[Nummer 3]
Voorwoord
Dit nummer is gewijd aan de flamboyante, sensuele literatuur van Garibisch West-Indië. Doorgaans dient alleen het vertaalde deel van DTR het thema van de gekozen buitenlandse literatuur. Eén keer was dat anders, in het België-nummer van Herfst 1984, toen de Nederlandse rubrieken waren gevuld met Vlaamse, de vertaalde met Waalse bijdragen. Nu gebeurt iets dergelijks: de Nederlandse rubrieken zijn authentiek Caribisch, want ze brengen werk van Westindische schrijvers uit Suriname en Curaçao.
De namen van Frank Martinus Arion en Thea Doelwijt zijn bij het lezende publiek goed bekend. Dat geldt minder voor Chitra Gajadin, Mala Kishoendajal, Annel de Noré, Marylin Simons en Hans Vaders in Nederlands proza, auteurs die het verdienen uit de marge te treden. Van de zes dichters in Nederlandse poëzie is ten onrechte alleen Antoine de Kom een vertrouwde naam.
In Essay bieden twee bijdragen, van Arion - die o.m. de oorsprong achterhaalt van de naam Curaçao - en Kristian Van Haesendonck, de gastredacteur van dit nummer, inzicht in het eigene van de Caribische literatuur. Men blijft tobben over de Caribische identiteit (heel verschillende eilanden, heterogene bevolkingsgroepen, te veel talen) maar dat doet geen afbreuk aan het aanstekelijk enthousiasme van deze literatuur, die zo veel meer omvat dan voodoo, suikerriet, buitenvrouwen, calypso, steelbands en rum.
In Vertaald proza opmerkelijk werk van auteurs uit zes eilanden (Guadeloupe, Cuba, Haïti, Jamaica, Barbados en Puerto Rico). Vertaalde poëzie bevat een beperkte keuze, met o.m. Franketienne en Derek Walcott, omdat de ruimte ontbrak voor meer. In Light Verse worden de luchtiger aspecten van het Caribische leven op de korrel genomen. Tenslotte bevat dit nummer een eenmalige rubriek, Eerbetoon aan Kees Stip, waarin tien bewonderaars poëtisch afscheid nemen van de vereerde meester. De rubriek opent met twaalf ongepubliceerde kwatrijnen (uit de collectie Ivo de Wijs) van Kees Stip zelf.
Redactie