De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Aeneas in AfrikaGa naar voetnoot*
| |
[pagina 93]
| |
Wij dachten niet dat U in wolk
gekleed was, want de natie
die U vertegenwoordigt draagt
gewoonlijk paardenleder
of wapenrusting. Godgeklaagd
bent U. Wij waren teder
gestemd als U ons dan nog naakt
genaakt had, zo Odysseus
Nausikaä heeft ingemaakt -
een boomtak voor zijn pisbuis.
Maar nu iets over ons persoon.
Wijzelf zijn bannelingen
waarover wij in schoonste toon-
soort prachtig kunnen zingen.
Maar, ongelijk uw geldingsdrang,
doen wij dat niet. Wij lijven
U bij ons in. Dus wees niet bang:
U mag bij ons verblijven.’
Wanneer men dat in enkelvoud
leest, ziet men de bedoeling:
dat Dido zielsveel van hem houdt,
verklaart haar grote voeling
met al die vluchtelingen, die
slechts voor problemen zorgen
in háár land, die ze potverdrie
- en liever nu dan morgen nog - uitwees, uitgeprocedeerd
en wel.
Nu goed, ze leidde
haar gasten vrij en onverveerd
naar haar paleis, waar beide
de koningskinders het banket
verorberden; een chique
gelegenheid. Vooraf paupiette
de veau en Véronique,
fonds d'artichauts aux oeufs pochés,
tomates confites d'olives,
| |
[pagina 94]
| |
dan pommes-de-terres demi-sautés,
pintade aux endives,
pieds de mouton à sauce poulet,
rouget de porquerolles,
canette au cidre et navets
en toe: profitérolles
en île-flottante, terrine-de-fruits,
compôte aux myrtilles
en bavarois en clafoutis.
Terwijl Aeneas, die je
te midden van de fricassée
zag aanzitten, zijn zoontje
liet halen van de wilde zee-
kust, nam hij nog een boontje.
Het zoontje kwam, een boterham
was zijn beloning. Dido
nam hem op schoot, waarna haar vlam
begon te zwammen. Wie zo
mooi zingen kan als hij, hij is
gezegend, daar de vrouwen,
vooral wanneer zo'n man vrij is,
van welbespraaktheid houwen.
En ook het zoontje op haar knie,
welriekend als papaver,
deed haar naar wat zij zich verbood
verlangen. Luid gedaver
steeg uit de zaal op, want een bard
zong van de oude starren,
de trage maan, de nacht, die zwart
haar zwakke geest verwarren,
waarna een luid gejuich weer haar
gesluimer brak. Tenslotte
sprak Dido zacht: ‘Vertel nu maar
wat U zit op te potten.’
|
|