of vrederechter, waarvoor hij een jaargeld ontving van 300 pond. (De omrekening van het Engelse pond uit 1800 naar guldens anno 2001 is niet eenvoudig. Rekening houdend met de omrekeningskoers tussen beide valuta's en de geldontwaarding, lijkt 250 gulden per pond een acceptabele benadering. De relatieve prijzen zijn in de afgelopen eeuwen enorm gewijzigd, hetgeen de vergelijking bemoeilijkt. Boeken bijvoorbeeld waren toen uiterst kostbaar. Scott was lid van een dinerclub waarvoor hij per week 2 pond bijdroeg. Een simpele landarbeider moest daarvoor een maand keihard werken.) Met dit salaris was Scott al heel content. In 1806 werd hij, opnieuw door connecties (zoals de Prime-Minister die zeer gecharmeerd was van zijn dichtwerken) benoemd tot griffier aan Schotlands hoogste gerechtshof en dat leverde hem, in ruil voor een kwartjaar werken, een salaris op van 1300 pond. Alles bijeen ontving hij vanaf dat moment dus zo'n vier ton aan hedendaagse guldens, terwijl men in die tijd van een halve ton respectabel kon leven. Zijn beroemdste gedicht, The Lady of the Lake, zou pas vier jaar later verschijnen, terwijl zijn 27 romans nog weer vier jaar later een aanvang zouden nemen. Zijn literaire arbeid verschafte hem ook nog eens zo'n 10.000 pond per jaar zodat zijn gemiddelde jaarinkomen 3 miljoen gulden beliep.
| |
| |
Met dit inkomen voelde Scott zich voldoende solvabel voor het stichten van een landgoed, Abbotsford, dat hem in staat zou stellen de zozeer begeerde titel van Laird te voeren (Schots voor Lord, welke titel in Schotland gevoerd werd door landeigenaren waarbij de naam van het landgoed de familienaam verving, zodat Scott zich de Laird van Abbotsford noemde). Het landhuis zelf werd met tussenpozen gebouwd van 1811 tot 1825, een wonderlijk geheel met transen en tinnen, frontons en friezen, gargouilles en glypten. Het interieur is zo mogelijk nog curieuzer en bevat meer bezienswaardigheden dan menig volwassen museum en meer oude boeken dan de meeste universiteitsbibliotheken. De salons bieden een fabelachtig uitzicht op de Tweed die juist op deze plaats een allervriendelijkste bocht maakt, met daarachter de vloeiende horizon van de altijd kleurrijke heuvels, afgezet met kanten kragen van zondoorlatende bossages. Het gebied dat Scott rond dit kasteel verwierf, bevatte landerijen met landhuizen en boerderijen en arealen zo'n vijf kilometer diep en drie kilometer breed, en omsloot beken, meren en ravijnen.
Als Scott voor al dit fraais uitsluitend zijn inkomen zou hebben gebruikt, zou dit bezit nooit tot deze problemen hebben kunnen leiden. Maar deze overzichtelijke weg verkoos hij niet. Vermogens werden in die tijd niet, zoals nu, aangehouden in de vorm van banktegoeden, maar werden tegen vergoedingen uitgeleend aan handelshuizen. Als Scott geld nodig had, incasseerde hij niet de tegoeden bij deze handelshuizen, maar leende hij geld met de tegoeden als onderpand.
In 1825 volgde er een algehele financiële crisis. Dubieuze beleggingen bleken in één klap waardeloos, en hetzelfde gold voor de speculatieve investeringen van het handelshuis waaraan Scott zijn geld had toevertrouwd. In totaal bedroegen zijn schulden na afloop van de crisis 32 miljoen gulden. Als man van eer weigerde hij faillissement aan te vragen. Na verkoop van zijn bezittingen (waarvan zijn landgoed werd uitgezonderd omdat zijn schuldeisers toestonden dat hij er zou kunnen blijven wonen) resteerde er nog een schuld van 15 miljoen. De hoogte van dit bedrag geeft aan dat Scott zijn bezittingen ook had aangeschaft met geleend geld. Voor het einde van zijn leven, zeven jaren later, slaagde Scott erin de schuld af te lossen uit de opbrengsten van zijn literaire werk. Geregeld verzucht hij in zijn dagboek liever schrijvend achter zijn bureau te willen sterven dan in zijn bed als schuldenaar. Deze
| |
| |
afloop is wel het laatste dat men van Scott, een levend synoniem voor levenswijsheid en gezond verstand, had mogen verwachten. Hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren?
Voor Carlyle is het allemaal helder: de man was ziek van de ambitie van de social climber. ‘Scott must kill himself that he may be a country gentleman.’ Hesketh Pearson noemde Scott te goed van vertrouwen (jegens zijn crediteuren), maar ziet dan wel diens exorbitante uitgavenpatroon over het hoofd. Volgens Buchan wilde Scott een moderne versie van de feodale landeigenaar introduceren. Met zijn bezit zou hij een sociaal bewogen werkgever kunnen zijn. David Daiches sluit zich hierbij aan: ‘...he wanted to achieve by his own way of life the resolution of those tensions between tradition and progress which provide the theme of his greatest novels.’
En wat zegt Scott's eerste biograaf en schoonzoon John Lockhart, wiens Life of Scott vaak samen met Boswell's Johnson wordt aangemerkt als de twee beste levens van het Engelse taalgebied? Hij vertelt dat boosaardige tongen beweren dat Scott rijkdom koesterde en zelfs aanbad. En ook dat zijn aandacht voor wereldlijke zaken als een zwakke kant van zijn karakter werd beschouwd. Lockhart merkt hierbij op dat Scott's verbeeldingskracht hem parten moet hebben gespeeld en dat hij sommige van zijn dromen ook in werkelijkheid wilde realiseren. Maar bovenal, schrijft Lockhart, ‘was zijn honger naar rijkdom uiteindelijk een levend verlangen naar middelen om op grote schaal aan liefdadigheid te kunnen doen.’ Dit laatste spoort helemaal met de opvattingen van Buchan and Daiches. Maar als Scott's ultieme oogmerk was geweest om als weldoener te kunnen leven, hoe moeten we dan de enorme uitgaven verklaren ten behoeve van de bibliotheek, de hal en zijn wapenkamers, deze laatste met niet zomaar antiek wapentuig, maar met overwegend unieke exemplaren die hebben toebehoord aan figuren als Mary Queen of Scotts, Wallace, Rob Roy, en Bonnie Prince Charlie.
Wat het gebouw zelf betreft, zijn er ook vele kostbare en overbodige extravaganties. Zo is er een toren, door een muur verbonden met een massieve poort, die versierd is met een fronton voorzien van heraldieke ornamenten. Deze poort is vervolgens weer door een muur verbonden met een nog grotere toren, die via een, van schietschijven voorziene, muur overgaat naar een poort met cartouches, afgesloten met een kostbaar gietijzeren traliewerk, welke poort toegang geeft tot zwaar ommuurde tuinen. Al deze aan- | |
| |
bouwsels zijn tot in details aangebracht op aanwijzing van Scott en vormen replica's van voorbeelden uit oude kastelen en abdijen. Door zijn vele uitbreidingen krijgt het kasteel het aanzien van een kleine vestingplaats.
Als voor Scott liefdadigheid voorop had gestaan, zou hij van al deze torens en muren en gangen een statig herenhuis hebben kunnen bouwen, en het geld dat hij aan het eigenlijke kasteel heeft uitgegeven had hij dan kunnen besteden aan het verbeteren van het lot van de paupers en landarbeiders. Maar nee, hij had zijn zinnen gezet op een ‘roman van steen’, en het is deze vorm van geldverspilling die zo haaks lijkt te staan op de Scott die wij uit zijn geschriften menen te kennen.
Het opnieuw doorlezen van zijn brieven en dagboek maakt het raadsel alleen maar groter. Hij was al tweemaal eerder geconfronteerd met een financiële catastrofe. In 1807 gebeurde dat omdat hij zich borg had gesteld voor de transacties van zijn broer die deze vorstelijk uit de hand liet lopen. ‘Ik raakte,’ zei Scott, ‘in de loop van deze onfortuinlijke gebeurtenissen zo door zorgen overmand dat ik zowel met mijn verstand als mijn gevoel niet meer in staat was aan iets anders te denken.’ De tweede keer waren de problemen van dien aard dat Scott overal leningen moest afsluiten om een faillissement af te wenden. In zijn dagboek zou hij, jaren later en na de derde en fatale financiële crisis, op deze episode terugblikken: ‘ik kreeg toen een les die me beter had moeten doen weten, maar succes en overvloed verwijderden de les uit mijn geheugen.’
In 1816 schrijft hij aan zijn broer dat met enig overleg met een inkomen van 300 à 400 pond uitstekend valt rond te komen zonder schulden te maken. Blijkbaar was het vermijden van schulden met een inkomen van 11.600 pond veel moeilijken En in 1818, als hij weer een forse uitbreiding aan zijn bezittingen heeft toegevoegd, vertrouwend op een toekomst van werk en gezondheid (een eufemisme voor leningen?) houdt hij zichzelf voor: “gold may be bought too dear”. Zijn zonen spoort hij voortdurend aan zuinig te zijn, buitensporige uitgaven te vermijden en rekening te houden met onvoorziene uitgaven.
En in 1825, enkele maanden voor het debacle, schrijft hij aan zijn schoonzus dat het hebben van een landgoed in opbouw in combinatie met een goede smaak ‘de kortste weg is naar de financiele afgrond’. Het blijkt dus dat Scott heel goed wist welke risico's hij liep. Het raadsel wordt alleen maar groter.
| |
| |
Als zijn brieven en dagboek niet helpen bij de oplossing, hoe staat het dan met zijn romans? Zoals we reeds zagen, meende Daiches dat Scott's grote thema, het verzoenen van op het oog onoverbrugbare tegenstellingen, Scott's grootgrondbezit kan verklaren. Maar we tekenden daarbij aan dat voor het verrichten van liefdadigheid een Schotse variant van Neuschwanstein niet nodig was. De meeste Schotse kastelen zijn juist solide en sober, met Hermitage Castle als meest uitgesproken exponent.
Dat Scott de tegenstellingen die hij zo magistraal schetst, overtuigend weet op te heffen in zijn hoofdpersonen, die met hun morele codes de belangen van beide partijen verzoenen - dat vormt het grote inzicht dat zijn genie heeft opgeleverd. In Waverley bijvoorbeeld trekt Edward, de hoofdpersoon, in het gevolg van Bonnie Prince Charlie ten strijde tegen de Engelsen van wier leger hij zelf eerder deel uitmaakte. Op het slagveld zijn de tegenstanders zo dicht genaderd dat hij ‘duidelijk de vlag herkent van de compagnie waarover hij eerder het bevel voerde, en de trompetten en keteltrommen hoort die het signaal geven voor de aanval waaraan hij zo vaak gehoor had gegeven.’ Later komt het tussen Edward en de Engelsen toch weer in orde.
Maar toen de Engelse koning Scott vroeg, aan welke kant hij zelf zou hebben gevochten, aan de legitieme Engelse zijde of aan de kant van de kroonpretendent, antwoordde Scott dat hij met de Schotten zou hebben meegevochten ook al wist hij dat vele van de medestanders van Bonnie Prince Charlie hun loyaliteit met de dood hadden moeten bekopen. Scott is blijkbaar niet de intermediair die hij schiep, niet de epigoon van zijn eigen kunst.
In Rob Roy domineert het antagonisme van de moderne Londense zakenwereld en de vrijbuiterij van de Hooglanders. Ook hier worden beide werelden via de hoofdpersonen verzoend, maar duidelijk is dat Scott's sympathie bij de Schotten ligt. The Bride of Lammermoor is de enige roman waarin de onverzoenlijke hoofdpersoon steevast partij kiest. Zonder een moment te aarzelen volgt Ravenswood zijn gevoel tegen zijn verstand in en aanvaardt de consequenties die hem noodlottig worden.
Van Edward die zich zo dapper onderscheidt in de veldslagen wordt voorspeld dat hij ‘zijn oude bibliotheek zal herinrichten in de meest exquise Gothische stijl en de kasten zal vullen met de zeldzaamste en meest waardevolle delen; - en dat hij ontwerpen zal maken, landschappen vorm zal geven en verzen schrijven...’
| |
| |
Scott schreef dit in 1813 toen Abbotsford nog gerealiseerd moest worden. En om dit te bereiken nam Scott grote risico's. Voor zijn ‘roman in steen’ verrichtte hij grotere inspanningen dan voor zijn geschreven romans.
Horatius proclameerde in zijn Exegi monumentum - ik heb een monument opgericht - zijn literaire onsterfelijkheid. Scott was wat bescheidener: ‘...het is me voldoende mijn tijdgenoten te amuseren,’ schreef hij. Hoe het nageslacht over zijn werk zou oordelen, liet hem onverschillig. Maar wat hij voor zijn eigen nazaten wilde nalaten, hield hem wel volop bezig, en dat verklaart zijn hebzucht en bezitsdrang. Het resultaat mag er zijn: het schitterende gebouw trekt jaarlijks talloze bezoekers en is nog steeds in handen van zijn nakomelingen. Scott overleefde dus door beide uitersten, het bezit van een prestigieus kasteel en het risico van een financieel avontuur, ten volle te beproeven. Een middenweg interesseerde hem niet. Het bezorgde hem geen gemakkelijk leven, maar wel fantastische resultaten.
De tuinen van Abbotford, met daarachter het kasteel
| |
| |
De wapenkamers
De bibliotheek
|
|