De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 134]
| |
Vreemdsoortige hygrometers
| |
[pagina 135]
| |
geworpen. Het lot, dat hem uit zijn nu onbeschermde huis had gerukt, had hem uiteindelijk toch nog een gunst bewezen: het had hem gevrijwaard van de lugubere promiscuïteit van een weerzinwekkend graf en had hem daar drie maanden lang laten liggen - de armen wijd gespreid, het gezicht naar de hemel gekeerd, naar de brandende zon, naar de heldere maan, naar de flonkerende sterren... En hij was ongerept. Alleen verdord. Gemummificeerd, had hij zijn gelaatstrekken behouden, zozeer dat hij de precieze illusie gaf van de vermoeide strijder die in verkwikkende slaap nieuwe krachten opdoet, in de weldadige schaduw van die boom. Geen enkele worm - de banaalste van alle tragische ontleders der materie - had zijn weefsel bezoedeld. Hij keerde terug tot de woelingen des levens zonder weerzinwekkende ontbinding, in een proces van onmerkbare uitdroging. Hij was een instrument geworden dat op onweerlegbare, maar zeer suggestieve wijze de extreme droogte van de dampkring aantoonde. De op diezelfde dag gesneuvelde paarden leken opgezette dieren uit een museum. De hals was alleen wat langer en dunner, de benen verdord en de ribbenkast verschrompeld en hard. Bij de ingang van het legerkamp van Canudos onderscheidde een van deze paarden zich op indrukwekkende wijze van alle andere. Het was het rijdier geweest van een dapper man, vaandrig Wanderley, en was tegelijk met zijn berijder in de strijd gevallen. Maar toen het, zwaargewond en spartelend, de steile heuvel afgleed, was het even verder, halverwege de helling, tussen de rotsblokken blijven steken. Het was bijna rechtop blijven staan, de voorvoeten stevig op een uitspringende richel... En daar stond het nóg, als een fabeldier, trots overeind op de helling, als het ware steigerend in de laatste bestorming van de toen reeds lamgeslagen aanval. Daar stond het, met alle schijn van leven, vooral wanneer de ruwe windvlagen van de noordooster zijn lange, golvende manen bewogen... Wanneer die plotselinge valwinden zich met de opstijgende luchtkolommen verenigden tot wervelende windhozen, als een soort miniatuurcyclonen, dan voelde men nog sterker de uitdroging van dit geblakerde gebied: elk zandkorreltje dat van de harde, gebarsten grond omhoog was geblazen, zweefde daar als een hittebron die naar alle kanten de geluidloze verbranding van de aarde uitstraalde. | |
[pagina 136]
| |
Afgezien hiervan deden zich, tijdens de langdurige windstilten, bizarre optische verschijnselen voor. Wanneer de zonnestralen loodrecht op de aarde vielen en de roerloze dampkring de natuur rondom tot onbeweeglijkheid doemde, dan was het, voor wie van de top van de Favela naar de verre woestenijen keek, onmogelijk de bodem te onderscheiden. Het oog, verblind, raakte in de onevenwichtige en ongelijkmatige luchtlagen verstrikt, alsof het door een reusachtig, onstoffelijk prisma keek, en was niet in staat de voet van de bergen te onderscheiden, die in de lucht leken te hangen. En dan zag men, ten noorden van de Canabrava, over een geweldige uitgestrektheid van heuvelachtige vlakten, een duizeligmakende deining, een vreemd wiegen van verre golven, de wonderschone illusie van een wijde, iriserende zeeboezem, die het opgevangen licht brak en weerkaatste in verblindende weerschitteringen... |
|