De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Carrière
| |
[pagina 167]
| |
Wat de door Gabriel Stieglecker geschreven cijfers zelf betreft moet worden opgemerkt dat ze uit duizenden te herkennen waren. Ze hadden een persoonlijk cachet, een karakter, het waren individualiteiten. De 3 had geen buik, de 2 geen bochel, de 7 geen staart. Maar alle cijfers waren mooi van lijn, fragiel en slank als moderne vrouwen en konden qua artistiek elan slechts worden overtroffen door modetekeningen uit de meest recente modetijdschriften. Want Gabriel Stieglecker hield van zijn scheppingen, de cijfers. Hij blies hun zogezegd zijn adem in en daardoor leken ze zo ondervoed. Hij speelde met ze zoals een jongen met zijn tinnen soldaatjes speelt, hij liet ze in dubbele rijen opmarcheren en markeerde de rand van de exercitieplaats door een grasgroene streep. Of hij richtte een bloedbad onder ze aan met rode inkt, die echter nooit zo maar in het wilde weg over het papier mocht worden uitgestort, maar met behulp van een lineaal als het ware in keurige kanalen werd afgevoerd. Orde moest er zijn, hoe dan ook. Alleen zo is het te begrijpen dat Gabriel Stieglecker nu al bijna drie jaar en zes maanden van een maandloon van zeshonderdvijfenzeventig kronen aan het sterven is. Ik zeg met opzet en niet uit onnadenkendheid ‘sterven’. Want het is een waar gebeurd verhaal, Gabriel Stieglecker heet anders, maar hij is een bestaand persoon. Het verhaal is overigens zo merkwaardig dat het wel aan het leven ontleend moet zijn, want zo'n verhaal verzin je niet. Zoals uit het verdere verloop van het verhaal zal blijken. Gabriel Stieglecker kwam nog steeds bij Café Aspern, waar hij iedere zondag aan de stamtafel zijn zwarte koffie met sacharine dronk. En iedere zondag weer, net als hij zat na te denken over de merkwaardige patinaglans van de violette inkt die hij gisteren had aangeschaft, moest hij verwijten aanhoren. Waarom had hij toch nog steeds geen salarisverhoging gevraagd? Besefte hij dan niet dat hij schandalig werd uitgebuit? In deze tijd nota bene! Bij díe firma! Díe keurige vennootschap! Om deze verwijten subiet uit zijn hoofd te bannen, ging Gabriel Stieglecker iedere zondag na de samenkomst aan de stamtafel naar kantoor om getallen te schrijven. Gabriel Stieglecker maakte zijn portie werk voor de maandagochtend af en hij zou eigenlijk zeer voldaan naar bed zijn gegaan, ware het niet dat hij nu werd geplaagd door de zorg dat hij.... de volgende ochtend niets meer omhanden zou hebben. Zo waren de zondagnachten van Gabriel Stieglecker van een | |
[pagina 168]
| |
martelende verscheurdheid. Gabriel Stieglecker had überhaupt iets tegen de zondag.
Op een en dezelfde dag gebeurden er drie dingen: de wasvrouw kondigde een prijsverhoging aan van tien procent, een tramkaartje ging voortaan twee kronen kosten en zijn hospita verhoogde de huur met dertig kronen ‘omdat de electriciteit duurder was geworden’. (Natuurlijk hád Gabriel Stieglecker helemaal geen elektrisch licht op zijn kamer, dat zal de lezer duidelijk zijn, en ik vermeld dit dan ook alleen ter geruststelling, mochten er mensen zijn die verontwaardigd zijn over de handelwijze van de hospita van Gabriel Stieglecker).
Deze drie catastrofen noopten tweede boekhouder Gabriel Stieglecker bij de eerste boekhouder te rade te gaan. De eerste boekhouder nam zijn bril, die hij tijdens het werk altijd op had, af en zette zijn gouden lorgnet op, wat hij anders alleen placht te doen als de procuratiehouder hem ontbood. De eerste boekhouder keek echter niet, zoals je zou verwachten, door de glazen maar over de gouden rand van zijn lorgnet heen naar Gabriel. Daarbij boog hij zijn hoofd tot op de borst en het leek wel of hij met denkbeeldige hoorns op Gabriel wilde afstormen. ‘Me dunkt, met die salarisverhoging van twintig procent zult u toch wel toe kunnen, of niet?’ zei de eerste boekhouder, die het alleen maar zo ver geschopt had omdat hij bij de firma al tweeëndertig jaar cijfers schreef. Alleen met zwarte inkt natuurlijk. Hij had zijn vraag gesteld met een fluisterstem, maar deze had duidelijk het timbre van een in wolkenkussens gedempte rommelende donder. ‘Ik heb geen salarisverhoging van twintig procent gehad!’ kreunde Gabriel. ‘Dan moet u die vragen,’ zei de eerste boekhouder weer met normaal stemvolume, terwijl hij zijn lorgnet afzette en zijn bril weer op deed. Dus zat er voor Gabriel Stieglecker niets anders op dan zich uit de voeten te maken.
Hij ging aan zijn bureau zitten en dacht na. In één keer een loonsverhoging vragen van twintig procent, dat kon niet. Maar wel kon | |
[pagina 169]
| |
hij, zich voorzichtig beroepend op de indertijd aan alle werknemers welwillend verleende salarisverhoging en verwijzend naar de zeer benarde omstandigheden waarin de over de gehele linie gestegen prijzen hem hadden gebracht, beleefd verzoeken om een salarisverhoging van vijftig kronen. Gabriel Stieglecker doopte een nieuwe pen in de violette inkt met de merkwaardige patinaglans en schreef een brief aan zijn directeur. Hij verzocht om een salarisverhoging van vijftig kronen en tekende tot slot niet alleen met eerbiedige hoogachting, maar ook nog helemaal onderaan in de rechter benedenhoek met zijn naam. Zo helemaal onderaan dat het niet veel scheelde of zijn achternaam was op de grond gevallen. De volgende morgen lag er op Gabriel Stiegleckers bureau een brief waarin de firma hem mededeelde dat zijn salaris met ingang van de vijftiende van de maand met vijfentwintig kronen zou worden verhoogd.
Thuis trof Gabriel Stieglecker tot zijn grote verrassing een andere brief aan. En wel van de firma Gebr. Silberstein waar Gabriel als boekhouder insprong. Daarin stond toch om godswil niet dat de firma geen gebruik meer wenste te maken van zijn diensten!. Want dan zou hij het ècht niet meer weten! Maar de firma Gebr. Silberstein deelde boekhouder Gabriel Stieglecker mee dat zij de zaken beduidend had uitgebreid en dat zij hem als eerste boekhouder tegen een aanvangssalaris van duizend kronen per maand in dienst wenste te nemen. Of Gabriel Stieglecker per omgaande schriftelijk zou willen meedelen of hij ‘bereid, eventueel in de gelegenheid zou zijn’ deze functie te aanvaarden. Gabriel Stieglecker overtuigde zich eerst van de echtheid van de handtekening en zette zich meteen aan zijn bureau om de firma Gebr. Silberstein mede te delen dat hij bereid was bij haar onder de in haar schrijven numero zoveel genoemde voorwaarden in dienst te treden. Maar hij bedacht zich dat hij geen violette inkt in huis had. En een brief van een dergelijke doorslaggevende importantie kon hij natuurlijk niet met zwarte inkt schrijven. Terwijl hij polenta met saus at kwam er twijfel bij hem op. Nu moest hij natuurlijk zijn betrekking opzeggen! Maar hoe moest hij dat doen? Kon hij gewoon een brief aan de firma schrijven, zo maar? Hij was nu drieëntwintig jaar bij de firma. Nog twee jaar en | |
[pagina 170]
| |
hij zou zijn jubileum vieren. De directeur in hoogsteigen persoon zou komen en hem een cadeau overhandigen, misschien ook nog een gratificatie, en de procuratiehouder zou een korte toespraak houden en de hoofdboekhouder zou zijn gouden lorgnet op hebben. Kon hij zomaar ontslag nemen? En als het daar nou maar bij bleef! De opzegging op zich zou het ergste nog niet zijn! Maar waarschijnlijk zou de directeur, of in ieder geval meneer Reckzügel junior, hem in de directiekamer ontbieden. En die kamer, ja, die was het waar Gabriel eigenlijk bang voor was. De kamer had een dubbele deur. De eerste was van hout en de tweede was gecapitonneerd. Hij deed op het eerste gezicht denken aan de deur van een brandkast, alleen was deze geruisloos en voornaam. Als je alleen al naar die deur keek, werd je reeds bevangen door een gevoel van slapte en vermoeidheid. Gezeten in een leren stoel bevond je je in een welhaast hypnotische toestand waar je onvermijdelijk in terecht kwam als meneer Reckzügel het woord tot je richtte. In de kamer stonden brede, comfortabele sofa's om een notenkleurige tafel. In de linkerhoek stond een massief bureau en tegen de linkermuur sliep de bruine brandkast met haar geloken metalen klepjes als oogleden over de sloten. Er hing een geur van havanna's, ananas en boenwas die de zinnen bedwelmde. Gabriel zag deze kamer zo duidelijk voor zich dat hij in een soort lethargie geraakte. In deze toestand schreef hij een brief aan de firma Gebr. Silberstein waarin hij er de nadruk legde, dat hij weliswaar de eer op prijs wist te stellen, maar dat hij gezien zijn langjarig dienstverband bij de firma waar hij nu reeds drieëntwintig jaar werkzaam was om een week bedenktijd moest vragen.
Deze week was de meest onaangename in Gabriels toch al niet erg aangename leven. Gabriel Stieglecker was zelfs zijn cijfers vergeten. Hij was er met zijn hoofd niet echt meer bij, en het gebeurde wel dat hij - stel je voor! - met zwarte inkt een hele rij getallen aan de debetzijde schreef. Hier en daar had een 2 zelfs al een bochel, een 7 al een staart. Het was verschrikkelijk. Maandags moest Gabriel een beslissing nemen. Zondags ging hij niet naar zijn stamcafé. En ook niet naar kantoor. Wel maakte hij, omdat het al zacht lenteweer was een wandeling door het stadspark. En daar kwam hij de firma Gebr. Silberstein tegen. | |
[pagina 171]
| |
De firma Gebr. Silberstein bejegende Gabriel ongemeen vriendelijk. Zij beschouwde het reeds als een uitgemaakte zaak dat hij als boekhouder bij haar in dienst zou treden en ging alleen nog maar in op detailkwesties. Tenslotte nodigde zij hem ook nog uit voor een eenvoudige avondmaaltijd in het parkrestaurant.
Toen Gabriel die zondagavond thuiskwam stond het voor hem vast dat hij bij de firma Silberstein in dienst zou treden. Hij stond 's morgens om vijf uur op, schoor zich en deed met een stoel oefeningen om zijn gewrichten soepel te maken. Hij haalde diep adem, hield hem in en gedroeg zich in elk opzicht zeer vreemd. Hij gymnastiseerde zichzelf moed in. Toen ging hij met de tram naar kantoor, voor het eerst sinds de invoering van het nieuwe tarief. Hij nam kwiek en jongensachtig plaats achter zijn bureau, doopte een nieuwe pen in de violette inkt met de merkwaardige patinaglans en schreef eindelijk zijn ontslagbrief. Net toen hij zijn brief met eerbiedige hoogachting wilde beëindigen, kwam de bediende binnen. Of hij bij de directeur wilde komen. Sinds de eerste januari, de dag waarop Gabriel Stieglecker volgens traditioneel gebruik de directeur een gelukkig nieuwjaar had gewenst, was Gabriel Stieglecker niet meer in die gevaarlijke, hypnotiserende kamer geweest. Wat wilde de directeur? Vermoedde hij soms al iets en wilde hij Gabriel vóór zijn? Welnu, des te beter!
In de kamer van de directeur rook het zeer nadrukkelijk naar sigaren, ananas en boenwas. Meneer Reckzügel senior stond in het midden van de kamer onder de kroonluchter, waarvan de onderste messingknop zich precies in zijn kale schedel weerspiegelde, met een donkerblauw colbert in zijn hand. Gabriel bleef vlak bij de gecapitonneerde deur staan. Hij was verdoofd. Als door een hele dikke muur heen hoorde hij de directeur zeggen: ‘Meneer Stieglecker, ik wilde alleen maar zeggen dat ik dit op zich’ - meneer Reckzügel zei altijd ‘op zich’ - ‘nog zeer bruikbare colbert in mijn kast heb gevonden. Ik meen te hebben gemerkt dat u tegenwoordig helaas in niet al te gunstige omstandigheden leeft. Ik wil alleen maar zeggen dat dat er op zich niet toe doet. U weet | |
[pagina 172]
| |
hoe ik het bedoel, als u etcetera.’ Meneer Reckzügel zei altijd ‘etcetera’, als hij niet wist wat hij anders moest zeggen. Gabriel Stieglecker wankelde met het colbert de kamer uit naar zijn bureau. Hier stortte hij in. Hij verscheurde zijn ontslagbrief in ontelbare snippers. En verbeeldde zich daarbij dat hij het colbert verscheurde. Hoe kon hij nu zijn ontslag indienen? Dat colbert, dat colbert! Zo ondankbaar mocht hij toch niet zijn! Een colbert had hij van die directeur van hem gekregen, en hij zou zo maar opzeggen?! Nooit van zijn leven! Hij deed het volgende: hij doopte weer een nieuwe pen in de violette inkt met de merkwaardige patinaglans en schreef aan de firma Gebr. Silberstein dat hij zeer erkentelijk was voor de vriendelijke uitnodiging van gisteren, echter met het oog op een - pas het afgelopen uur opgetreden - verandering in zijn situatie genoodzaakt was enzovoort. Vervolgens schreef hij met dezelfde pen met violette, patinaglanzende inkt onberispelijk slanke cijfers op de creditzijde. Het waren de heerlijkste cijfers die Gabriel Stieglecker ooit geschreven had. |
|