| |
| |
| |
Dr. Johnson's eetlust
Gerard de Vries
De zeven hoofdzonden dateren uit de donkere middeleeuwen, donker omdat we er niet zo veel vanaf weten. Maar de zeven hoofdzonden doen vermoeden dat het er niet slecht vertoeven was. Trots, de zonde waaraan de duivel zich schuldig maakte, werd gezien als de ernstigste van alle zeven. Als we naar de tekortkomingen van het menselijk bestaan kijken, hebben we veel meer last van andermans handelen dan van hun gedachten. Er zijn talloze trotse mensen die anderen nooit een strobreed in de weg hebben gelegd. Aan de andere kant zal het argument dat een despoot zich nooit aan een van de zeven hoofdzonden zou hebben schuldig gemaakt, ons niet milder stemmen over diens wreedheden. Besef van deze zeven zonden vormt primair een persoonlijke religieuze gedragscode, van belang voor wie het rijk der hemelen wil binnentreden. Goed beschouwd een nogal egoïstische onderneming. Maar misschien was de gedachte dat die code zo'n tijdrovend programma vormt dat degeen die er zich serieus aan overgaf weinig tijd overhield voor uitbuiting, plundering, moord en doodslag.
Met de doodzonde van de gulzigheid is het moeilijk om serieus te blijven. Een rijk gevulde dis ligt thans binnen ieders bereik en de afwezigheid van exclusiviteit neemt de belangrijkste reden weg om met buitensporige inzet van de gelegenheid gebruik te maken. De aanhoudende staat van verzadiging waarin onze magen verkeren, maakt dat de voortdurende aanblik van voedsel weinig aantrekkelijks meer heeft. Als men in glossy tijdschriften eettafels fraai gedekt ziet afgebeeld, gaat het vooral om de kwaliteit van het eetgerei, want afgezien van een nog onaangebroken fles met exotisch tafelwater zijn de schalen, borden en glazen veelal leeg. Het begeleidend commentaar concentreert zich op het tafellinnen en het kristal alsook op de bloemschikking waarvan de kleuren zo goed harmoniëren met het zeldzame servies dat van Societé Céramique of Wedgwood is afgebeeld.
Gulzigheid en vraatzucht zijn vormen van onmatigheid die onze aandacht trekken als we ze aantreffen bij mensen wier overige kwaliteiten wij bewonderen. Het befaamde duo Boswell en John- | |
| |
son, voor de eeuwigheid verenigd in Boswell's biografie The Life of Samuel Johnson, LL.D (afk. voor doctor in de rechtsgeleerdheid) Comprehending an Account of his Studies and Numerous Works (1791), is kenmerkend voor het soort personen dat moeilijk maat kon houden. Hun buitensporigheid blijkt al uit het feit dat de biografie nog steeds beschouwd wordt als de beste in het Engelse taalgebied en dat Dr. Johnson beschouwd wordt (bijv. door Harold Bloom) als de grootste literaire criticus van het westelijk halfrond. Alleen al de lengte van Boswell's Life - die lezers afschrikt en daarmee de kwalificatie van beste biografie aller tijden gemakkelijker laat voortbestaan - is een vorm van onmatigheid. De uitzonderlijke lengte (uitgaven die ook Boswell's noten bevatten, tellen meer dan duizend pagina's) is des te opvallender omdat er nauwelijks voorbeelden waren van een zo uitgebreide levensbeschrijving: de Lives die Johnson zelf schreef, munten uit door compactheid en dat geldt ook voor de beroemde levens die Aubrey een eeuw eerder had opgetekend. Buitensporig was ook het lexicografische werk dat Johnson ondernam, het samenstellen van de Dictionary of the English Language waarin hij veertigduizend woorden opnam en die hij illustreerde met citaten uit de meest uiteenlopende bronnen, waarvoor hij tweehonderdduizend bladzijden consulteerde. Onmatigheid heeft dus ook zijn betere kanten, al was het maar - zoals met literaire produkties wel vaker het geval is - voor het nageslacht.
Minder waardering ontvangen andere gedragingen van beide heren; Boswell's onstuitbare promiscuïteit en Johnson's onstilbare vraatzucht. Nu kan men zeggen: Ach we waren er niet bij, dus laten we ons daar niet aan storen. Maar zo eenvoudig ligt dat niet. Het gaat misschien wat ver om aardewerk van de Societé Céramique te weigeren omdat de fabrikant Regout voor de productie afhankelijk was van mensonterende misstanden, en het porselein van Wedgwood te omarmen omdat de oprichter van dit bedrijf Coleridge een schenking had gedaan. Maar met schrijvers zit het anders. De fabriek van Regout bestaat niet meer, dus het wel of niet gebruiken van diens aardewerk heeft geen invloed meer op het lot van de kinderen die het hielpen produceren. Maar schrijvers dragen boodschappen uit en hoe moeten we die waarderen als ze afkomstig zijn van mensen wier gedrag in een aantal opzichten geen navolging verdient?
In deze context onderzocht Paul Johnson the moral and judgmental credentials of certain leading intellectuals to give advice to humanity on how to
| |
| |
conduct its affairs. En na lezing van zijn boek Intellectuals lijkt de titel synoniem met Criminals. Anders dan in de dagelijkse praktijk lijkt het alsof we boodschappen, mits verpakt in een fraaie literaire stijl, al te gemakkelijk aanvaarden zonder ons te bekommeren over de herkomst. In het dagelijkse leven doen we precies het omgekeerde en volgen we adviezen van mensen die we respecteren en waarderen, terwijl de kwaliteit van de formulering er niet zoveel toe doet.
Vooral omdat Dr. Johnson's uitspraken vaak het karakter hebben van geboden en verboden is hij bekend als de grote moralist. Maar ook lokte hij veel aandacht uit voor het leven dat hij zelf leidde. Bijna niemand ontkomt er bij Johnson aan partij te kiezen. Leslie Stephen is gefrappeerd door het verschil tussen de geschriften van Johnson, die hem aan die van een ‘windbuil’ doen denken, en de oprechtheid en doorleefdheid van zijn uitspraken. Waker Scott, die Johnson's gedicht The Vanity of Human Wishes prijst om zijn onovertroffen kwaliteiten en zijn sublime strain of morality, heeft geen goed woord over voor zijn maatschappelijk gedrag. Dat Johnson toegeeflijk was ten aanzien van zijn tekortkomingen wijt Scott aan het feit dat mensen als Johnson en Swift zich door hun intellect zo boven anderen verheven voelden dat ze de slechte smaak hadden te denken dat normale omgangsvormen voor hen niet golden. Een van de meest terugkerende associaties die Johnson met zijn gedrag opriep, was die van een beer, met de connotatie zoals wij die in onze taal kennen: een lompe beer. Zijn vriend Olivier Goldsmith (die door Johnson als hoogst ijdel werd omschreven, maar wiens leven en werk, zoals dat over de dominee van Wakefield, de zachtaardigste van alle mensen doet vermoeden) relativeerde dit met de opmerking dat hij van een beer niets anders had dan de vacht. Boswell en Johnson trokken vele jaren intensief met elkaar op en tijdens een reis door Schotland logeerden ze op het familieverblijf van Boswell. Johnson werd er door Boswell's vrouw zeer gastvrij onthaald, zo gastvrij dat Boswell verbaasd was dat ze eigenlijk met ongeduld Johnson's vertrek afwachtte. Er was, zo bleek, veel dat haar irriteerde, zoals zijn gewoonte om kaarsen op hun kop te houden als hij vond dat ze onvoldoende licht gaven, waardoor de tapijten onder het kaarsvet kwamen te zitten. Ze had kritiek op het feit dat haar man zo volgzaam was waar het Johnson
betrof: ‘Ik heb vaak een beer gezien, geleid door een man, maar nog nooit een man geleid door een beer.’
| |
| |
Dr. Johnson hield ervan mensen te weerspreken en vooral als een mening met overtuiging werd gebracht, haastte hij zich om het tegendeel te beweren. Niet weinig uitspraken begonnen dan ook met Why no, Sir, en Johnson's retorisch vermogen hielp hem deze aanzet succesvol te vervolgen. Aan de andere kant duldde hij zelf volstrekt geen tegenspraak. Er waren weinig mensen die hem van repliek durfden te dienen, zoals de heer en mevrouw Thrale. Thrale deed dat met niet-inhoudelijke opmerkingen, zoals ‘Zo is het wel weer even genoeg, Dr. Johnson,’ en omdat hij zich steeds in de rol van gastheer bevond, kwam hij hier mee weg. Mevrouw Thrale had haar scherpzinnigheid als bondgenoot. Maar anderen werden als regel verbaal geterroriseerd. We kunnen hem dan ook nauwelijks kwalijk nemen dat hij een zo gunstig oordeel had over zichzelf, want op de mededeling I think of myself as a very polite man was het maar beter niet te reageren. De vermeende beleefdheid was in elk geval niet van toepassing op Johnson's tafelmanieren. Ofschoon hij met minachting sprak over mensen wier belangstelling uitging naar de inwendige mens, was hij zelf exemplarisch voor dat type. ‘Als hij aan tafel zat,’ schrijft Boswell, ‘was hij volkomen in beslag genomen door de maaltijd; zijn ogen leken vastgenageld te zijn aan zijn bord; behalve als hij in zeer voornaam gezelschap verkeerde, zei hij geen woord en besteedde geen aandacht aan wat anderen zeiden totdat hij zijn honger had gestild - en dat gebeurde zo gedreven en intens dat, als hij zat te eten, de aderen van zijn voorhoofd opzwollen, terwijl hij meestal sterk transpireerde.’ Iedereen verbaasde zich over de hoeveelheden die Johnson kon verorberen als de maaltijd hem beviel.
Het avondmaal stond in het middelpunt van Johnson's belangstelling en talloos zijn de momenten in Boswell's biografie waarop men zich naar een restaurant, niet zelden de Mitre, begeeft of er vandaan komt. ‘Een man denkt zelden met meer belangstelling aan iets dan aan zijn avondmaal,’ vond Johnson, al erkende hij de mogelijkheid dat deze regel uitzonderingen toeliet. Sommige mensen hebben de vreemde gewoonte om zich niet te interesseren, of te doen alsof ze zich niet interesseren, voor wat zij eten. Wat mij betreft, ik besteed veel serieuze zorg en aandacht aan mijn maag, en volgens mij geldt dat wie zijn maag niet serieus neemt, iets anders ook niet serieus kan nemen.’ Boswell vertelt een scene waarin Wilkes zijn vriend Johnson behulpzaam is met de essentialia van het leven: ‘Staat u me toe, mijnheer; - dit is een beter stuk
| |
| |
kalfsvlees - nog wat van de korst - wat vet, mijnheer - nog wat van de vulling - wat saus - verschaf me het genoegen om u de boter aan te reiken - en mag ik u een drupje sinaasappel aanraden; - of wellicht liever citroen, mogelijk wat pittiger.’ Waarop Johnson antwoordt: ‘Mijnheer, mijnheer, u verplicht me zeer, mijnheer.’
Als het gebodene hem teleurstelde, gaf dit aanleiding tot zorgelijke reflecties. Zo alarmeerde hij eens een dame bij wie hij te gast was met het volgende schot voor de boeg: ‘Mevrouw, ik heb in allerlei huizen goed getafeld en kan daardoor veel beter oordelen over culinaire zaken dan iemand die een heel redelijke kok heeft, maar doorgaans thuis blijft; want zo iemand laat zijn voorkeur steeds meer bepalen door de smaak van zijn kok - terwijl ik, mevrouw, door in ruimere kring ervaring op te doen, een fijnzinniger oordeel heb.’
Als het resultaat zijn goedkeuring echt niet kon wegdragen, bepleitte hij drastische maatregelen. Zo stelde hij voor om een Fransman die kok was bij een adellijke familie in de rivier te laten gooien. En als het eten er wel mee door kon, bestond hij het om als commentaar te geven: ‘Het eten was heel redelijk, echt waar, maar het was toch bepaald geen diner om er iemand speciaal voor uit te nodigen.’ Een ober die een slecht stuk lamsvlees had voorgezet, kreeg tot grote verbazing van de aanwezige dames te horen dat het lam slecht was: ‘slecht gevoed, slecht geslacht, slecht toebereid en slecht opgediend.’
Mevrouw Thrale, bij wie hij vaak te gast was, hield volop rekening met zijn voorkeuren: varkensbout zo gaar dat het vlees bijna van het bot viel, kalfspastei met pruimen en suiker, en speciaal geselecteerd rundvlees. Rijk gevulde schotels en soepen versmaadde hij evenmin. Zijn plumpudding werd royaal overgoten met gesmolten boter, en andere spijzen werden gedrenkt in sauzen. Hij dronk veel chocola met grote hoeveelheden boter en room. Maar chocola was niet de enige drank. Port smaakte hem ook best en met drie flessen per avond had hij geen moeite.
Het feit dat mevrouw Thrale zoveel rekening hield met zijn culinaire voorkeuren, vergrootte natuurlijk zijn eetlust zeer, en daaraan ruimhartig toe te geven werd weer gestimuleerd door het goede voorbeeld van mijnheer Thrale, wiens vraatzucht zelfs Johnson angst aanjoeg. Eenmaal dreigde Thrale, na zwaar getafeld te hebben, te bezwijken onder de extreme belasting van zijn maag.
| |
| |
Johnson waarschuwde hem: ‘Zo eten valt nauwelijks nog te onderscheiden van zelfmoord.’ De dag erop evenwel overtrof Thrale zichzelf, zodat de bedienden zenuwachtig werden en de dokter waarschuwden. Deze zei dat er maar één manier was om de dood af te wenden, namelijk verder eten door de rechter te laten verbieden. Maar mevrouw Thrale meende dat haar man in vrijheid van zijn rijkdom moest kunnen genieten. Binnen twee dagen overleed Thrale.
Mevrouw Thrale had weinig reden tot verdriet, het huwelijk was weinig liefdevol geweest en mijnheer Thrale hield er zoveel vriendinnen op na dat hij het onmogelijk voor zijn vrouw geheim had kunnen houden, als hij dat al gewild had. Alom werd verwacht dat mevrouw Thrale met Dr. Johnson zou hertrouwen, ofschoon zij, pas de veertig gepasseerd, dertig jaar jonger was dan Johnson. Wanneer mevrouw Thrale dan de voorkeur geeft aan een zeer voorkomende en slanke man van haar eigen leeftijd, ontsteekt Johnson in woede, stuurt haar een dienovereenkomstige brief en vernietigt alle brieven die hij in vijftien jaren tijds van haar ontvangen had.
Johnson, die op vierentwintigjarige leeftijd gehuwd was geraakt met een tweemaal zo oude vrouw, wist toen al dat zo n enorm leeftijdsverschil niet bijdraagt aan een gelukkig huwelijksleven. Naderhand werd hij daardoor met schuldgevoelens geplaagd en dacht hij aan zijn vrouw op een wijze die tijdens haar leven niet was voorgekomen. Schuldgevoelens teisterden Johnson, die een diep religieus mens was, ook met betrekking tot zijn vraatzucht. In zijn dagboek vraagt hij God regelmatig dat hij zijn leven mag beteren en zijn eetlust zal weten te beteugelen. Dat hij zich zijn onmatigheid aanrekent, blijkt ook uit zijn commentaar op Falstaff, de corpulente schavuit uit Shakespeare's Henry IV, die hij ‘een dief, een veelvraat, een lafaard en een snoever’ noemt.
Het is niet eenvoudig om het besef van zijn tekortkomingen als een ontlastende of bezwarende omstandigheid aan te merken. De afkeuring die eruit spreekt is duidelijk, maar of deze hem ook plaagde tijdens de maaltijd of was gereserveerd voor postprandiale overpeinzingen weten we niet. In The Idler schrijft hij over lieden die een te grote gulzigheid vertonen: ‘Ieder uur zien we personen bij wie de wens om toe te geven aan de genoegens van het moment alle besef overheerst van het ongemak dat men er in het verleden van had, evenals het vooruitzicht van de ellende die men ervan zal krijgen.’
| |
| |
En ook al gunnen we het die arme doctor best dat hij tijdens zijn eenzame tafelrituelen niet geplaagd werd door zwaar op de maag liggende zelfverwijten (Most hearts are pure, while temptation is away, schrijft hij in The Life of Pope), het maakt hem nog geen toonbeeld van zelfbeheersing. En wie niet voldoet aan zelf opgelegde maatstaven verkeert niet in de beste positie anderen de les te lezen. Een dokter hoeft zelf niet gezond te zijn om de juiste behandeling voor te schrijven, maar als hij zijn eigen voorschriften niet wil opvolgen, zullen anderen niet gestimuleerd worden dat wel te doen. Als hij dus in The Rambler schrijft: ‘Maar ik die gedurende zo lange tijd de strengste en abstractste filosofie heb bestudeerd en nu, in de koele volheid des levens, toegekomen ben aan een zodanige beheersing van mijn passies,’ weten we dat het woord ‘zodanige’ refereert aan nogal subjectieve normen. Ook als men de inconsequente gedragslijn van Dr. Johnson negeert, dan nog zou het in een aantal gevallen moeilijk vallen zijn uitspraken als verheffend te beschouwen. Zijn opvatting dat vrouwen, als hun echtgenoot er een maintenée op na houdt, vooral zichzelf verwijten moeten maken, is bijvoorbeeld een opvatting die nu, zelfs door degenen wier eigenbelang ermee wordt gediend, niet meer serieus genomen kan worden.
Als moralist spreekt Johnson weinig aan, als ‘type’ is hij evenmin overtuigend. Maar als criticus voldoet hij veel meer. Zijn indringend denkvermogen levert de boeiendste inzichten op en of dit machtige brein nu een kolossaal lichaam sierde, dan wel dat van asceet, lijkt hier geen gewicht in de schaal te leggen. (Kijken we naar Chesterton, dan lijkt de lichaamsomvang wel weer relevant voor het beoefenen van literaire kritiek en ook Saintsbury was een epicurist. Ten onzent daarentegen worden literaire critici er nog al eens van verdacht azijn tot hun favoriete dranken te rekenen.) Het meest tot zijn recht als criticus komt Johnson in zijn beschouwingen over Shakespeare en natuurlijk zijn imposante Lives of the English Poets. Jammer genoeg zijn velen van deze dichters in de vergetelheid geraakt, maar de meeste pagina's zijn besteed aan dichters die nog volop in de belangstelling staan, zoals Cowley, Dryden, Milton, Pope en Swift. Op zich zegt dit al het nodige over Johnson's onderscheidingsvermogen. Uitgebreid is het ‘Leven’ van Richard Savage, die gedurende enkele jaren een goede vriend was van Johnson en met wie hij - beiden verkeerden toen in grote
| |
| |
armoede - 's nachts door de straten van Londen liep, waarbij het onzeker was of ze een dak boven hun hoofd zouden vinden. Onder zulke ellendige omstandigheden leert men een goede maaltijd natuurlijk waarderen. Misschien was het zo gek nog niet dat Dr. Johnson die waardering nooit meer kon kwijtraken.
|
|