De Tweede Ronde. Jaargang 22(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Nederlandse poëzie [pagina 47] [p. 47] Drie gedichten Bernd Bevers Voorlopig laatste bezoek aan mijn vader Ik herken hem meteen aan zijn hoest, die klinkt alsof iemand achter een gesloten deur staat te lachen. Hij verontschuldigt zich voor zijn pantoffels, twee tot op de draad versleten huisdieren, grijs en blind van gedienstigheid. Zegt dat het door de oorlog komt, van het lang in te kleine laarzen moeten lopen. Ik denk: elk ideaal krijgt de laarzen die het verdient. We drinken iets en kijken naar de vermoeide verrichtingen van een duif op de vensterbank. Hij komt met foto's aan. De drie maanden woestijn die hij nooit te boven is gekomen, de granaatscherf in zijn arm. Die daar is Rommel zegt hij en wijst op een vlek naast de loop van een tank die als een potlood uit het zand omhoog steekt. En dit is de vrouw die je moeder had kunnen zijn. Zij kookt mijn verlangen al zo lang niet meer... Bij het afscheid bedank ik hem voor de juiste mate van afstand die hij tussen ons heeft bewaard. Hij bedankt mij ook. En even zijn hij en ik weer de vlieger die we nooit de lucht in hebben gekregen. [pagina 48] [p. 48] Het draaiorgel Als een barok altaar zwenkt het de hoek om. Zijn hart vol oneindig droevige melodieën uit- stortend boven de hoofden der mensen, die het vrolijk noemen. Een trein van mensen, schuifelend door de nauwe straten. Achter de toonbanken van de winkels staan de winkeliers te wachten, leeg als leeggeknepen pakken melk. De winkels zelf zijn als kleine bonte kerkjes ingericht, vol dansend licht en spiegels waarin de dingen geen achterkant bezitten. Ook vele schitterende relikwieën zie je er, waarvan sommige kunnen lezen en schrijven of bedrieglijk echt bloed huilen. Engelen vliegen aan en af om de wind buiten de deur te houden, want nog nooit zag iemand de wind iets kopen of de regen iets bestellen wat hij dringend nodig had. Niets zo vol als het donker in de kamer waarin je op slaap ligt te wachten. Met gebouwen en straten, gemengd bos, de eerste keer aan zee. Met tenminste vier van de zestien seizoenen en de plattegrond van een stad geborduurd in het kleed. Je ouderlijk huis met zijn kamers en verdwenen spullen, de kleine tuin en zelfs een volledig ingericht klaslokaal. Met je grootmoeder in haar liefste stoel, slurpend van de zondagse soep. Een trein van kamers die door de nacht raast. De gangen staan volgepakt met jassen, grauw en versleten als vluchtelingen. Vrienden, familie, de gezichten van voorbijgangers die je ooit op straat tegenkwam en vergat. En schaduwen, overal schaduwen. Gespannen luisterend naar je snelle, onrustige ademhaling onder de dekens. Vorige Volgende