| |
| |
| |
Een weddenschap
Jan Schotte
De Amerikanen hadden La Ancla uitgekozen om als bruggehoofd dienst te doen. Het eetcafé, dat met zijn linker zijgevel steun bood aan het scheefgezakte huisje van de vuurtorenwachter, stond aan het begin van de korte havenpier.
De schepelingen, die er 's avonds kwamen drinken en pokeren en een hoop kabaal maakten, wisten vermoedelijk niet dat La Ancla ‘het anker’ betekende. Ze dachten ongetwijfeld dat het Spaans was voor ‘de meermin’, want het bord op de hoek van de voorgevel vertoonde onmiskenbaar de afbeelding van een dergelijk fabelwezen. Het was een fraai, authentiek uithangbord, dat evenwel niet verwees naar de herberg maar naar het oude winkeltje met nautische benodigdheden dat er aan de rechterkant tegenaan leunde.
Het witte schip met de gestroomlijnde contouren was op de eerste dag van juli een mijl buitengaats voor anker gegaan. De stars and stripes wapperde op de achtersteven. Aan boord bevond zich een bekende oceanograaf en oudheidkundige, die zich had gespecialiseerd in het lokaliseren, blootleggen en onderzoeken van wrakken van romeinse handelsschepen uit de eerste eeuwen van de jaartelling.
De Challenger was een zeewaardig motorschip ter grootte van een mijnenveger. Het was volledig uitgerust voor onderwater-archeologie. Het voer al enkele seizoenen langs de kusten van de Middellandse Zee en op verschillende plaatsen waren opzienbarende vondsten gedaan, met name aan de westkust van Italië. En nu had het er alle schijn van dat het schip zijn geluk zou gaan beproeven hier, in de baai van Robles, bij het onooglijke dorpje Rincón. Op een diepte van zo'n twintig meter was een wrak gevonden en dat was men nu aan het onderzoeken.
De eigenlijke expeditieleden bleven zoveel mogelijk aan boord, maar de bemanning ging vaak passagieren. Vrijwel elke avond kwam een half dozijn scheepsvolk de wal op. Ze streken bij voorkeur neer in La Ancla, dat amper dertig stappen van de plek lag waar ze hun rubberboot aan de pier vastlegden. Ze kwamen wellicht ook omdat ze aan tafel bediend werden door Estra, die in hun Amerikaanse ogen misschien niet uitgesproken knap was, maar die
| |
| |
een pure, natuurlijke schoonheid bezat. ‘Zo heb je ze bij ons in Virginia niet,’ zag je ze denken. Estra werkte pas enkele maanden in La Ancla, sinds haar zeventiende verjaardag. Ze serveerde en hielp in de keuken.
De zeelieden lieten het geld rollen en herbergier Paco Tercero was een tevreden man. Al spoedig na de komst van het schip had hij een flinke voorraad whisky en bier ingeslagen en elke dag kocht hij dikke karbonades in, want zijn visgerechten vielen bij de vreemdelingen niet in de smaak.
De middenstand van het dorp was overigens minder te spreken over de kapitaalkrachtige bezoekers, want zij deden hun boodschappen niet in de lokale winkeltjes maar bij de supermercado zes mijl verderop, aan de rand van de stad. En het waren altijd forse inkopen: drie keer in de week hobbelde een vrachtwagentje door het dorp, volgeladen met dozen levensmiddelen, drank en andere benodigdheden voor de vierendertig opvarenden. Op de pier werd alles overgeladen in de grote rubberboot waarmee de Amerikanen pendelden tussen hun schip en de wal.
Juan Hormigón en Rono, die elke avond om zeven uur, wanneer ze van hun werk kwamen, in La Ancla aan hun vaste tafeltje bij het raam een aperitief dronken, bekeken, zoals alle dorpelingen, de vreemde gasten met een mengeling van argwaan en nieuwsgierigheid, maar zonder dat te laten blijken. Rono was de broer van Estra en hij observeerde de mannen van het begin af aan met wantrouwen en zelfs met enige afkeer. Hij kon zijn antipathie echter niet verklaren.
Hij en Juan rookten een sigaret en dronken hun witte wijn, en praatten wat over hun werk, over het voorbije of het komende weekend en over voetbal. Zij waren al vanaf hun kleuterjaren door een hechte vriendschap met elkaar verbonden en hoewel ze nog maar net twintig waren, kenden ze elkaar lang genoeg om vaak van tevoren al te weten wat de ander zou gaan zeggen.
Het waren twee gewone, rustige jongens. Rono werkte in De Meermin, het winkeltje naast de herberg, en Juan was leerlingsmid. Hun vrije tijd stond in het teken van voetbal, vissen en meisjes en soms gingen ze in het weekend naar een corrida in Casalta, de dichtstbijgelegen stad. Voor hen beiden betekende de komst van de Amerikanen en hun schip niet meer dan een noch plezierige noch onaangename tijdelijke verstoring van de sleur.
| |
| |
Maar op een vrijdag, toen Juan Hormigón een kwartiertje later dan gebruikelijk La Ancla binnenstapte, trof hij zijn vriend aan midden in een luidruchtige schreeuw- en scheldpartij met een vijftal Amerikanen. Juan Hormigón vond dat opmerkelijk omdat Rono het Engels nauwelijks beheerste en de Amerikanen geen woord Spaans spraken. Hoe kun je nou ruzie maken en gaan schelden als je elkaar niet verstaat, vroeg hij zich af. Maar hij hield op met zich daarover het hoofd te breken toen de eerste klappen vielen en de aanwezige vrouwen en meisjes begonnen te gillen. Rono dreigde meteen al het onderspit te delven, de overmacht was te groot. Hoewel hij geen idee had wat de aanleiding tot de ruzie was geweest, schoot Juan hem onmiddellijk en blindelings te hulp, want dat doe je als je vrienden bent.
Juan Hormigón had de driehoekige tors van een gewichtheffer en was sterk als een Catalaanse stier. Zijn bijnaam Hormigón, beton, had hij gekregen toen hij als voetballertje van negen jaar bij een kopduel een elfjarige tegenstander een hersenschudding had bezorgd, gewoon met zijn blote hoofd en helemaal per ongeluk. Nu, bijna dertien jaar later, sloeg hij binnen enkele tellen drie van de vijf schepelingen tegen de grond, werkte met een paar achteloze bewegingen de overgebleven twee met stoel en al onder de tafel en raapte Rono van de vloer op. Hij nam hem mee naar de hoek waar hun tafeltje stond en duwde hem op een stoel.
Hoewel het bloed uit zijn neus liep, hield de razende Rono niet op met schelden en tieren. Juan moest hem met beide armen vasthouden toen het groepje gehavende Amerikanen de herberg uit strompelde.
‘Rustig,’ zei Juan. ‘Kalmeer nou maar.’
‘Ik sla ze hartstikke dood! Ze moeten niet aan mijn zuster komen!’
‘Wat hebben ze dan met haar gedaan? Ze staat daar heel rustig met Paco Tercero bij de toog.’
‘Ze hebben haar beledigd! Ze zien haar verdomme aan voor de eerste de beste kroegslet. Dat neem ik niet.’
Na enige tijd, toen het meisje erbij was komen zitten om bij haar broer de schade op te nemen, werd het Juan duidelijk dat een van de zeelui het meisje bij haar billen had gegrepen en dat een ander haar op zijn schoot had willen trekken, maar zij had zich losgerukt en was opzij gestapt. Ze had haar werkzaamheden willen hervatten alsof er niets gebeurd was, maar haar broer was als een
| |
| |
wild paard naar de tafel van de Amerikanen gestormd.
Het kostte veel moeite Rono tot bedaren te brengen. Ze lieten het meisje in de gelagkamer achter onder de vaderlijke bescherming van Paco Tercero en gingen naar buiten. De rubberboot was weggevaren. Hij zou ze wel krijgen, gromde Rono en spuugde op de stoep. Hij zou het ze betaald zetten. Hij zou zijn zuster wreken. Zijn zuster, die binnen de ravage begon op te ruimen en het incident alweer vergeten leek te zijn.
Zaterdag kwam Juan op de normale tijd in het café. Rono zat er al en wenkte hem naderbij. Toen zij hun glas voor zich hadden staan maakte hij Juan Hormigón deelgenoot van zijn Plan tot Wraak. Hij fluisterde, hoewel er nauwelijks andere bezoekers zaten en er helemaal nog geen Amerikanen te zien waren. Hij had er de hele nacht en deze middag over nagedacht, zei hij.
Rono haalde diep adem.
‘Juan... Wij zijn vrienden nietwaar?’
‘Dat mag je wel zeggen.’
‘Ik vraagje of je me wilt helpen.’
‘Ga je weer vechten?’
‘Nee.’ Rono keek schichtig rond, boog zich toen over het tafeltje heen. ‘Die Amerikanen zijn rijk...’
‘Ja,’ zei Juan Hormigón. ‘Ze geven veel geld uit. Dollars.’
‘Die Amerikanen zijn klootzakken.’
‘Ik weet niet...’
‘Ze hebben mijn zuster beledigd!’
‘Akkoord... Je hebt gelijk, het zijn klootzakken.’
‘Ik moet Estra wreken.’
Er was enige aarzeling waarneembaar bij het blok beton. Juan keek naar het tafelblad en dacht: er is uiteindelijk met het meisje nauwelijks iets gebeurd. En dan meteen praten over zaken als wraak...
‘Juan?’ zei Rono zacht, maar op dringend-vragende toon.
‘Ik weet niet...’
‘Ik ben een man, amigo! En mijn zuster...’
‘Maar ze hebben haar toch niet écht...’
‘Juan! Als het mijn moeder was geweest had ik ze dood gemaakt - met jouw hulp natuurlijk. Stuk voor stuk. Nu het om mijn zuster gaat wil ik een ander soort wraak, iets waar ze nog lang over zullen nadenken. De klootzakken!’
| |
| |
‘Goed, goed. Wreken dus. Vooruit, je hebt gelijk.’
Rono knikte ernstig.
‘Ik heb een plan,’ zei hij zacht. ‘Luister.’
Estra zag vanachter de toog hoe de twee over het tafeltje naar elkaar toe leunden en hoe Rono langdurig fluisterend zat te praten. Hun glazen waren bijna leeg, maar ze ging niet met de fles naar hen toe om ze bij te vullen, want ze vermoedde dat het tweetal niet gestoord wilde worden.
Die Amerikanen hebben een hoop geld en ik ben arm, dat zijn feiten. Ik ga die lui dus een stapel dollars afhandig maken. Zo was Rono vrijdagavond laat, nadat hij lange tijd rusteloos in zijn bed had liggen draaien, begonnen met redeneren. De Amerikanen hielden van gokken en van weddenschappen. Dat had Estra hun verteld en hij en Juan hadden het ook zelf geregeld kunnen constateren. Dat was stelling nummer twee. De derde stap in de gedachtengang kwam, toen Rono zich herinnerde (en Juan moest het zich ook kunnen herinneren, want die had er meer van verstaan dan hij) dat die lui van de Challenger hadden gesproken over de hypermoderne apparatuur aan boord en vooral: over de onbemande mini-onderzeeër die veel langer onder water kon blijven dan menselijke duikers. En toen wist Rono het. Dáár zou hij hen treffen. Een weddenschap dus, en dan een weddenschap die met duiken te maken had, met duiken of met onderwaterzwemmen. En in dezelfde seconde vond hij ook het element dat als laatste onderdeel zijn plan compleet maakte: zijn neef César!
César, die ze niet zo vaak meer zagen sinds hij een paar jaar geleden was gaan werken in een ziekenhuis in Casalta en daarheen was verhuisd, was een kerel op wie je kon rekenen. En César kon heel lang zijn adem inhouden. Als jongen al had hij wat dat betreft een reputatie verworven. Hij had de grote longen van een geboren wielrenner. Maar wielrenner was hij niet geworden, zijn hart ging uit naar de lijdende medemens. Hij werd ziekenverpleger. Rono zou met die klootzakken een weddenschap aangaan over de tijd die César onder water kon blijven. Of, dat was ook een mogelijkheid, over de afstand die hij onder water kon zwemmen.
Dit alles vertelde hij, stap voor stap, aan Juan Hormigón, zijn vriend.
Die zweeg geruime tijd. Hij wiebelde zijn lege glas heen en weer op het tafelblad en knikte toen, lang en bedachtzaam. Ze leunden achteruit en Estra kwam met de fles.
| |
| |
De volgende middag, het was zondag, zochten ze César op.
Ze zaten op een beschaduwd terrasje in de hoofdstraat van Casalta en Rono vertelde over de vechtpartij, over de aanleiding daartoe en over zijn behoefte aan rechtvaardige wraak. Hij vergat niet de hulp van Juan te memoreren en te benadrukken hoe kwetsbaar het jonge meisje Estra was in zo'n rauwe omgeving als een havenkroeg. En toen legde hij César zijn plan voor.
César luisterde zwijgend en geduldig.
‘Doe je mee?’ vroeg Rono, heen en weer schuivend op zijn plastic stoel.
Hij herinnerde zich dat hij vroeger ook vaak zenuwachtig werd van Césars ijzige kalmte. Als ze met nog maar tien minuten te spelen met drie doelpunten achter stonden, dan nóg bleef de onvermoeibare middenvelder onaangedaan en optimistisch verder spelen.
‘Ja,’ zei César. ‘Ik doe mee. Je weet dat ik veel om je zuster geef.’
‘Ja,’ zei Rono, hoewel hij dat niet wist.
Het was notabene César zélf die even later voorstelde om een list toe te passen, zodat hij extreem lang onder water zou kunnen blijven.
‘Er moet worden gewed om zo'n lange tijd of zo'n lange afstand onderwaterzwemmen, dat die americanos het nauwelijks kunnen geloven. In zo'n geval kan de inzet hoog zijn. Om hoeveel wil je wedden?’
‘Duizend dollar,’ zei Rono.
‘Hoeveel pesetas is dat?’ vroeg Juan.
‘Geen idee,’ zei Rono. ‘Heel veel...’
Het was even stil.
‘Honderdvijftigduizend,’ zei César, na enig nadenken.
‘Heilige-moeder-van-de-zee,’ stamelde Juan.
‘Jij krijgt de helft,’ zei Rono joviaal, en sloeg César op de schouder.
‘Niks daarvan, we delen het met zijn drieën,’ zei de zwemmer.
‘Duizend kun je niet door drie delen,’ protesteerde Juan.
Ze dachten na.
‘Ieder van ons driehonderd,’ stelde César toen voor. ‘En Estra honderd.’
‘Estra? Waarom Estra ook?’ vroeg Rono.
‘Zij is de aanleiding geweest,’ antwoordde César met een fijne
| |
| |
glimlach. ‘Dankzij haar kunnen we duizend dollar verdienen.’
‘Honderdvijftigduizend pesetas,’ fluisterde Juan Hormigón.
‘Morgen na mijn dienst kom ik naar Rincón,’ zei César. ‘Dan gaan we ter plaatse kijken hoe we het zullen aanpakken. En jullie twee, jullie moeten zo gauw mogelijk, morgen al, weer naar La Ancla gaan, als die Amerikanen er zitten. Doe gewoon tegen ze, alsof je het vechten allang weer bent vergeten. Vriendelijk doen hoeft niet. Maar doe wél gewoon, zodat ze geen argwaan krijgen als jullie binnenkort met een weddenschap komen aanzetten.’
‘Erg slim van je,’ zei Rono.
‘Jij hebt mensenkennis,’ zei Juan.
's Maandags vroeg in de avond kwam César naar het dorp om de locatie in ogenschouw te nemen en met zijn kameraden afspraken te maken inzake tactiek, planning en logistiek.
Vanuit de deuropening van La Ancla zag Estra de drie op de punt van de pier staan, bij het vuurtorentje. Ze keken naar de zee en stonden te wijzen en te gebaren. De zee was kalm en lichtblauw, zoals altijd halverwege de maand juli. In haar gezichtsveld domineerden op de achtergrond twee voorwerpen: het witte schip in de verte en de zwarte rots iets dichterbij. De drie jonge mannen leken vooral geïnteresseerd te zijn in de rots, die vanwege zijn vorm ‘La Bota’ werd genoemd. Het lage gedeelte, de voet, ging in een bijna rechte hoek over in een veel hoger stuk, dat smal en steil oprees als de schacht van een laars.
‘Ik zwem van hier...’ César wees naar de kop van de pier, twee meter voor hun voeten, ‘...van hier naar La Bota.’ Hij strekte zijn arm.
‘Maar dat red je nooit!’ riep Rono. ‘Niemand kan...’
‘Dat is een halve mijl!’ zei Juan.
‘Met een list,’ zei César. ‘Met een list lukt het wél. Of noem het valsspelen, dat kan me op dit moment niet schelen. De Amerikanen zullen zo'n weddenschap zien als iets ongelooflijks, maar niet als krankzinnig.’
Estra zag het drietal de koppen bij elkaar steken. César praatte en gesticuleerde met zijn handen en stond iets uit te leggen, de twee anderen luisterden. Na een paar minuten zakte hun mond open, dat was een vermakelijk gezicht. Ze zag dat in de verte de rubberboot zich losmaakte van de witte scheepsromp. De jongens kwamen haar richting uit lopen. Toen ze zo'n tien stappen bij haar
| |
| |
vandaan waren, stonden ze stil en keken even achterom. César gaf de beide anderen een hand.
‘Het is beter dat die lui mij hier niet zien,’ hoorde ze hem zeggen. ‘Daarom ga ik nu, ik kom je morgenmiddag wel opzoeken, Rono. Hier, in De Meermin.’
Zijn racefiets stond tegen de gevel van het winkeltje met vissersbenodigdheden. Toen hij vlakbij was keek hij Estra aan en ze zag dat hij glimlachte en bloosde tegelijk. Hij aarzelde, keek even naar de zee en scheen opeens haast te hebben.
‘Ik kom gauw weer terug,’ zei hij, stapte op zijn fiets en reed weg in de richting van Casalta. Estra keek hem na.
In het café werd die avond niet meer over de knokpartij van vrijdag gesproken. De Amerikanen hadden Paco Tercero al meteen de volgende dag de kapotte glazen en gekraakte stoelen vergoed, maar het kwam niet in hen op Estra hun excuses aan te bieden. Ze vielen haar overigens niet meer lastig en zij bediende hen weer, koel en afstandelijk. Rono en Juan Hormigón keken af en toe met een nietszeggende blik in hun richting, niet bepaald vriendelijk maar ook weer niet haatdragend of agressief. Die kleurloze blik hadden ze samen geoefend.
De schepelingen begonnen zich langzaamaan weer op hun gemak te voelen. Alleen als Juan Hormigón onverwacht opstond om naar de wc of de toog te lopen, stokten hun gesprekken en verstijfden ze even.
In de dagen die volgden kreeg het plan steeds meer vaste vorm. Ze pleegden overleg in Casalta, want in het dorp wilde de langeafstandszwemmer zich vooralsnog niet laten zien. Een enkele keer was een collega van César bij het gesprek aanwezig.
Het was een slim plan, vonden ze. Een beetje gemeen, maar vooral heel slim.
In een laat stadium werd Estra door Rono en Juan gedeeltelijk op de hoogte gebracht van de weddenschap die ze met de Amerikanen wilden aangaan. Het meisje maakte zich zorgen.
‘Dat haalt César toch nooit! Hij verdrinkt. Jullie zijn stapelgek!’
César zou geen enkel gevaar lopen, verzekerden ze haar. Er kon hem echt niets overkomen. En zij, Estra, mocht ook een rol spelen in het stuk. Rono beloofde zijn zusje honderd dollar als ze niet in paniek zou raken.
‘Hoeveel pesetas is dat?’
| |
| |
‘Vijftienduizend,’ zei Juan Hormigón.
‘Jezus-op-grote-hoogte!’ verzuchtte ze.
Donderdag vond Césars entrada gloriosa plaats.
Het tijdstip was perfect gekozen. Even na tien uur in de avond. In La Ancla zat een dozijn gasten, waaronder de vijf Amerikanen. De zeelui hadden copieus gegeten en zaten te drinken en te pokeren en de stemming was uitstekend.
De lenige jonge man die in de deuropening verscheen, droeg een zonnebril, een vlekkeloos wit zomerkostuum en witleren schoenen. Op de drempel bleef hij staan, heel even, maar net lang genoeg om te bewerkstelligen dat de ogen van alle aanwezigen op hem werden gericht. De timing was die van een ervaren acteur.
Herbergier Paco Tercero was kort tevoren over de op handen zijnde scène ingelicht en hij had beloofd mee te zullen spelen. Ook zijn vrouw en Estra en enkele stamgasten, die in ruil voor een glas wijn meteen bereid waren een aardige knul die tot voor enkele jaren in Rincón had gewoond, geestdriftig te begroeten, wisten wat hun te doen stond.
Césars entree was zonder meer indrukwekkend.
Toen hij twee stappen had gezet, bleef Estra, die met een blad vol glazen op weg was van de toog naar een van de tafels, plotseling stokstijf staan en riep met dichtgeknepen keel, zacht en bijna huilerig, zijn naam. Er viel een stilte waarin de onverwachte bezoeker zijn zonnebril afnam, minzaam rondkijkend naar een leeg tafeltje zocht en daarna naar de tapkast liep. Soepel, gewend aan veel aandacht, maar niet blasé zoals veel andere beroemdheden. Nee, heel gewoon gebleven.
Onder de aanwezige dorpelingen heerste zo te zien eerst sprakeloos ongeloof, maar al gauw ontstond er geroezemoes, een enkeling stond op van zijn stoel en liep met gepaste aarzeling in de richting van de bezoeker.
‘Dat is César Ladrillo,’ kermde een vrouw.
‘Verdomd als het echt waar is!’ riep iemand anders.
‘Hé, César! Ik heb je op de televisie gezien!’
En Paco Tercero, op zijn post achter de toog, spreidde zijn armen en zei stralend: ‘De kampioen onderwaterzwemmen! Welkom, welkom.’
De sfeer was warm. Gevoelens van gedeelde blijdschap en trots en eensgezindheid namen bezit van de autochtone aanwezigen.
| |
| |
Iedereen wilde de ster begroeten, even aanraken, zijn blik vangen. Iedereen praatte tegen iedereen. Juan en Rono, die zich net zo gedroegen als de andere bewonderaars, waren diep onder de indruk van Césars acteertalent en van de wijze waarop hij zich in deze rol had ingeleefd. Hij had zelfs foto's bij zich, foto's met zijn handtekening erop.
César was allerbeminnelijkst. Hij stond glimlachend aan de toog, in de nonchalante houding van een playboy, en liet zich alle aanhankelijkheid welgevallen. Hij nipte aan het glas dat Paco hem met een verlegen knipoog had toegeschoven. De vrouw van Paco streelde de mouw van zijn witte jasje, Estra stond te zwijmelen.
Het werkte.
De Amerikanen, die zich buitengesloten voelden, werden steeds nieuwsgieriger en probeerden er iets van te begrijpen. Ze riepen Paco Tercero bij hun tafel, maar die gebaarde dat hij het met zijn handjevol Engels niet kon uitleggen en hij wenkte Juan Hormigón naderbij.
Juan, die redelijk goed Engels sprak, was nu verantwoordelijk voor een van de moeilijkste gedeelten van het toneelstuk. Hij gaf uitleg, terwijl de Amerikanen met ogen vol ontzag naar hem luisterden.
‘Die man daar! Zie je, hij is de meest goede... de beste onderzeeër van de Middellandse Zee. Deze submarine kan een kwartier onder water blijven. Vijftien minuten, zie je.’
Hij zei het met trots, maar ook enigszins achteloos, met een gezicht alsof hij erbij wilde zeggen: ‘Dit nationale fenomeen interesseert jullie toch niet, dit gaat buiten jullie om.’ Waardoor bij de Amerikanen de nieuwsgierigheid alleen nog maar toenam.
‘Een kwartier?’ vroeg een van de mannen, die op zijn gezicht nog de sporen droeg van de bloeduitstortingen die Juan hem met één terloopse vuistslag had bezorgd. ‘Dat kan toch niet, meneer.’
‘Hij is een superman, zie je,’ zei Juan, die hem niet gehoord leek te hebben en over zijn schouder naar César wees. ‘Hij is een groot talent,’ voegde hij er nog aan toe.
‘He is champion! Number one!’ zei Rono, die erbij was komen staan en op het goede moment een duit in het zakje kwam doen. ‘César Ladrillo, hij zwemmen van hier naar La Bota, naar de rots. Onder water! Yes sir!’
‘Submarine,’ zei Juan. ‘Long distance.’
‘Wat La Bota! Welke rots?’
| |
| |
Juan trok langzaam zijn massieve schouders op, zijn uitgespreide armen en de meewarige trek om zijn mond gaven aan hoe stupide hij deze vraag vond.
‘Die rots tussen de kust en jullie boot,’ zei hij.
Na enig heen en weer gepraat en geroep stonden de verwarde Amerikanen op en liepen met Juan en Rono mee naar buiten, een stukje de pier op.
Het plan verliep voorspoedig.
Estra, die met de herbergier en César op de stoep bleef staan, zag dat ze druk met elkaar spraken en naar de zee wezen, in de richting van de rots. Rono draaide zich om en riep de naam van César. Na een gepaste wachttijd reageerde de held en slenterde, met een glas zacht rinkelende ijsblokjes in de hand, naar het groepje toe.
‘Jij zwemmen van hier naar Bota's rots?’ vroeg een van de Amerikanen langzaam. ‘Onder water? Jij zeker zijn?’
César wierp een snelle blik in de richting van de rots, zonder acht te slaan op zijn beide vrienden, die voor hem niet meer waren dan twee van zijn vele fans. De hele zaak scheen hem tamelijk onverschillig te laten. Hij haalde zijn schouders op.
‘No problem,’ zei hij.
‘Dat is onmogelijk!’ zeiden de zeelui in koor.
‘Wedden?’ riep Rono. En hij riep het op het juiste moment.
‘Hebbes,’ zeiden de Amerikanen. ‘Hoeveel zet je in?’
Na precies drie tellen zei Rono: ‘Duizend dollar.’
Juan gebaarde omstandig naar zijn vriend en theatraal maar zwijgend verklaarde hij hem voor gek. Het vijftal trapte erin.
Men ging weer naar binnen, er kwam een nieuwe fles bourbon op tafel en er werden, met de herbergier als getuige, duidelijke afspraken gemaakt. Paco Tercero speelde zijn rol. Hij probeerde tot het laatste ogenblik de jongens ervan af te houden. Ook een paar bezoekers die in de buurt van het gezelschap waren komen staan, gaven blijk van hun scepsis. César hield zich min of meer afzijdig.
Duizend dollar contant, dat stond genoteerd. Evenals de af te leggen afstand onder water. Meteen daarna werd overleg gepleegd over de dag en het tijdstip.
‘Ze krijgen vrijdags hun gage,’ fluisterde Estra. ‘Morgen.’
‘Okay,’ zei Rono op zijn Amerikaans. ‘Morgenavond, okay? Kun jij dan hier zijn, César?’
| |
| |
César dacht na, mompelde wat over getijden en windrichting en gebaarde wat en zei toen dat hij akkoord ging. Hij zou de volgende avond aanwezig zijn.
‘Om zeven uur,’ zei hij. ‘Maar ik wil er geen massa mensen bij, geen grote toeloop, en zeker geen pers!’
Die voorwaarden werden door Juan Hormigón in het Engels herhaald.
Er viel een stilte.
César Ladrillo nam afscheid, want hij moest de volgende ochtend heel vroeg naar Barcelona voor televisieopnames, zei hij.
Vrijdagavond stonden ze allemaal bij het vuurtorentje op de kop van de pier.
De zee was bezaaid met speels twinkelende vlekjes licht van de laagstaande zon. In de verte lag de Challenger voor anker, een stuk dichter bij de kust stak de kleine maar onverzettelijke rots La Bota uit het water omhoog. Er gleed een zeilbootje voor de rots langs en verder weg voer een speedboot met een waterskiër. Dat waren toeristen die thuishoorden in een kustplaatsje ten noorden van Rincón, waar een breed strand lag en de haven groter was.
Dertig meter van de pier verwijderd lag een roeibootje op het kalme water. Twee lange hengels staken over het zijboord. De magere, gebogen gestalte van de visser, die een hoed droeg met slappe rand en half naar hen toe gekeerd zat, leek één geheel te vormen met het lage silhouet van het bootje.
Estra keek even naar de stille, eenzame figuur. Het was niet iemand van het dorp. Ze dacht dat het wel dezelfde zou zijn als de man die ze een dag of wat geleden De Meermin had zien binnengaan. Sinds een paar dagen lag hij rond dit tijdstip met zijn bootje op dezelfde plaats, bijna bewegingloos, alle aandacht gericht op zijn vislijnen. En niemand nam notitie van hem, iedereen keek naar César, de langeafstandsonderzeeër, die zich voorbereidde op zijn monstertocht van achthonderd meter.
César droeg een gladde, roodgeel gestreepte zwembroek. Zijn kleren had hij in een dure sporttas gestopt. Juan Hormigón en Rono stonden op een paar passen afstand. De vijf Amerikanen, Paco Tercero en Estra verdrongen zich achter hen. Veel ruimte was er niet op de smalle pier.
Iedereen voelde de spanning die in de lucht hing en iedereen keek naar de rituelen die César uitvoerde voor het tewatergaan.
| |
| |
Hij spuugde in zijn handen en wreef, op één been staand, zorgvuldig het speeksel tussen zijn tenen. Hij prevelde een paar zinnen kerklatijn.
‘Dat doet hij altijd voor een wedstrijd,’ zei Juan fluisterend tegen de Amerikanen. ‘Het zijn oude Catalaanse formules, zie je.’
César trok rare gezichten en maakte met armen en benen bewegingen als een karate-vechter. Daarna knielde hij neer en kuste de zwarte, hier en daar groen gevlekte granietblokken van de pier. De Amerikanen sloegen dit alles vol ontzag gade. Ze fluisterden met elkaar. Een van hen maakte foto's. Een ander hield een verrekijker paraat voor zijn borst.
César liep naar de uiterste punt van de pier en klom behoedzaam anderhalve meter omlaag naar een platte steen, die maar nét boven het water uitstak. Hij ging zitten en liet zich van de steen glijden. Het water kwam meteen tot aan zijn schouders.
Rono draaide zich half om naar zijn zuster en verzekerde haar dat ze niet ongerust hoefde te zijn. Ze hadden iets bedacht, fluisterde hij, om César veilig bij de rots te krijgen. Daar moest ze op vertrouwen.
César, met alleen zijn hoofd boven water, keek naar het groepje mensen op de pier en glimlachte. Hij haalde diep adem en daarna nog een keer. Hij riep: ‘Que todo salga bien!’ Hij zoog zijn grote longen vol lucht en verdween.
Aller ogen waren vanaf dat moment gefixeerd op de denkbeeldige lijn in zee, de rechte lijn die liep van de platte steen tot de hoekige rots die La Bota werd genoemd.
Na een paar minuten haalde de visser, die een stukje links van deze lijn lag te dobberen en totaal geen aandacht had voor wat er om hem heen gebeurde, een van zijn lijnen binnen en prutste wat met het aas. De roeiboot schommelde een beetje en wie erop lette en goede ogen had, kon zien dat de man zijn lippen bewoog alsof hij in zichzelf praatte. Daarna ging hij een stukje verzitten op de doft en gooide de vislijn weer uit, nu aan de andere kant van zijn bootje. Alleen Juan Hormigón en Rono hadden het ogenschijnlijk onbelangrijke gebeuren gezien. Beiden slaakten een diepe, maar onhoorbare zucht.
De minuten vergleden.
De Amerikaan met de verrekijker had onafgebroken het glinsterende water tussen de pier en de stenen laars in het vizier om te zien of de zwemmer niet stiekem boven kwam om adem te halen.
| |
| |
Ook zijn collega's hielden angstvallig en met stijgende verbazing en ongeloof hun blik gericht op de lijn tussen het punt van vertrek en de afgesproken aankomstplaats en keken niet links of rechts van het traject. Men probeerde te schatten welke afstand de zwemmer op dat moment onder water kon hebben afgelegd, maar dat was onbegonnen werk.
Ook Juan Hormigón en Rono gedroegen zich zeer gespannen en dat was niet gespeeld. Er kón nog van alles misgaan. In dat geval waren zij duizend dollar kwijt. Waar moesten ze dat geld in vredesnaam vandaan halen?
Estra hield het niet langer uit en holde naar de herberg. Paco Tercero, die er niets van begreep en er steeds meer van overtuigd raakte dat César verdronken was, liet zich door het geruststellende gefluister van de twee jonge mannen maar nauwelijks ervan weerhouden hulp te gaan halen.
Er waren meer mensen komen toelopen. Wat er gebeurde wist men niet, maar er was iets aan de hand, dat was zeker, en dus was het beter om ter plaatse te zijn. ‘Als er iets gebeurt moet je zorgen dat je erbij staat,’ zeiden ze in Rincón. ‘En vertel er dan later je eigen verhaal over.’
De enige persoon in de directe omgeving die zich volkomen kalm gedroeg, was de visser in de roeiboot. De man had een keer met een hand onder zijn hoed op zijn hoofd gekrabd, had zijn hengels opgehaald en binnenboord gelegd en het touw waar zijn ankersteen aan vastzat uit het water omhoog getrokken. Nu roeide hij zonder enige haast, zich schijnbaar niet bewust van zijn omgeving, om de kop van de pier heen om het haventje binnen te varen.
De minuten regen zich aaneen.
Er was ruim een kwartier verstreken sinds César onder water was verdwenen, toen de Amerikaan met de verrekijker iets riep, een schorre kreet. Daarna begon hij te vloeken als een ketter. Hij wees, zonder de kijker te laten zakken, naar La Bota. Ook de anderen zagen nu, met het blote oog, iets bewegen bij de voet van de laars. Een van de andere Amerikanen greep de kijker, keek erdoor en vloekte, nog erger dan de eerste. De drie anderen volgden één voor één.
Juan Hormigón en Rono keken elkaar aan. Ook zij hadden gezien hoe in de verte een gebruinde gestalte in een roodgeel zwembroekje uit het water verrees en op de rots klom.
| |
| |
‘Het is hem gelukt!’ riepen ze gelijktijdig en van de weeromstuit slaakten ook zij een heidense krachtterm.
‘Verdomd, kijk nou toch eens,’ mompelde Paco Tercero met tranen in zijn stem. ‘Dat rotjoch zwaait naar ons!’
Voor het eerst sinds lange tijd keek Rono om zich heen en zag alle mensen staan. Zijn oog viel op de visser, die bezig was zijn bootje met een touw vast te leggen aan een ringoog.
‘Hé, visserman!’ riep hij. ‘Mag ik je boot even lenen? Ik moet iemand van La Bota gaan halen!’
‘Je kunt van die Amerikanen zeggen wat je wilt, maar ze houden zich aan hun woord. Ze zijn sportief.’
Het was Juan Hormigón die dit zei.
‘En ze hebben niets in de gaten gehad, helemaal niets.’
Zo sprak Rono.
‘Ik ga van die honderd dollar een lange jurk kopen.’
Estra zei het met iets dromerigs in haar stem. Ze streek met haar vingers over de bankbiljetten die ze naast de koffiepot had uitgewaaierd.
‘Met rode en gele banen. En de rest breng ik naar de bank. Ik ben nog nooit in een bank geweest.’
Ze keek even op naar César, die tegenover haar zat. Toen sloeg ze haar wimpers neer. Alleen de onderwaterheld zag dat ze een kleur kreeg.
Het was zaterdagmorgen en ze zaten aan de lange smalle tafel in de keuken van La Ancla. De vorige avond had Paco Tercero de dollarbiljetten, die de Amerikanen één voor één op de toog hadden uitgeteld, in bewaring genomen. Een klein uur geleden was César, als laatste van de spelers, door de achterdeur binnengekomen en Paco had hem het geld overhandigd. César op zijn beurt had Estra de eer gegund de stapel te verdelen, volgens de sleutel drie-drie-drie-een. Vervolgens hadden de drie kameraden eensgezind en zonder voorafgaand overleg elk een paar briefjes naar de herbergier toegeschoven, voor zijn bijdrage aan het geheel. Paco had, zo verzekerden ze hem, zijn rol fantastisch gespeeld. Na wat tegensputteren had Paco het geld aanvaard, maar hoe hij daarna ook probeerde erachter te komen wat voor een streek het drietal nu eigenlijk had uitgehaald, ze gaven hem geen uitsluitsel.
‘Stel nou eens,’ zei Juan, ‘dat wij de boel bedrogen zouden heb- | |
| |
ben... Let wel: zouden hebben.’
‘Dan was jij nu medeplichtig, beste Paco,’ vulde César aan. ‘Dan was het zwijggeld, wat je nu voor je hebt liggen.’
‘Je bent er zelf bij geweest, gisteravond,’ zei Rono. ‘Je hebt toch niets gezien wat niet klopte?’
Hoofdschuddend en met een vage glimlach op zijn lippen was Paco Tercero opgestaan en teruggegaan naar zijn klanten in de gelagkamer.
Kort daarop nam César afscheid. Hij was van plan een poosje uit de buurt van Rincón te blijven want wat te doen als die Amerikanen erop stonden dat hij zijn stunt nog eens zou overdoen, maar dan gevolgd door bijvoorbeeld een camera in een minionderzeeër...
Estra liet hem uit en liep met hem mee naar buiten. Zijn fiets stond op de binnenplaats.
Aan de keukentafel schonken de twee samenzweerders zich nog een beker koffie in. Ze goten er een scheut Amerikaanse whisky bij.
‘César heeft goed werk verricht,’ zei Rono.
‘Hij speelde het prachtig!’ beaamde zijn vriend.
‘En wat dacht je van die collega van hem, in zijn bootje! Dat teken met zijn vislijnen...’
Ze keken elkaar glunderend aan.
Rono zei: ‘Die goede man heeft er zelfs aan gedacht César een rolletje touw aan te reiken. Toen onze onderzeeër bij La Bota aankwam heeft hij het snorkelapparaat vastgemaakt aan een uitsteeksel vlak onder de waterspiegel, samen met de zwemvliezen. Toen ik hem met de roeiboot ophaalde, heeft hij me precies aangewezen waar.’
Juan Hormigón knikte en zei: ‘We moeten niet vergeten die dingen op te halen. We hebben ze geleend.’
‘Vannacht, als niemand het ziet,’ zei Rono. ‘Ik maak de spullen schoon en leg ze terug in het magazijn.’
|
|