| |
| |
| |
Gellie
L.H. Wiener
Van alle menselijke relaties is die tussen vader en zoon wel de ontzagwekkendste, de onverzoenlijkste en de onontwarbaarste. Zelfs God de vader wist er niet mee om te gaan, want wat wilde deze vader bereiken? Waarom liet hij op aarde geschieden wat hij in de hemel niet kon uitleggen? Omdat zijn almacht niet bestond? Omdat hijzelf ook maar een zoon was die al eeuwig naar zijn vader zocht, in een groot, duister en leeg heelal? Een vader die niet bestaan kon, aangezien hij zichzelf had moeten scheppen naar zijn eigen beeld? Zijn eigen vader was en zijn eigen zoon? Was het God de vader zelf die aan het kruis verging? Was de almacht van de vader de onmacht van de zoon? En het lijden van de zoon de onmacht van de vader?
Verklaarde dat zijn onverklaarbaar zwijgen?
Rustig nu.
Ik heb mijn vader in mijn literaire werk tot nu toe gemodelleerd rondom een gedistingeerde, enigszins teruggetrokken man met een oorlogsverleden, die het tijdelijk ongemak van die periode niet geheel ongeschonden had doorstaan. Niets kon hem daarna nog deren, want niets had nog zijn belangstelling.
Op zijn kippen na dan.
En zijn boezemvriend.
En zijn twee zoons, eerlijk is eerlijk.
En mijn moeder, maar die was gratis.
Toen mijn vader in mei 1945 als enige overlevende van zijn familie aan zijn nabestaan begon, was mijn broer ongeveer twee jaar oud en ik ongeveer twee maanden. In de oorlog had mijn vader niet geleefd, alleen bestaan. Leven kon altijd nog, eerst kwam het òverleven, dat in de dagelijkse praktijk bestond uit net doen alsof je niet bestond, maar in zijn ultieme vorm neerkwam op zich verheffen in de vaderstand, hetgeen mijn vader met de onbaatzuchtige hulp van mijn moeder nog was gelukt ook, tweemaal maar liefst.
Proficiat, pap.
I'll make the best of it!
| |
| |
Tijdens zijn ontheemd verblijf hier op aarde heeft mijn vader eigenlijk maar één echte vriend gekend, een vriend voor het leven, maar trouw tot in den dood, trouwhartig, maar trouweloos en beide tegelijk en altijd op reis, of op doorreis, maar nooit echt weg. Een duivelskunstenaar, die zich openbaarde in elke gewenste vorm en onder iedere gewenste naam, zonder herkenbaar uiterlijk, maar ieder die hem zag wilde bij hem zijn, bij die kompaan, die alle talen sprak en die ging waar het bloed niet kruipen kon, die allemansvriend, die kon maken wat hij wou, pardoes, die recht krom maakte en krom recht, dit sujet...
Zoals andere mannen hun vrienden ontmoetten aan de tap, op de golfbaan of in de sociëteit, zo ontmoette mijn vader de zijne, Gellie was zijn naam, in diens residentie te Amsterdam, aan het Beursplein nummer 5, iedere dag, want mijn vader kon niet genoeg van hem krijgen. Maar ook in andere huizen die aan hem toebehoorden troffen zij elkaar, zoals de casino's van Oostende, Knokke of Blankenberge, waarin deze gannef mijn vader al even gastvrij ontving. In mijn jeugd vertoefde hij bij voorkeur in België, in bovengenoemde speelhuizen, maar evenzeer in die van Spa, Namen of Dinant, want in mijn jeugd waren casino's in Nederland verboden.
Deze sinjeur was wel de veelzijdigste speelkameraad die men zich kon wensen. Je kon hem laten rollen of in het water gooien, je kon hem op je rug laten groeien, of over een balk smijten, het maakte niet uit. Mijn vader trachtte hem bij voorkeur te vermenigvuldigen. Te verdubbelen, te verdrievoudigen, ja, te verveelvoudigen zonder einde, als een zich immer uitdijend universum waar hel en hemel versmolten.
‘Dit is mijn lichaam’, hoorde mijn vader hem gaarne lispelen, als hij zich weer eens ontdeed van een huid en aan mijn vader de veelkleurige schubben van zijn vorige grootheid in de vorm van bankbiljetten overhandigde. ‘Neem mij, speel met mij, verkwansel mij en kom dan terug voor meer’, siste hij er benevelend achteraan. Onhoorbaar voor mijn vaders bewuste geest, maar rondgalmend in de diepere lagen van zijn brein.
‘Geld verdienen op de beurs verschafte hem wel enig genoegen’, schreef ik ooit over mijn vader, als was het een onschuldig tijdver- | |
| |
drijf, te vergelijken met het fokken van zeldzame kippenrassen, of het uitlaten van de hond. In werkelijkheid was het een in stilte gevoerd monetair offensief dat bij een psychiatriese analyse zou moeten worden omschreven als een gesublimeerde oorlogsvoering. Geld als wapen, niet als betaalmiddel, maar als machtsmiddel, want er bestaat geen beter middel om vernedering, verlies of verdriet te verdringen dan zich te vereenzelvigen met iemand die macht heeft en die doet wat hij wil en voor wie alle deuren opengaan.
Geld is macht en macht is aanzien.
Eenvoudiger syllogisme bestaat niet.
En zo zwoer mijn vader, na vijf jaar duisternis, trouw aan deze vriend, die hem in zijn trouweloosheid definitief zou vernietigen.
Het ligt voor de hand om middels een dieper doorgevoerde psychoanalytiese benadering van mijn vaders geradbraakte bewustzijn te veronderstellen dat hij deep down ook wilde dat het juist zijn beste vriend was die hem uiteindelijk zou verraden, om zodoende zijn verzilverde angst en zijn in goud gevatte paranoïa te kunnen omruilen voor rust en vrede en zich voor altijd te bevrijden van dat ondraaglijke schuldgevoel: het besef dat hij nog leefde.
Een psychies syndroom heeft altijd een symbool nodig: een objekt of een medium, waaraan het zich kan hechten en waarin het zich kan uiten. Zo bestond er in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een Franse sportwagen van het merk Facel Vega. Een indrukwekkend automobiel was dat, waarin uitgever Gallimard rondreed, alsmede bierbrouwer Heineken, alsook mijn vader, zij het heimelijk. Gallimard reed er veel te hard mee en joeg er niet alleen zichzelf de dood mee in, maar ook zijn sterschrijver Albert Camus, die hij als passagier aan boord had. Over het rijgedrag van de heer Heineken is mij niets bekend, maar mijn vader zoefde er het liefste mee richting Oostende, in gezelschap van mijn moeder en zijn dashond Jonker, die zich dan achter zijn hoofd posteerde, op de rugleuning van de lederen stoel en aldaar met wapperende oren en bewegende neus de geuren van de Belgiese weilanden lag op te snuiven.
Het liefst richting Oostende, naar dat gastvrije oord van glinsterend glas, waar je altijd welkom was en waar niemand acht sloeg op wat je deed en wat je wilde, op wat je dacht en wat je voelde,
| |
| |
op wie je was en niet wilde zijn en waar je tot drie uur in de nacht warme toast met champignons kon eten. En kon spelen, als een kind aan het strand, op vergeelde foto's, met gekartelde randen, en de kleedhokjes met paarden, van ver voor de oorlog, die nooit zou komen, in de zon en het warme zand, de fiches als schelpen en de zee van champagne. Je vader, je moeder, je broer en jijzelf...
De Facel Vega van mijn vader werd gebouwd in Parijs, gekocht in Brussel en verborgen in Heemstede, als een symbool van opstand en verzet, van onzichtbare opstand en van zwijgend verzet. Daar stond hij op zijn Borani-wielen in een gehuurde garagebox, beschut voor de vijandigheid van afgunstige blikken en de nieuwsgierigheid van de fiscus. Die Facel Vega HK 500, voorzien van een V-8 Chrysler-motor, was een tank waarin mijn vader ten strijde trok in een denkbeeldige oorlog en tegen een onzichtbare vijand. In die verborgen machine school zijn gehele filosofie, was zijn persoonlijkheid opgegaan en er was niemand die hem die strijdwagen nog kon afnemen, behalve een financiële ineenstorting of de dood, die zich vervolgens beide aandienden, in volgorde van opkomst en in gesloten kordon.
Voor het dagelijks gebruik reed mijn vader in een oude Peugeot 201, zichtbaar oud en zichtbaar gammel, want als de school des levens hem één les had geleerd, dan was het wel dat men zijn naaste geen groter genoegen kon doen dan door niet te bestaan, met als omgekeerde resultante dat men groot risiko liep als men zich in enigerlei gedaante manifesteerde. Vanuit dat besef werd al zijn handelen gestuurd. Hij onderhield geen enkele betrekking met personen uit de werkelijkheid. Met niets en met niemand. Althans niet in de tijd dat ik hem (niet) heb gekend. Vroeger moet dat anders zijn geweest, want op oude foto's stond hij onveranderlijk vrolijk lachend afgebeeld, met een muziekinstrument in zijn hand, of een tennisracket, of zittend te paard, of op marmeren muren, foto's uit een tijd voordat ik bestond en mij afvroeg wie mijn vader eigenlijk was. Een vraag die ik hem nooit heb gesteld en waarop hij mij het antwoord altijd schuldig is gebleven.
Vaders komen en vaders gaan, alleen de zonen blijven over.
Er bestaat een passage die ik eens heb opgeschreven en waarvan ik niet meer weet of ik hem ooit in boekvorm heb gepubliceerd. Ik
| |
| |
heb er inmiddels in mijn gedrukte werk gedurende ongeveer twee uur naar gezocht, maar er niets van teruggevonden, terwijl ik hem nu nodig heb. Hij ging ongeveer zo:
(Speak memory)
Mijn vader, ik kon maar geen hekel aan hem krijgen, al heb ik daar wel erg mijn best voor gedaan, want ik wist op jonge leeftijd reeds dat ik schrijver moest worden. Andere schrijvers konden ten minste bogen op een autoritaire vader die geen tegenspraak duldde en onder wiens juk de jonge schrijver lange tijd gebukt ging, totdat hij voldoende rankune had vergaard om zijn schrijverschap op te baseren. Moesten andere schrijvers aan tafel staan en hun mond houden in afwachting van een afgekloven kippenpootje dat hen door hun vader werd toegestoken, voor mij stond er op de glazen toonbank van banketbakkerij Rinkel te Zandvoort iedere dag een moorkop klaar, die ik van school op weg naar huis dan in het voorbijgaan even ophaalde. Iedere dag. Het is zo. Het schaamrood stijgt je naar de kaken.
Maar niet daarom heb ik omstreeks mijn achttiende gedurende negen maanden niet tegen mijn vader gesproken en mij op mijn kamer opgesloten, waar mijn moeder mij mijn eten bracht. Moeder en zoon is liefde, vader en zoon is strijd. Zelfs God de vader wist er niet mee om te gaan, want geen vader die kan toveren zal zijn zoon zo laten stikken aan het kruis, net zomin als een vader die niet kan toveren zijn zoon zo laat stikken in de slagroom.
En toch soms, als ik voor het raam stond en naar beneden keek in de tuin en hem zag rondlopen met een kip in zijn armen, die hij vermoedelijk inlichtte over de financiële perspektieven van de Exploitatie Maatschappij Scheveningen, dan voelde ik in flitsen van vergeving dat hij nooit de vader kon zijn die ik van hem eiste, omdat hij zichzelf was en niet anders kon, evenmin als ik.
Liefdeloze moeders bestaan niet, in tegenstelling tot wat liefdeloze zoons beweren, maar machteloze vaders bestaan alom, zoals almachtige zoons niet nalaten hen voor te houden.
Casino's als speelhuizen der hebzucht waren zandbakken in vergelijking met de beurs, want de beurs was een met bloed, zweet en tranen doordrenkte arena, waarin de zwaarden, de drietanden en de netten waren gesublimeerd tot cijfers. Cijfers als percentages, als prognoses en als saldi. De gladiatoren van toen waren de spekulan- | |
| |
ten van nu, slaven, evenals in de antieke oudheid, die elkaar naar het leven stonden tot vermaak van hun heerser, de Godheid Geld.
Geld bestond voor mijn vader, net als voor ieder ander, als een middel van bestaan, maar dan wel op een zeer eigenzinnige wijze, die in ieder geval niets van doen had met het betalen van rekeningen. Ik herinner mij een prikker, een soort puntige spaak op een verzwaarde voet. Daarop spietste mijn vader de rekeningen die op ons huis werden afgevuurd, zonder er ooit één te betalen. Niet althans dan nadat hij daartoe middels een dwangbevel was gesommeerd. Ook dat dwangbevel werd gespietst en later eveneens de kwitantie die betrekking had op de uiteindelijke afhandeling en waarop niet zelden een bedrag stond dat een verdubbeling aangaf van de oorspronkelijke schuld. Waarom dit zo ging? Eenvoudig, omdat mijn vader van mening was dat hij in het casino of op de beurs het geld van de vordering kon verdrievoudigen in de tijd dat de vordering verdubbelde. Deze opvatting was mijn moeder een doorn in het oog, al waren voor haar de uitstapjes naar België evenals voor mijn vader a way of life, zij het op geheel andere gronden. Hoe vaak zij zich niet ontfermd heeft over schulden die mijn vader had gemaakt laat zich niet meer uitzoeken. Dat zij hiertoe in staat was kwam door haar eigen zakelijk inzicht, dat veel groter was dan dat van mijn vader, alsmede het feit dat zij haar eigen zaak had als kleermaakster; couturière was de omschrijving, waaraan zij de voorkeur gaf.
Mijn vader heeft zijn leven in meer dan één opzicht aan mijn moeder te danken gehad. In de oorlog doordat zij er wàs en hem de kans bood om voor de levende moeder te kiezen die zij zou kunnen worden en niet voor de dode die hij achterliet, en na de oorlog omdat zij blèèf, bij de financiële zelfmoordenaar die hij nu eenmaal was, en hem staande hield als hij wankelde.
Nu dringt zich een scène op die zich afspeelt in een kamer van hotel Impérial te Oostende, laat in de nacht, waar mijn broer en ik lagen te slapen totdat mijn vader nogal luidruchtig en uitgelaten de kamer betrad en onder gefluisterd protest van mijn moeder het licht aandeed. Of mijn broer ook wakker werd weet ik niet meer, maar ik zag hoe mijn vader breed grijnzend in al de zakken van zijn kleding begon te graaien en uit iedere zak met strakke wikkels bijeengehouden pakjes bankbiljetten tevoorschijn haalde en die op mijn bed begon te gooien.
| |
| |
‘Gellie..!’, riep hij daarbij uit, een aantal malen achtereen. ‘Lekker gellie..!’
‘Lou, alsjeblieft...’, maande mijn moeder, maar mijn vader ontdeed zich op deze wijze als in een roes geheel van zichzelf, totdat hij voor een totaalbedrag van twaalfduizend gulden aan Belgiese franken bij mij op bed lag.
Op een dag in een of ander voorjaar deed mijn vader iets ongebruikelijks dat mij behoorlijk in verwarring bracht. Hij toonde mij onverwachts een aankoopfaktuur van effekten voor een bedrag van een kleine driehonderdduizend gulden. Ik wist niet wat hij wilde dat ik zei. Wat moest ik zeggen? Het was een blauw papier. Met een aantal zegels erop geplakt. Mijn vader wees smalend op het bedrag dat de zegels tezamen vertegenwoordigden, het commissieloon van de bank. Voor de somma van, zei men toen; een bedrag van Fl. 1600,-.
‘Wel veel voor zegels, hè?’, bracht ik uit.
‘We gaan naar Nice’, zei mijn vader.
‘Maar ik moet naar school’, protesteerde ik, want ik moest nog veel leren.
Ik was in dat jaar zeventien. Mijn vader was vijftig in dat jaar, maar tachtig in zijn hart. Ik herinner me het meer van Annecy, Avalon in Frankrijk. Mijn broer en ik liepen langs het water en spraken niet. 's Nachts droomde ik van Karin, net als overdag. Ergens op de snelweg tussen Lyon en Valence, onder toenemend protest van mijn moeder, legde de Facel Vega vier kilometer af in één minuut, hetgeen neerkwam op twee honderd veertig kilometer per uur.
Het was machtsvertoon, in onmacht.
Heer en meester zijn, al was het maar voor één minuut.
Uitgever Gallimard moet ooit hetzelfde hebben gevoeld.
Die reis door Frankrijk geleek de triomftocht van een zegevierend veldheer, die terugkeerde in zijn vaderland. Geen hotel was duur genoeg, geen restaurant te chic. Eden Rock in Antibes, Negresco in Nice, het Carlton in Cannes, dat waren wel de grootste paleizen die ik me nog helder voor de geest kan halen. We moesten ze allemaal zien, die hotels waar hij ooit eerder had verbleven, als zoon van zijn vader, een vader van stand.
| |
| |
Dat wij iets eerder naar Zandvoort terugkeerden dan aanvankelijk het plan was, had een dwingende reden: mijn vader was bankroet.
Op cartoons uit die tijd liepen bankroetiers zeer herkenbaar rond in een bodemloze regenton met bretels; dat lot is mijn vader bespaard gebleven, want mijn moeder maakte de kleding die hij droeg bij voorkeur zelf, maar voor het overige waren al zijn aardse bezittingen in één klap weggezogen in een financieel zwart gat, dat was ontstaan toen het fonds waaraan mijn vader zijn naderend miljonairsschap dacht te gaan ontlenen, de Exploitatie Maatschappij Scheveningen, met een daverende dreun dwars door de beursvloer te Amsterdam was gezakt en daarin geheel en al was verdwenen.
Op de terugweg naar huis was, behalve de valeriaanlucht in de auto, niets aan hem te merken.
Het is sindsdien niet goed met hem gegaan, hoe vaak kan men sterven?
En in de nacht van 25 op 26 april 1974, alleen in zijn stikdonkere bed te Zandvoort, belaagd door boekhouders, banken en belastingen, slaakte de eenzaamste man ter wereld, blauw aangelopen van benauwenis, een laatste diepe geldzucht en werd voor altijd mijn vader.
|
|