| |
| |
| |
Antropiade
Erik Соеnen
Vierde misbaksel (slotfragment)
beschaving op een respectabel peil
en bracht de mensheid zonder veel aplomb
de wet, het wiel, de waterklok, het zeil.
Zo groots werd ook een ander vorstendom,
verrezen uit de modder langs de Nijl:
het eerst in nederzettingen verknipte
maar later meer verenigde Egypte.
Men was er voor de goden minder bang: er
bestond allicht ook dáár veelgoderij,
maar Farao was god of plaatsvervanger
der goden, en dat bracht ze dichterbij.
Beschaving bleef er overigens langer
intact dan elders, waar het ook maar zij,
dus had men alle tijd om de bescheiden
collectie goden langzaam uit te breiden.
De bronnen wijzen uit dat in Egypte
religie overzichtelijk begon;
de cultus echter werd al gauw verhipte
confuus, met al die goden naast de Zon.
't Is of men met de goden vouwde, knipte
en plakte, want men maakte van Amon
en Ra de nieuwe godheid Amon-Re,
en soms ook maakte men van één god twee.
| |
| |
Ik noem ze hier dus niet van A tot Z
- wat veel te hooggegrepen voor mijn lier is -,
ik noem u er slechts zeven: Taweret
- half vrouw, half nijlpaard -, Apis - die een stier is -
Anoebis - met een jakhalskop -, Bastet
- half vrouw, half leeuw -, de machtige Osiris
- de onderwereldgod -, het dwergje Bes,
en Isis - de gevreesde toveres -.
Men leefde onder dertig dynastieën
van farao's, aanvankelijk almachtig;
ik zal u niet met hun biografieën
vervelen: 't zijn te veel, 't wordt te omslachtig;
ik heb natuurlijk wel mijn sympathieën
- Ramses II, ijdel maar daadkrachtig -,
maar wat vooral gebeurde in Egypte
was dat één vorstenhuis een ander wipte.
Gedurende een dynastie of drie
was Farao een god, maar dan een levende;
hij heette, met de vijfde dynastie,
nog maar een godenzoon; toen bij de zevende
Egypte afgleed richting anarchie
was hij nog, op z'n best, een leidinggevende
met weinig land om leiding aan te geven
- wat tot de negende zo is gebleven.
Het was pas met Mentoehotep I
dat eenheid in Egypte werd hersteld;
zijn dynastie bleek een der efemeerste
en werd omvergeworpen met geweld,
waarna er nog wat dynastieën heersten
(een stuk of drie, het is maar hoe je telt),
en daarna kwamen Hyksos met hun kudden
het land veroveren - en wakker schudden.
| |
| |
De Hyksos leerden de Egyptenaren
met brons en oorlogswagens oorlog voeren,
en leerden hun dus in de loop der jaren
de Hyksos-dynastie eruit bonjouren.
Dit was het sein, de oorlog te verklaren
aan iedereen: de zuidelijke boeren,
Assyriërs en noem-ze-Palestijnen,
op jacht naar méér rivier - en meer woestijnen.
De farao's versterkten hun positie:
zij werden weer de goden van weleer,
of wisten zich gesteund door een militie
(en dat komt praktisch op hetzelfde neer).
Men ging op militaire expeditie,
de zeventiende dynastie wou méér,
maar de gegroeide militaire kracht diende
met name de ambities van de achttiende,
die vijfendertig eeuwen her begon
met de geslaagde machtsgreep van Ahmosis,
en die - met farao's als Achnaton -
het huis van veel beroemde farao's is;
maar overschat u niet Toetanchamon
en 't viertal vorsten met de naam Toetmosis:
de eerste was bestuurlijk slechts een dummy,
zij het bijzonder fraai verpakt als mummie.
Van mij mag u dat imperialistische
Egypte en zijn dynastieën overslaan
- Geschiedenis zit vol militaristische
imperia: dat zal wel nooit meer overgaan -;
maar Achnaton bracht het monotheïstische
geloof (hoe moet je dáár weer tegenoverstaan?):
een nieuw concept, dat ooit de weg zou banen
voor Joden, Christenen, Mohammedanen!
| |
| |
Maar ach, vanaf 't moment dat Achnaton
het grote aantal goden rigoureus
terugbracht tot die ene god - de Zon -
nam niemand Achnaton nog serieus.
Religie was destijds een grabbelton,
men vond één god wat weinig religieus,
dus amper keerde Achnaton de rug
of al die goden keerden prompt terug.
Wel, na de negentiende dynastie
kwam er de twintigste - u raadde 't al -,
die werd gesticht door Ramses nummer III:
de eerste Ramses van een negental.
Hun huis kwam - door hun eigen apathie -
drieduizend jaar geleden bruusk ten val;
en hoe kreeg men het rijk weer op de knieën?
Het oude middel: nieuwe dynastieën!
Toen weer een laatste telg was overleden
hervatte men het dynastieke spel;
het land was weer tot tweedracht afgegleden
maar toen kwam er... een dynastie, jawel!
Het is zo'n wet van Perzen en van Meden
en grondslag van Egypte's staatsbestel:
de dynastieën komen en zij gaan
en niemand trekt er zich een barst van aan.
En nu ik toch de Perzen noem, ook díe
betraden het Egyptisch strijdtheater
en stichtten er een eigen dynastie
- maar dat was heel wat dynastieën later,
en ach, al voerden Perzen de regie,
de Delta liep nog jaarlijks onder water:
zolang dat goed genoeg was voor een akker
lag niemand van de Perzen-vorsten wakker.
| |
| |
Het schiet niet op wanneer ik één voor één
de dynastieën noem in deze trant;
de vorstenhuizen rijgen zich aaneen,
maar wáár is 't onderliggende verband?
Wel, niet het dynastieke fenomeen
hield de beschaving er zo lang in stand,
men moet veeleer 't succesverhaal verklaren
uit al die anonieme ambtenaren.
't Was in Egypte als in alle staten
die de Geschiedenis heeft voortgebracht:
achter de schermen schuilen bureaucraten
of schuilt een andere, verhulde macht.
Ja, zelfs dictators hebben hun dictaten
maar zelden gedicteerd op eigen kracht:
degenen die daadwerkelijk beslissen
stonden - en staan nog steeds - in de coulissen.
Bestendiger dan 't boven aangestipte
geharrewar van heerschappij-pretenties
zijn hoe dan ook de bouwkunst van Egypte
- gevierd om haar reusachtige dimensies -,
de waardige papyrus-manuscripten,
enfin, de kunst, die trouw bleef aan conventies
- waarbij de lezer zeker ook moet denken
aan rijkelijk bewerkte grafgeschenken.
Dat de Egyptenaren hun bewerkelijkste
objecten zelf niet eens aanschouwen konden,
wordt in de regel een van de opmerkelijkste
facetten van Egypte's kunst gevonden:
wat kost het in ons tijdperk - het onkerkelijkste
dat er geweest is - moeite, te doorgronden
dat kunst vooral gemaakt werd voor de goden
en voor de open ogen van de doden!
| |
| |
Maar ziet u: zo persoonlijk, zo intiem,
en bovenal zo aards als kunst vandaag is,
zo bovenwereldlijk, zo anoniem
was kunst destijds - en bovenal zo magisch
(juist híerdoor werd een kunstwerk vaak subliem:
de grootste kunst - ach mensen, 't is toch tragisch!
kwam altijd voort uit religieuze dwalingen
en is helaas niet vatbaar voor herhalingen!)
Ik hoef u niet te zeggen wat Egypte
aan fraaie monumenten heeft te bieden,
en heb hier al gezinspeeld op de crypten
van farao's in stoere piramiden:
een krachttoer die het menselijk begrip te
boven blijft gaan - en ook nog zo solide
dat sommige nog altijd overend staan
en zelfs als wereldwonderen bekendstaan.
Het moest ons trouwens eigenlijk bedroeven
- al is het leuk voor travel-operators -
dat zij hun vorst piramidaal begroeven
en niet in iets modesters en discreters;
die tomben waren namelijk voor boeven
te zien van zeker zestig kilometers:
een reuzen-billboard: ‘Hier valt wat te jatten!’,
dus foetsie zijn al lang de mooiste schatten.
Men stelt soms, dat het rare van die lieden is
dat hun enige daad die toe te juichen is
de bouw van die immense piramiden is...
maar er werd méér gebouwd, dat nu in duigen is.
Dat is 't verraderlijke van Geschiedenis:
je let al gauw alleen op de getuigenis
van al wat veel te groot om te verbloemen is
en niet op wat er ging naar z'n verdoemenis.
| |
| |
Vandaar dat het idee heeft postgevat
dat zij hun tijd nooit nuttiger besteedden;
maar Memphis was een luisterrijke stad,
en Thebe is beroemd, met goede reden;
men gooide deze steden echter plat
- zoals dat pleegt te gaan met grote steden -
voor wat destijds als nieuwbouw werd beschouwd,
maar nu bewonderd wordt als reuze oud.
Hoe goed zij konden bouwen is bekender
dan dat, bijvoorbeeld, de Egyptenaren
beschikking hadden over een kalender
compleet met dagen, weken, maanden, jaren.
Na twaalfmaal dertig dagen voegde men d'r
nog vijf aan toe, die vrij besteedbaar waren:
een tijdelijke stilstand van de tijd,
die aan de wildste feesten werd gewijd.
Vergeet u daarom niet dat in Egypte
niet weinig tijd besteed werd aan vertier:
men at, men dronk, men huppelde en hipte,
men tapte moppen en men tapte bier;
het zou mij niet verbazen als men tripte
op kruiden, zelf verbouwd aan de rivier;
en wist u dat in sarcofagen ook
de sporen aangetroffen zijn van coke?
Da's nog verbazender dan de begraving
van farao's in fiere piramiden,
daar deze coke-restanten - naast verslaving -
contacten met Amerika verrieden.
Coke groeide in het wild (of bij 'n beschaving?)
in verre, trans-Atlantische gebieden,
maar moet je dan geloven dat Olmeken
de oceaan al konden oversteken?
| |
| |
Of moet je, met gezond verstand, geloven
dat niet de farao's, maar zwaarvermoeide
archeologen - bij het mummie-roven -
het goedje - dat ter plaatse nimmer groeide -
ter viering van hun plunderingen snoven
en in de sarcofagen coca knoeiden?
Of heeft een wetenschapper die partikeltjes
verstopt als grond voor vaktijdschriftartikeltjes?...
Egypte, met zijn Delta en zijn wadi's,
was in 't begin, als staat, exceptioneel;
andere volken leefden nog nomadisch
of boerden in het klein en manueel;
beschavingen verrezen slechts sporadisch...
maar groeiden op den duur sensationeel
en brachten via handel en verovering
steeds meer gebieden onder hun betovering.
Dus werden er van Kreta tot de Indus
herhaaldelijk beschavingen gesticht,
gevarieerder dan in het begin, dus
verliest de leek al gauw het overzicht;
van China tot de dalen van het Pindus-
gebergte... 't wordt te veel voor één gedicht,
dus stip ik de Assyriërs en Perzen
alleen maar even aan in deze verzen.
Dankzij hun grote militaire kracht
en koningen als Ashurbanipal
verwierven de Assyriërs de macht
van Memfis tot het Eufraat-Tigris-dal;
hun heerschappij was echter slecht doordacht
en kwam al in een handomdraai ten val...,
en toch, te laat: het keizerlijke virus
sloeg over op de Perzenkoning Cyrus.
| |
| |
Met Cyrus, en vooral met koning Darius,
en met lokaal bestuur door de satrapen,
heeft prompt het Perzisch volk - een volk van Ariërs -
een nog veel groter keizerrijk geschapen.
Zelf hecht ik meer belang aan hun sektariërs,
maar tegenwoordig gaan de mensen gapen
zodra je losbarst over Zoroaster
- nee, dan werd Friedrich Nietzsche enthousiaster.
Zijn ronde schepen dankte koning Cyrus
aan de Feniciërs, de handelaren
die, met hun kostbaar purper, vanuit Tyrus
tot Spanje en Carthago zijn gevaren.
Van hen weet men maar weinig - hun papyrus
is weggerot, zo ook hun handelswaren -,
maar wel dat zij, ten bate van hun nering,
zich inspanden voor alfabetisering.
Ook liep er menig volk in de woestijnen
- Semieten en wat Indo-Europeeërs -;
de meesten gingen naar de Filistijnen
of bleven onbehouwen patjepeeërs,
maar onder hen zou ook een volk verschijnen
dat ver zou komen: 't volk van de Hebreeërs,
dat slechts die ene ware God erkende
- en dat bracht de Hebreeërs veel ellende.
Het Joodse Volk was eerst een nondescripte,
in stammen opgedeelde figurant,
tot slaaf gemaakt door keizerlijk Egypte,
maar dikwijls dromend van een eigen land;
toen Mozes trouwens met het Volk ontglipte,
ontwikkelden die stammen toch een band
(zij waren met z'n twaalven, zegt het Boek,
maar daarvan zijn er tien nog altijd zoek).
| |
| |
Wei, Mozes bleek - op weg naar Israël -
opeens in het bezit van Tien Geboden,
zoals, bijvoorbeeld, Pleeg geen overspel,
Gij zult niet stelen en Gij zult niet doden,
Begeer geen os maar Eer uw ouders wél;
Zeg nooit ‘Wel, Godver...’ tegen vreemde goden
- en 't meest bejubelde gebod voorzag
in een verplichte Vrije Zaterdag.
Dit was iets nieuws, een godheid die liet weten:
‘Ziehier de regels, doe nu eens fatsoenlijk’,
hetgeen werd opgepikt door de profeten
- maar ach, het bleek in de praktijk ondoenlijk;
de Joden hielden van hun tien decreten,
hun buren echter bleken onverzoenlijk,
dus, had men zich gehouden aan 't Niet doden!,
dan zou het gauw gebeurd zijn met de Joden.
Hun God gaf hun - zo zei men - als beloning
voor zoveel leed - gedragen voor Jahweh -
een eigen thuis - het Land van Melk en Honing -
in Juda en in Israël-aan-Zee.
Met David en met Salomon als koning
bliezen de Joden hun partijtje mee,
maar gauw ontstonden onderlinge spanningen,
tot weer een tijdperk aanbrak van verbanningen.
Zij schiepen geen imperium, akkoord,
en geen piramidaal grafmonument,
maar wel een machtig bouwwerk van het Woord:
u kent dat wel, het Oude Testament,
vol ballingschappen, tweedracht, broedermoord,
bevlogenheid, bezinning, sentiment,
gezangen, profetieën... en 't getob
van de van God en goed verstoken Job.
| |
| |
Hoe u ze ook wilt duiden - allegorisch
of letterlijk, mystiek of moralistisch -,
de meeste bijbelboeken zijn historisch,
al zijn ook veel passages legalistisch;
de Psalmen zijn deels lyrisch, deels retorisch;
de Spreuken zijn gevat en aforistisch;
veel somberder is Prediker, maar ethisch,
en alles na het Hooglied heet profetisch...
Jeruzalem kwam uiteraard ten val:
wat rest behoudt nog altijd iets gewijds,
maar welke schans, ommuring, trans of wal
die strijd weerstond, weerstaat de gesel Tijds?
Bloei en verval, je zag het overal,
en nergens was het bloeigezicht zo weids
als waar beschaving op haar hoogste pieken
belandde: bij de toen nog Jonge Grieken.
Want op het reeds gelegde fundament
konden de Grieken een beschaving vesten
die eeuw na eeuw met reden wordt erkend
als de prestatie van de allerbesten...
Vergeet u echter niet de Oriënt!
De wereld was gerijpt voor - in het westen -
de bloei van een Athene en een Sparta,
en - in het oosten - mensen als Siddartha.
Dit grootse onderwerp zal straks het thema
van 't vijfde canto van mijn dichtwerk zijn:
daar wordt mijn held (in mijn mentale schema)
Indo-Chinees-Kretenzer-Griek-Romein.
Voor nu moet ik nog even naar de Hema
en zegels weigeren bij Albert Heijn,
want ook het lijf verdient zijn vitaminen
- al past bij ‘dichten’ niet het woord ‘verdienen’.
|
|