| |
| |
| |
Pinpas
Monika Sauwer
Het leven zat Frits Kersjes gegoten als zijn door vele jachtseizoenen geadelde tweedjasje. Goed ogende ouwejongenskop, kerngezond, geld als water. Het duurde even voordat zijn tweede vrouw Ida erachter was dat hij helemaal niet lette op wat zij uitgaf. Voorzichtig begon ze zichzelf te trakteren op bescheiden luxegoederen. Frits gunde haar de hele wereld, beweerde hij. Die zuinigheid hoorde bij haar vorige leven.
Ida en Frits werden gekoppeld door een wederzijdse vriendin. Allebei waren ze oprecht verbaasd dat ze na zoveel avonturen en even zovele doodlopende stegen nog zo vlammend verliefd konden worden. Ze besloten te trouwen, samen oud te worden. Ida was schilderes met af en toe een portretopdracht, Frits zat in de reclame en deed het even rustig aan na een aantal jaren van grote hectiek, zoals hij het zelf graag noemde. ‘We leven van elkaar en van de wind,’ vertelden de nieuwbakken echtelieden trots, en dat wilden ze zo houden.
Voor Frits bleef het bij goede voornemens. Diep in zijn hart haatte hij vrije tijd. Van tennissen, knutselen of literaire boeken lezen werd hij kregelig. Wandelen in de frisse buitenlucht vond hij weerzinwekkend saai. Thuis liep hij Ida in de weg. Het duurde niet lang of hij was weer dag en nacht in touw. De hectiek was nu eenmaal zijn natuurlijk element, zijn brandstof, zei hij. Zijn werk bracht het nodige aantal recepties en borrels met zich mee. Ida was welkom wanneer ze maar zin had, maar al gauw ontwikkelde ze in Frits' bijzijn een onoverwinnelijke mensenhaat. Ze kon niet ‘sociaal functioneren’ met zijn geflirt in haar ooghoek, zei ze. ‘Flirten? Hoe kom je d'r bij, ik doe niks,’ zei hij zelfgenoegzaam. Dat klopte. Het waren de vrouwen die niet moe werden hun Fritsie te vlooien en te likken. Hij liet het zich breeduit aanleunen. Zijn buik zwol ervan op en hij zweette bokkenzuur.
Na elke gezellige bijeenkomst onderwierp Ida alle vrouwelijke deelnemers van onder de zestig aan een nietsontziende evaluatie van fysiek, kleding en gedrag. Frits werd het hemd van het lijf gevraagd. Toen hij zich van sommige vrouwen niet eens meer bleek te kunnen herinneren of hij ooit al dan niet met ze naar bed was
| |
| |
geweest, werd Ida wantrouwig. ‘Doet het je dan zo weinig?’ vroeg ze bitter. ‘Vrouwen zijn ook mensen.’
‘Het dééd me weinig, tot ik jou ontmoette,’ zei Frits braaf. Ze verzoenden zich met gepaste hartstocht, maar bij Ida was het zaad van de argwaan gezaaid. Het zou fraai opkomen.
Als tegengif ging ze op nieuwe klerenjacht. Haar armoedige kunstenaarsleven lang had ze weinig anders gekocht dan tweedehands troep, die ze soms verfde of vermaakte. Alleen schoenen en laarzen kocht ze nieuw en dat deed ze maar heel af en toe. De prijs drukte de vreugde van de aanschaf hardhandig.
Met afkeer dacht ze nu terug aan verbeten graaiende vrouwenarmen in een berg stroef, onwelriekend textiel op een marktkraam in de vroege ochtend. De koopman die grof verdiende aan de uitkeringstrekkershebzucht. Maar ook vrouwen die heel wat meer te besteden hadden, kwamen gretig wroeten in de altijd weer lokkende lompenberg. Het beste spul lag achteraan-onderop, was de algemene overtuiging. Ida stond in de tweede linie te loeren met haar geoefende roofvogelblik. Als ze geluk had lichtte haar koopje vanzelf op tussen de vodden.
Thuisgekomen zette ze de nieuwverworven rommel met een vies gezicht in de week. De vlooien sprongen er soms nog af. Maar na drie keer uitkoken en een dag of wat buiten aan de lijn in de wind was er vrijwel niets verdachts meer te ruiken.
Nu ze moeiteloos toegang had tot Frits' bankrekening ontdekte Ida pas hoe duizelingwekkend lekker nieuwe wol en vooral ook nieuw leer roken. Dat dat laatste luchtje er fabrieksmatig opgespoten zou zijn, zoals beweerd werd, deed voor haar niets af aan de verrukking. Daarbij ontdekte ze dat het schuldgevoel over het smijten met andermans geld haar niet remde, maar haar opwinding juist tot koortshoogte aanjoeg. De behoefte aan nieuwe prikkels won het glansrijk van het verstand. Als ze onder een orgie van rappersgeweld uit de speakers van de zoveelste boetiek een bedrag van tweehonderd euro (omgerekend ruim vierhonderd gulden) of hoger stond te pinnen, kneep haar geslacht ritmisch samen van schaamte. Ze geneerde zich omdat ze zelf nog niet eens genoeg inbracht om een kwart van de kale huur van hun appartement aan het Vondelpark te betalen. Ze schudde Frits wel erg gewetenloos uit, ze bestal hem. Maar haar voor het eigen gevoel torenhoge uitgaven deden hem niets. Zelf kocht hij de duurste Italiaanse pakken omdat die hem lekker zaten. Hij liet zijn gaatjesschoenen met de
| |
| |
hand maken door een familiebedrijfje in Brabant. ‘Kleding dient de mens,’ zei hij opgewekt. ‘Kleren en schoenen moet je niet voelen, dan zijn ze pas goed.’
Hierover dacht Ida anders, heel anders. Ze was zich zeer lijfelijk bewust van haar nieuwe, hooggehakte laarsjes: voor het eerst na jaren sportschoeisel hoorde ze zichzelf weer eens hakklikken over glanzend nat, avondlijk asfalt, over stoeptegels waarin ijskristalletjes fonkelden. Als de lantaarns aanfloepten, wilde ze erop uit met haar hakken, in haar getailleerde mantelpakjes met kokerrok, haar zwarte, haar lila en haar zilver gespoten leren jasjes, in haar kuitlange zeehonden-bontmantel. Politiek correct nepbont, dat wel, maar duurder dan echt. Erop uit. Vaak alleen, als Frits moest overwerken. Hij zag haar trouwens het liefst op gympen en in verfbespatte overall. Aan hem waren haar nieuwe verkleedkleren niet besteed, maar evenmin maakte hij bezwaar. ‘Je moet dragen waar je je prettig in voelt,’ zei hij vrijblijvend. ‘Hoe zeggen de Engelsen het ook alweer: “Mistrust any occasion that requires new clothes” of zoiets. Daar kan ik me wel in vinden.’
‘Voor vrouwen ligt dat toch even anders,’ zei Ida.
‘Vrouwen kleden zich mooi aan voor hun vriendinnen. Om elkaar de ogen uit te steken,’ wist Frits.
Was dat waar? Als Ida met vriendinnen ging stappen liepen ze er volgens de nieuwste, kameraadschappelijke code zo ‘underdressed’ mogelijk bij: onopgemaakt, haar in strak staartje, sweater en spijkerbroek.
Als ze zich verkleedde, deed ze dat dus louter en alleen uit eigenliefde. Een pijnlijke, eenzame ontdekking. Of toch ook voor de loerende hangjongeren op de hoek? Voor de universele, eenzame seksuele hongerlijer? Soms voelde ze een blik keurend langs haar kont gaan, maar dat had haar in haar ouwe kloffie net zo goed kunnen overkomen.
Een herinneringsbeeld lichtte fel op temidden van de grauwsluiers en stofnesten van haar verleden. Zijzelf draaiend voor de hoge spiegel van de ouderlijke linnenkast. In haar ‘toneelspeelkleren’, een afgedankte organdie nachtjapon van haar moeder die als een baljurk tot de grond reikte, geladderde nylons die palingen vormden rond haar dunne benen, haar voeten zwikkend en schuifelend in hooggehakte rode pumps, haar lippen dik ingesmeerd met lippenstift. Ook toen moest ze zich verkleed hebben voor niemand meer of minder dan haar eigen superego, keurmeester, scheids- | |
| |
rechter: kon ze ermee door? Of eigenlijk niet? Zoniet, dan had ze toen nog kunnen hopen dat de tijd in haar voordeel zou gaan werken. Later, als ze volwassen was, zou ze mogen aantrekken wat ze maar wilde.
De tijd als bondgenoot van het stakerige kleine meisje. Dat was nu even anders, de tijd was een sluipmoordenaar geworden. Hoe lang ging ze nog mee? Ze raakte in een nog niet eerder op die manier ervaren imagocrisis: hoe wilde ze er eigenlijk uitzien? Hoe oud of hoe jong moest ze zich kleden, hoe sober of juist weer sophisticated, hoe artistiek, extravagant, of misschien liever ingetogen? Chique, degelijk, gamin-achtig, pseudo-hoerig? Door geldgebrek had ze nooit veel te kiezen gehad. Achteraf bezien een gezegende toestand. Nu werd ze duizelig van de keuzemogelijkheden. Volgens vriendinnen had ze geluk met haar lange benen en slanke lijf. Ze zou ‘alles’ kunnen dragen. En Frits vond ‘alles’ best. Dus eigenlijk niks. ‘Alles best? Dat zeg je om ervan af te zijn. Omdat je je niet meer voor mijn lichaam interesseert!’ schreeuwde ze hem op een avond onverdiend kwaad toe. Frits begreep er niets van. Neukten ze dan niet vaak genoeg, wilde hij weten.
Ida zweeg gekweld. Als ze nu zou zeggen: ‘Nee, het is niet meer zoals eerst. Sleurachtig, zielloos,’ zou ze hem diep kwetsen. Hij werkte hard, hij vond het al heel wat dat ze in het weekend aan seks toe kwamen. ‘Veel van mijn kennissen doen er helemaal niet meer aan,’ zou hij dan triomfantelijk zeggen. Nee, dat haalt je de koekoek, die waren al een kwart eeuw bij elkaar. Zij nog geen twee jaar.
Voor de zoveelste keer nam Ida zich voor tevreden te zijn met wat ze had, de laatste miskopen voor dag en dauw ongezien weg te werken in de kledingcontainer van het Leger des Heils, er vooral niets meer bij te kopen, behalve de echte noodzakelijkheden. Nu was er nog niets verloren, nu had Frits nog niet in de gaten dat ze koopziek was. Of hij deed alsof hij het niet merkte, omdat hij van haar hield. Of omdat hij in zijn wijsheid begreep dat ze uit pure onzekerheid zoveel uitgaf, dat kritiek van zijn kant haar nog verder uit het lood zou slaan en hem dus nog meer zou gaan kosten. Ze moest weer hard aan het werk, achter haar ezel. Werk maakt gelukkig. Maar zo eenduidig ambitieus als Frits was, zo dubbelhartig was zij zelf. In haar hart wilde ze geen modeschilder van rijkeluistelgjes meer zijn, hoewel ze de voor haar poserende kinderen zonder meer aardig vond en niet zou willen missen. Van die lieve
| |
| |
gladde koppies met grote glimogen, de ouders er op de tenen omheen sluipend om haar vooral niet te storen, zou ze nooit anders kunnen maken dan lieve gladde plaatjes. Daar werd ze voor betaald. De portretopdrachten had ze broodnodig, voor haar vrije werk was er nauwelijks een markt. Toch wilde ze weer in de open lucht gaan schilderen. In Zuid-Europa, daar was het nu al lente. Landschappen van de ziel. Krijtrotsen met zwartgroene cipressen tegen een diepblauwe lucht. Ze sloot haar ogen en zag ongewild felgekleurde Van Gogh-reproducties aan haar geestesoog voorbijtrekken. Nee, zo niet, dat was al eerder vertoond. In haar éigen stijl, bedoelde ze. Maar waar was haar eigen stijl gebleven? Had ze er ooit een gehad?
De prinsessendroom uit haar kindertijd speelde weer eens op: onbeperkt en door iedereen bewonderd en begeerd worden, dat wilde ze. De wereld aan haar voeten. Juist omdat ze er nu naar de gangbare opvattingen te oud voor was en er als jonge meid te onzeker en te weinig begaafd voor was geweest, juist daarom wilde ze nu alsnog beroemd worden. Maar ze kon het wel vergeten. Meer dan een verdienstelijk epigonisme zat er voor haar niet in. Geen late doorbraak. Eigen schuld. Had ze maar een ander karakter moeten hebben. Altijd had ze zich behaaglijk verscholen achter bescheidenheid en lastige minnaars. Alles om maar niet te hoeven uitblinken.
Al met al was ze nog lang niet te oud om zich elke dag een paar verse illusies aan te schaffen. Ze verbleekten en verfomfaaiden waar ze bij stond, dat wel. Maar ze kon toch nieuwe kopen! Kleren zijn gewillig en het geld danste zo haar portemonnee uit.
Op een avond bezwoer ze Frits zijn bankrekening voor haar te blokkeren. Dat ze te veel zou kopen vond hij onzin. ‘Je moest toch wat nieuwe spullen hebben. Je liep in vodden.’ ‘Maar dat vond je toch juist leuk?’
‘Ja, omdat jij het was. Maar je moet jezelf verkopen, vandaag de dag. Daar zijn façades voor nodig.’
‘Maar mijn kasten puilen uit. Ik overdrijf.’
‘Goed dan, geef maar op, die pinpas.’
Ze reikte hem aan. Snel stopte Frits het nu plotseling onschuldig ogende stukje plastic in zijn portefeuille.
De volgende ochtend, een zaterdag toen Frits uitsliep, had ze het pasje er alweer uitgehaald en bij zich gestoken. Ze moest alleen nog maar even naar dat adres uit die krantenadvertentie voor een
| |
| |
laatste, ditmaal zeer nuttige aankoop. Een aanbetaling. Geen vluchtig vodje textiel of stuk leer, maar een degelijke langetermijn-investering in haar ontwikkeling als beeldend kunstenaar en als mens.
Ze had haast om weg te komen. Frits mocht haar niet onderscheppen op de trap, dan zou ze weer gaan twijfelen. Expres had ze de advertentie voor hem verstopt. Hij mocht haar voorpret nu eens niet bederven. Al een keer of vier, vijf hadden ze een vliegreis naar een veel te verre bestemming gemaakt, omdat Frits daar op aan had gedrongen... het was volstrekt rechtvaardig dat zij nu ook eens mocht kiezen.
Nog eenmaal liep ze haar handtasje na: pinpas, paspoort, rijbewijs. De drie vuilniszakken die ze vannacht vol gloednieuwe boetiekkleertjes, de prijskaartjes er soms nog aan, had gepropt voor de container liet ze nog even op de overloop staan, naast de al eerder gesorteerde tas voor de schoenenbak. Eerst zou ze buiten in de kou moeten gaan controleren of de container niet nog op slot zat. Dat was haar al eerder overkomen, op een vroege zondagochtend in de regen. De barstensvolle zak had ze toen maar ergens in een onbeduidende achterafstraat te vondeling gelegd, naast een doorgezakt bankstel en een half gesloopte koelkast.
Kon ze niet beter eerst een paar vriendinnen bellen of die soms belangstelling hadden voor een gratis enkellange nappa jas, een discobroek van paars lakleer, een stuk of tien iets te korte truitjes en God weet wat nog meer voor kleingoed? Nee, het was nog te vroeg en ze wilde niemand zien. Ze schaamde zich, dat vooral. Een zinderende, gloedvolle schaamte deed haar hoofdhuid uitzetten, de haarwortels prikken en haar kruis verwijtend kloppen. Allemaal onzinkleertjes, prinsesjesspul. Weg moest het, zo snel en volledig mogelijk weg. Het liefst zou ze alles verbranden, maar waar? Of in de gracht gooien, maar kleren bleven drijven.
Ze zou alles aan zwerfsters kunnen uitdelen. Steeds vaker zag ze naast de bekende, prevelende oude kollen, nog jonge, soms zelfs mooie vrouwen op lekkende schoenen over de stoepen schuifelen. Ze zou op z'n minst de schoenen en laarzen onder ze moeten verdelen. Sommige vrouwen meden de hulpverlening als de pest. Onder hen was de behoefte aan goed schoeisel het nijpendst. Zou ze hen durven aanspreken: ‘Heeft u soms een paar schoenen maat 38 nodig? Hier, u mag ze zelf uitzoeken.’ Wie zou zich meer schamen, de zwerfster of zijzelf, voor haar verachtelijke spilzucht?
| |
| |
Hoe kon ze alles goedmaken? Ze kreeg een idee: elke keer als ze zweterig van begeerte met een nieuw kledingstuk over haar arm bij de kassa stond en het gevaarlijke moment naderde dat ze het de verkoopster in de goed verzorgde handjes zou gaan stoppen, kon ze alsnog rechtsomkeert maken naar het rek, het corpus delicti terughangen waar het hoorde. Zo. Geestkracht. Sterke knieën. Nog even goed op het prijskaartje kijken en dan meteen naar huis om het uitgespaarde bedrag naar een goed doel te gireren. Eens zien hoeveel dat de hulpacties zou opleveren. Niet weinig, verwachtte ze. Zou ze onthoudingsverschijnselen krijgen? Misschien, maar vast minder hevige dan toen ze ophield met roken... Zo leidde ze zichzelf om de tuin met nobele overwegingen, zich er slechts in de verte van bewust dat haar besluit allang vaststond. De verslaving heeft de oudste rechten.
Buiten gekomen omvatte de vrieskou haar als een ijzige handschoen. Als ze niet zo stevig in bont en leer verpakt was geweest had hij haar dood kunnen knijpen, zoals ze verdiend had. Ze deed een paar aarzelende stappen over het steenharde pad. Het park was van een bovenwerkelijke, kristallijnen schoonheid. Het was er nog stil, de mensen sliepen uit. Een enkele stoomwolkjes afgevende jogger, een hondenuitlater.
Terwijl Ida door haar wimpers, hoofd in de nek, naar het filigrein van de boomtwijgen tegen de blauwe hemel tuurde, zuchtte ze van opluchting. De prikkelende vrieslucht verdreef de restgedachten van de nacht spoorloos. Meteen kwam er plaats vrij voor een nieuwe droom: de woonwagenvariant. Als kind had Ida, naast ballerina of prinses, opeens ook nog circuskind willen worden. Ze was met haar moeder naar het circus geweest. Vooral de trapezewerkers hadden diepe indruk gemaakt. Haar moeder vertelde desgevraagd dat circuskinderen in woonwagens opgroeiden en altijd op reis waren, naar alle steden en uithoeken van Europa. Al vanaf hun vierde moesten ze uren per dag oefenen om later trapeze-artiest te kunnen worden. En Ida was al acht. ‘Ben ik te oud, mam?’ ‘Ik denk het wel. Je zou nooit meer echt goed kunnen worden. Wees maar blij, want het circusleven is keihard.’
Vaarwel trapeze, maar de woonwagenfantasieën over een reizend bestaan waren gebleven. Tot de dag van vandaag hadden ze voortgesluimerd. Zoals veel mensen ervoer ook Ida bij de woorden ‘reizen en trekken’ een knagend geluksgevoel.
| |
| |
Ze versnelde haar pas en begon te gloeien, ze naderde het object van haar begeerte. Gistermiddag had ze gebeld voor een afspraak. Negen uur, dat haalde ze met gemak. Tien minuten te vroeg tuurde ze tegen de lage zon de Jan van der Heydenstraat in. Daar stond hij al, het kon niet missen, blinkend in het ochtendlicht. Hij was wijnrood, de Westfalia-kampeerauto met uitklapbaar dak, en ontegenzeggelijk wonderschoon. Ida beet op haar wangen. Ze had nog geen woord gewisseld met de jonge blonde eigenaar die er wijdbeens naast stond, maar het pleit was al beslist. Een schilderauto zou het worden, een rijdend atelier. Als het regende of hard woei kon ze met opengeschoven zijdeur binnen zitten werken. Monet had een atelierbootje bezeten, ook niet gek, maar hiermee kwam je een stuk verder. Weidse vergezichten openden zich.
Ze stelde zich voor aan de eigenaar. Hem waren de van kooplust schitterende ogen niet ontgaan. Ja, ze was inderdaad de eerste. Rap leidde hij haar het rijdende poppenhuis binnen. Ach, wat handig ingedeeld! Tweepersoons uitklapbed, dito tafel, aanrechtje, kastjes, douche-je, wc-tje, gaskacheltje. Waarom zijn de alledaagse voorwerpen op iets verkleinde schaal zo onweerstaanbaar? Alice in Wonderland stootte haar hoofd, maar onderdrukte de bijpassende vloek. Dit zou haar nog wel vaker overkomen. De eigenaar had het kacheltje al aangezet. Het suisde behaaglijk. Ondanks de kou was het hierbinnen heerlijk warm. ‘Ik ging ermee op wintersport,’ zei hij. ‘Waarom doet u hem weg?’ ‘Omdat m'n vrouw een motorjacht wil.’ Doodzonde, vond hij. Dit ding was nog geen drie jaar oud. Tja, je moest kiezen of delen.
Hoeveel had ie gelopen? Nog geen tachtigduizend. De vraagprijs? Dertigduizend euro. Dat viel haar mee. Nieuw was ie bijna een ton geweest, in guldens dan. Nu moest ze goed opletten, zich niet door hebzucht laten verblinden. Ze deed zich zo deskundig voor, dat ze er van ging stotteren.
Ze konden nu toch meteen een proefrit maken, zei hij geruststellend.
Tot Ida's verbazing durfde ze iets voor de Amstelbrug het stuur te vragen. Hij parkeerde, ze stapten uit, wisselden van plaats. Haar knieën knikten.
Vorstelijk hoog gezeten, met panoramisch uitzicht op de berijpte weilanden, reed ze even later over de nog stille Utrechtseweg.
Ze had meteen willen doorrijden naar het zuiden. Terug naar de natuur, wilde ze.
| |
| |
Ze had de campereigenaar beloofd vanavond nog de eerste termijn over te maken. Hij vertrouwde haar, de vijfhonderd euro handgeld die ze hem had willen geven mocht ze houden. De koop kon als gesloten worden beschouwd, dacht ze in een opstijging van paniek. Meteen daarop begon ze te rekenen hoeveel ze aan hotel- en maaltijdkosten zou gaan uitsparen. Als ze de aanschaf over tien jaar uitsmeerde kwam ze tot duizelingwekkend hoge bedragen. Ze was nog steeds een zuinige meid, zij het tegenwoordig met een gat in de hand.
Al voortstappend door de stralende blauw-met-gouden morgen hervond ze haar zelfvertrouwen. Bijna hardop dagdroomde ze een gloednieuw, fris en sportief zelfbeeld bij elkaar. In de bergen was het 's ochtends vaak ijskoud en kletsnat, wist ze nog van vroeger. Op z'n minst zou ze kaplaarzen moeten hebben en een goed isolerend trainingspak. En extra dikke donsslaapzakken. En bergschoenen voor ruw terrein.
Hier in de buurt, op de Weteringschans tegenover het Rijksmuseum, was een sportzaak waar vriendinnen hun ski-uitrusting kochten. Ze moest er even heen, alleen maar om zich op de hoogte te stellen.
In de sportzaak rook het voornaam naar ingevet leer, oude hutkoffers en kamfer. Op de eerste verdieping waren de bergschoenen. Een nieuwe wereld ging voor haar open, haar hart sloeg fel. Er bleken, naast de gewone stevige stappers, hikers genaamd, maar liefst drie categorieën bergschoenen te bestaan. De zwaarste, categorie C, was ‘klimijzervast’, volgens de resolute verkoopster die zich ongevraagd als gids had opgeworpen.
‘Eigenlijk kwam ik me alleen maar even oriënteren,’ zei Ida verlegen, toen de resolute verkoopster haar hielp met het dichtveteren van de ‘Lowa Lady-Sport’, categorie B-schoen.
Toen ze ging staan, de eerste onwennige passen deed op de onmogelijk stugge klompvoeten, sloeg er een golf van vakantiegevoel door haar heen. Even waande ze zich op een gletsjer, hoog in de ijle blauwe lucht.
‘En? Hoe zitten deze?’ wilde de verkoopster weten.
‘Nog wel erg stug.’ Ida wankelde.
‘Ze moeten nog helemaal inlopen,’ zei de resolute verkoopster troostend. ‘Ik zal die Meindl's even voor u pakken. Die hebben iets meer teenruimte. Die voel je haast niet, als ze goed zitten.’
| |
| |
Ida aarzelde. ‘Misschien toch een wat lichtere schoen,’ opperde ze voorzichtig.
‘Dan krijg je de Makaku. Een A'tje is dat. Maar wel super-solide.’
Er was geen weg meer terug.
|
|