| |
| |
| |
Zwarte truffels
Sana Valiulina
Niemand wist waarom Faustina de Etruriër in de leeuwenkooi had gegooid, eigenhandig, zonder hulp van soldaten. Het was tegen alle wetten in, maar de senaat zweeg zoals gewoonlijk lafhartig, nadat ze gedreigd had iedereen die er anders over dacht het lot van de ongelukkige ingewandschouwer te laten delen. Met deze daad trad ze niet alleen de door haar vader, de beschermer der haruspices, aangenomen wetten met voeten, maar liet ze ook haar ware gezicht zien, dat van een wrede vrouw wier verstand op de rand van de waanzin zweefde. Hoewel verzwakt na de uitputtende bevalling sleepte ze de zware Etruriër aan zijn haren door de zuilengangen en galerijen van haar immense paleis naar de leeuwenkooi. Ze werd gevolgd door een stoet slavinnen. Eén van hen hield de spartelende Asinius in haar armen.
‘Straks kunnen de goden in jouw lever hun toekomst lezen,’ zou Faustina geroepen hebben, toen de ijzeren deur achter de Etruriër dichtviel. Ze zeeg neer op een sella die een slavin achter haar had neergezet en maakte een handgebaar. Onmiddellijk legde de slavin Asinius op haar schoot. De baby, geschrokken door het hevig bonkende hart van zijn moeder, zette het op een huilen. Maar Faustina klemde zijn rood aangelopen hoofdje tussen haar handen en draaide het zo dat hij recht naar de kooi keek.
‘Kijk, dat doe ik voor jou,’ schijnt ze gezegd te hebben. ‘Voor jou drenk ik de wetten van mijn vader in het bloed van die ongelukkige.’
Vier van de vijf Ethiopische leeuwen lagen te dutten en keurden de nieuwkomer geen blik waardig. Het vijfde exemplaar, met bebloede muil, leek evenmin geïnteresseerd in deze gast die zich aan de ijzeren spijlen vastklampte. Bang om de leeuwen wakker te maken, durfde de Etruriër niet te schreeuwen. Zijn gezicht tegen de spijlen gedrukt, fluisterde hij om genade: ‘Geeft u me het gif waar je paarse builen van krijgt, maar haal me hier uit.’
‘Hij moet je ingewanden zien om je voorspelling ongedaan te maken,’ antwoordde Faustina. Krijsend probeerde Asinius zich uit de greep van haar handen te bevrijden. Terug naar de zachte slavinnenborsten.
| |
| |
‘Eten,’ beval Faustina. Uit de schaal met pauwentongen haalde ze het lekkerste stukje en stopte het in de mond van de baby, die meteen ophield met huilen. De leeuw met de bebloede muil gaf de Etruriër een pets over zijn schokkende schouders en brulde. Asinius wou weer gaan huilen, maar Faustina die snel een pauwentong in zijn mond stopte, was hem voor. Eén voor één werden de leeuwen wakker, gingen geeuwend op hun poten staan en schudden de restjes slaap van zich af.
Terwijl de Etruriër in stukken werd gereten, voerde Faustina Asinius pauwentongetjes. Toen de schaal leeg was, lagen de ingewanden van de Etruriër over de stenen vloer verspreid. Faustina gaf de hikkende Asinius aan de slavin en liet zich naar haar slaapkamer dragen. Drie slavinnen die bij het gesprek tussen haar en de Etruriër aanwezig waren geweest, werden de volgende ochtend niet wakker. Tegen Marcius, de enige die ze vertrouwde, schijnt Faustina gezegd te hebben dat hij zich gelukkig mocht prijzen door ziekte afwezig geweest te zijn toen de Etruriër zijn kunsten vertoonde. Hoewel het streng verboden was over deze zaak met ook maar één woord te reppen, bleven velen zich afvragen: ‘Waarom had Faustina de Etruriër in de leeuwenkooi gegooid?’
Asinius groeide op als een huilerig, ziekelijk kind dat geen belangstelling toonde voor buitenspelen en paardrijden. Op het gebied van de wetenschap gaf hij blijk van geestelijke luiheid, wat zijn mentor Marcius tot wanhoop dreef. ‘Ik kan maar één reden verzinnen waarom Asinius mij wezenloos blijft aanstaren als ik over de Trojaanse oorlog vertel - zijn gedachten zijn bij het laatste wat hij gegeten heeft of hij bedenkt wat hij straks voorgeschoteld zal krijgen. Heus, de hersens van die jongen zijn zo vetgemest door Apicius, diens gerechten met wortel van laser, groene olie en garum, dat hij tot geen enkele perceptie meer in staat is, behalve als het gaat om culinaire genoegens,’ schreef Marcius in zijn dagboek. Hij hekelde ook Asinius' gewoonte om altijd, ook tijdens zijn lessen, op duivelsdrek te kauwen. ‘Deze asa foetida, gom uit de wortels van een Perzische bremsoort die mij alleen maar misselijk maakt, is bij de Romeinen nu zo in de mode dat je ze binnenkort ook in de senaat zal zien kauwen.’
Voor de kunst der welsprekendheid had Asinius evenveel belangstelling als een slaaf die de keizerlijke latrines schoonmaakte. Als we Marcius mogen geloven, was de jongen ten prooi aan ang- | |
| |
sten die hem de keel dichtsnoerden en hem, ongeacht het onderwerp, een onbegrijpelijke woordenbrij lieten produceren. Alleen als Marcius een schaal pauwentongen op een tafeltje zette, was Asinius in staat zijn gedachten enigszins te ordenen.
Het ergste was als Faustina de lessen van haar zoon bijwoonde. Ze liet haar open draagstoel dan middenin de bibliotheek zetten haar met goudpoeder bestrooide haar verspreidde een felle gloed in het schaduwrijke vertrek. Als Asinius zo dicht bij zijn moeder was, verloren zelfs de pauwentongen hun kracht. Er kwamen alleen nog onsmakelijke geluiden uit zijn keel die Faustina tot razernij brachten. In zijn memoires vergeleek Marcius haar onaangekondigde visites met uitbarstingen van de Vesuvius.
Ook de militaire kunst, die Faustina even hoog achtte als retoriek en grammatica, kon Asinius niet bekoren. Als ze hem meenam naar een kampement om de Pretoriaanse Garde te inspecteren, was hij binnen de kortste keren spoorloos. Uren later vond men de hikkende en boerende Asinius dan in de buurt van de soldatenkeukens. Soms lag hij, harde winden latend, met een verzaligd gezicht in de schaduw te snurken, nadat hij een hoeveelheid geitebouten en gestoofde erwten naar binnen had gewerkt die een soldaat niet eens in een week kreeg.
‘Het leek alsof hij alleen in deze mensonterende toestand immuun was voor de woede van zijn moeder. Sterker nog, hard boerend en de ondraaglijke stank van half verteerde Indische erwten verspreidend, durfde hij Faustina recht in de ogen te zien, terwijl hij anders in haar bijzijn zijn ogen dichtkneep,’ schreef Marcius in zijn dagboek, 's Avonds liet Faustina Asinius in haar slaapkamer komen om zijn lichaam uitgebreid te onderzoeken. Dit ritueel vond vanaf zijn geboorte dagelijks plaats en velen legden een verband met de dood van de Etruriër.
Zo stond Asinius elke avond voor zijn moeder, met gesloten ogen, naakt; ook toen hij de leeftijd bereikte waarop jongens haar op hun lichaam krijgen. Vol walging betastte ze zijn weke, steeds meer uitdijende lichaam, achterdochtig bekeek ze zijn ledematen en voelde aan zijn vingers en tenen alsof ze ergens naar op zoek was, iedere dag opnieuw.
Toen hij kleiner was en tijdens deze procedure brullend om zich heen had geslagen, stopten de slavinnen pauwen- of nachtegalentongen in zijn mond - pas dan kalmeerde hij. Marcius had tegen Faustina gezegd dat de schalen met pauwentongen en hanenkam- | |
| |
men de vraatzucht van Asinius alleen maar aanwakkerden, en zij had een blik op hem geworpen die zijn bloed deed stollen. Toch werden sindsdien geen lekkernijen meer in haar vertrek gebracht en Asinius moest genoegen nemen met duivelsdrek.
Op zijn dertiende kreeg Asinius last van een uitbundige haargroei over zijn gehele lichaam. Marcius, de enige man die toegelaten werd in Faustina's slaapvertrek, sprak in zijn dagboeken over het achtste wereldwonder, ‘dat ons niet treft door zijn schoonheid, grootsheid en grandeur, maar door zijn buitengewone lelijkheid onze nieuwsgierigheid prikkelt. Mijn aandacht werd telkens afgeleid door de zwarte haartjes die ik op zijn handen zag groeien. Aan het eind van de lessen was er geen stukje blote huid meer bij Asinius te ontdekken. Zelfs zijn gezicht was met bruin dons bedekt.’
De beroemde Arabische arts Noer ad-Dien die Faustina naar Rome liet komen, bleek machteloos tegen de geheimzinnige krachten waardoor Asinius' lichaam meer dierlijk leek dan menselijk. ‘Overigens,’ lezen we in Marcius' memoires, ‘heeft deze Noer ad-Dien uit Arabië zich onsterfelijk gemaakt aan het Romeinse hof, hoewel niet op het gebied dat je van zo'n geleerd man zou verwachten. Dankzij hem heeft een nieuwe schotel zijn intrede gedaan in de keukens van Rome - de hielen van een kameel.’
Faustina liet Asinius iedere dag scheren door vijf barbiers. Eerst werd zijn hele lichaam met rozen- of jasmijnolie ingesmeerd, om het scheren te vergemakkelijken, maar ook om de stank te verdrijven die wel afkomstig leek uit de keizerlijke stallen.
Behalve eten verdreven ook gladiatorengevechten Asinius' sloomheid. Als een vleesberg torende hij uit boven de keizerlijke loge, omringd door slaven die moesten zorgen dat zijn mond altijd vol bleef. Als een gladiator gewond werd, maakte Asinius een handgebaar. Onmiddellijk werden er dan leeuwen losgelaten die de man afmaakten. Met afgrijzen vermeldt Marcius in zijn dagboek dat deze bloederige daad, die de Grieken met walging zou hebben vervuld, de vraatzucht van Asinius nog leek te vergroten. Zolang de gladiator aan stukken werd gereten, verkeerde Asinius in een soort extase. ‘Zijn ogen werden wazig, zijn neusgaten begonnen te trillen, zijn wangen gloeiden, terwijl zijn kaken onophoudelijk bleven kauwen, steeds sneller,’ schrijft Marcius. ‘Hij vertoont de symptomen die men normaal bij iemand ziet tijdens het hoogtepunt van de lichamelijke liefde. En elk hoogtepunt laat zo'n
| |
| |
sterke indruk na dat de drang tot herhaling onweerstaanbaar wordt. Als iemand met zo'n verslaving de macht in handen krijgt, kan dat tot rampen leiden. Ik maak me grote zorgen om het rijk.’
Marcius was niet de enige die zijn bezorgdheid uitte. Ook de senatoren vroegen zich af wat het Romeinse rijk te wachten stond als Asinius, inmiddels zestien jaar, de machtigste man van het imperium zou worden. Wie moest de grenzen tegen de steeds brutalere barbaren verdedigen, wie moest de provincies in bedwang houden, wie moest het plebs tevreden stellen als vraatzucht en bloeddorst de enige drijfveren van de toekomstige keizer waren? Zou Faustina ter wille van het Romeinse rijk de jonge Flavius niet kunnen adopteren en tot erfgenaam benoemen? Haatte ze inmiddels zelf niet haar behaarde, wanstaltige zoon, die nergens toe in staat was behalve het volproppen van zijn maag?
Maar voor iemand iets kon ondernemen, werd Faustina in haar eigen bed dood gevonden. Met een pauwentong in haar keel. De vraag ‘waarom Faustina de Etruriër in de leeuwenkooi had gegooid’ bleef onbeantwoord. Asinius verklaarde haar goddelijk en liet een prachtig mausoleum voor haar bouwen. Meteen na haar dood hield zijn uitbundige haargroei op. Asinius had weliswaar nog steeds meer haar op zijn lichaam dan andere mensen, maar hij hoefde niet meer elke dag geschoren te worden. Niet veel later stierf ook de jonge Flavius na een van de vele feesten bezocht te hebben die de nieuwe keizer gaf.
‘In de korte tijd dat Asinius aan de macht was,’ vertelt Marcius in zijn memoires, ‘veranderde heel Rome in een gigantische keuken die dag en nacht open moest blijven, want de vraatzucht van de nieuwe keizer kende geen grenzen.’
Nachtrust was voor de Romeinen een luxe geworden, ook voor de senatoren die ieder moment konden worden ontboden om Asinius bij zijn nachtelijke vreetpartijen gezelschap te houden. Hoe gulzig Asinius zich ook op de spijzen stortte, hij bleef de senatoren in de gaten houden. ‘Wie geen goede eetlust heeft, heeft geen goed geweten,’ schijnt hij gezegd te hebben op een van de zeldzame momenten dat zijn mond leeg was. En de senatoren deden hun best flink te eten van de schalen vol niertjes, levers, vissenogen en andere lekkernijen die de hele nacht naar binnen werden gebracht.
Of hij viel midden in de nacht de huizen van de patriciërs binnen. Als hij langer dan een kwartier op een maaltijd moest wach- | |
| |
ten kreeg de heer des huizes een boete van 400.000 sestertiën opgelegd. ‘Zo waak ik over mijn veiligheid,’ zou Asinius tegen Marcius gezegd hebben. ‘Mensen die dag en nacht moeten eten of koken, hebben geen tijd om complotten te beramen.’ Asinius was ook niet vies van de doorrookte, vette volksgerechten. Soms liet hij zich naar een wegherberg brengen waar hij zich als een uitgehongerd dier op de smerigste kliekjes stortte.
Asinius werd achttien, maar wilde niets horen over trouwen. Zijn persoonlijke lusten kon hij bij gladiatorengevechten bevredigen, of bij gevechten tussen gladiators en wilde dieren, waarbij hij volgens Marcius nog beter aan zijn trekken kwam. Bij gladiatoren uit Dacië en Pannonië, gespierd en onverschrokken, beleefde hij zijn stormachtigste hoogtepunten. Als ze aan stukken werden gescheurd, trappelde hij als een krankzinnige met zijn voeten en vermaalde razendsnel pauwentongen die slaven bij tien tegelijk in zijn wijdopen mond staken.
Op een dag zag Marcius, die vaak meeging naar het amfitheater, Asinius' blik afdwalen. De hand van een slaaf die juist een hapje hanenkammen in zijn mond wilde stoppen werd bruusk weggeslagen. Marcius volgde de blik van de keizer en begreep wat Asinius zijn vraatzucht deed vergeten. In de senatorenloge, naast Clodius, zat een meisje dat de oude cynicus Marcius naar adem deed happen. Zelfs de leeuwen vergaten even hun prooi en keerden hun bebloede muilen naar de dochter van Clodius die de naam Lollia bleek te dragen. Had Clodius, een der senatoren die Faustina vlak voor haar dood wilde overreden de jonge Flavius te adopteren, toevallig zijn dochter meegenomen of schuilden er geheime bedoelingen achter? Werd zij niet als wapen gebruikt om Asinius eerst te verzwakken en dan te gronde te richten? Marcius kende de energieke, doortastende en machtswellustige Clodius goed genoeg om hem niet te vertrouwen. Maar moest hij ook Asinius deelgenoot maken van zijn verdenking?
Deze en andere vragen uit Marcius' dagboek getuigden van de innerlijke strijd waarin de oude man aan het eind van zijn leven verkeerde. Hij werd verscheurd tussen loyaliteit jegens zijn pupil voor wie hij afkeer, maar ook genegenheid voelde en het besef dat Asinius een groeiend kankergezwel was dat het Romeinse rijk vanbinnen aanvrat. Uiteindelijk koos hij ervoor zich afzijdig te houden en de Goden ongestoord hun werk te laten doen.
Honderd feesten gaf Asinius ter ere van Lollia, de dochter van
| |
| |
Clodius, voordat ze begin juni trouwden. Op de bruiloft werden drieduizend vissen geserveerd en negenduizend vogels. Maar het was een door Asinius zelf bedacht gerecht dat de geschiedenis in zou gaan: ‘het schild van Minerva’ - een mengsel van vissenlevers en -hommen, fazanten- en pauwenhersens en flamingo- en nachtegalentongen, door niet minder dan vijftig slaven naar binnen gedragen. Aan het eind van het feest werd het plafond van de zaal opengeschoven en er werden zoveel viooltjes en rozenblaadjes naar beneden gestort dat sommige gasten erin smoorden. Tot ongenoegen van de genodigden verbood Asinius in de vroege ochtend de auguren hun voorspellingen te doen. Maar Clodius, die sceptisch stond tegenover de kunst der auguren, schonk er geen aandacht aan.
Gedurende de vier maanden van hun huwelijk bezocht Lollia regelmatig haar ouderlijk huis, waar ze de meeste tijd samen met haar vader doorbracht, achter de gesloten deuren van diens bibliotheek. Tot ze op een dag verdwenen was. De bezorgde Clodius kreeg een brief van Asinius, waarin deze hem voor ‘het meest extatische maal in de geschiedenis van het Romeinse rijk’ uitnodigde. Het precieze tijdstip zou hem later meegedeeld worden, maar één ding was zeker - het feest zou niet vóór volle maan plaatsvinden. Op Clodius' vraag naar Lollia antwoordde Asinius dat hij zijn dochter spoedig terug zou zien.
Het feest vond 's nachts plaats. Behalve Clodius en Marcius was er niemand uitgenodigd. Toen Clodius de zaal binnenkwam, lag Asinius al het zoveelste gerecht naar binnen te werken. ‘Ik beperk me vandaag tot zeven schotels,’ zou hij tegen Clodius gezegd hebben. ‘Voor het hemelse gerecht dat we straks gaan nuttigen moet ik een aparte plaats in mijn maag bewaren.’ Marcius uitte in zijn dagboek zijn verbazing over het optreden van Clodius. ‘Ik weet niet of ik zijn ontspannen houding aan verwaandheid, lichtzinnigheid of grote moed moet toeschrijven. Omdat ikzelf geen kinderen heb, kan ik er niet over oordelen. Maar heeft de natuur die ons nog altijd met haar voorzienigheid blijft verbazen, niet zoiets als het “ouderhart” geschapen? Of zijn de harten der Romeinen zo versteend geraakt dat al het natuurlijke eruit is verbannen?’
Zelfs toen Clodius van het hemelse gerecht, geserveerd in gouden schalen, had geproefd, bleef hij vrolijk en ontspannen. Hij prees de gastvrijheid van de keizer en zijn onovertroffen keuken. Maar voordat hij weer naar huis ging, wilde hij graag nog zijn
| |
| |
dochter zien. ‘Je hebt haar toch net gezien,’ zou Asinius geantwoord hebben. ‘Geneer je echter niet en neem gerust nog een schaaltje Lollia met tuber magnatum pico, ofwel zwarte truffels. Zie je, ik vind dat vlees niet alleen verrukkelijk, het geeft me ook ongekende krachten. Zo waak ik over mijn veiligheid.’
Het was Marcius die uiteindelijk Rome van zijn bloeddorstige keizer verloste.
‘Ik weet wat mij te doen staat,’ schrijft Marcius. Zijn stijl is laconieker en zakelijker geworden, alsof hij geen tijd meer had voor overpeinzingen, maar vooral de feiten op een rijtje wilde zetten alvorens tot handelen over te gaan. ‘Asinius neemt geen genoegen meer met gewoon voedsel. Hij heeft zijn zinnen gezet op de adellijke meisjes van Rome. Zijn dood is de enige oplossing. Het is mijn zaak om hem te stoppen en ik geloof dat ik begin te begrijpen hoe ik het moet aanpakken. Het heeft iets met volle maan te maken, en met de nieuwe culinaire aanwinst, “de zwarte truffels” genaamd, die alleen Asinius zelf weet te vinden.’
Had de volle maan ook met de dood van de Etruriër te maken? Als we Marcius mogen geloven evenveel als Faustina's dagelijks onderzoek van Asinius' lichaam. Waar was ze naar op zoek? Naar datgene waarvoor de ongelukkige Etruriër in de leeuwenkooi was gegooid? Waarom had Asinius zo'n uitbundige haargroei en vooral - waarom verdween zijn sloomheid eens per maand, bij volle maan? Over de verdere gebeurtenissen lezen we bij Marcius het volgende. ‘Vandaag heb ik de keizer geen ogenblik uit het oog verloren. De maaltijden die hij nuttigde, waren voor zijn doen buitengewoon licht. Zoals ik al vermoedde, geeft hij vannacht geen feest. Er wordt dus niemand in het paleis toegelaten. De slaven hebben bevel gekregen te gaan slapen. Vannacht verblijft Asinius in een slaapkamer aan het eind van de zuilengang die naar de tuinen leidt. Ik heb hem gezegd dat ik me terug zou trekken in de bibliotheek en dat ik niet bij het avondmaal aanwezig zou zijn. Terwijl hij in de eetzaal was, heb ik me in zijn slaapkamer verstopt achter de Griekse standbeelden. Toen Asinius binnenkwam, was het al donker buiten. De volle maan scheen in de kamer en verlichtte Asinius, die zijn goudkleurige toga uittrok. De blote keizer leek een witte, vormeloze berg. Plotseling liet hij zich op handen en voeten neer en bleef zo roerloos staan, met zijn gezicht naar de maan. Wat ik toen zag, is onbeschrijfelijk. In een mum van tijd veranderde hij in een fantastisch dier dat ik in geen enkel boek ben tegenge- | |
| |
komen. Het draaide zich om en ik zag dat zijn gezicht een muil was geworden met smalle roze oogjes en een grote snuit aan het botte einde waarvan twee gaten prijkten. Het dikke lichaam van het beest was met een kastanjekleurige vacht bedekt. Het snoof een paar keer en begaf zich met een onverwachte snelheid naar de gang. Ik rende achter hem aan, de tuinen in, en was hem even uit het oog verloren, toen ik een smakkend geluid hoorde dat uit de buurt van de oude eikebomen
vandaan kwam. Zachtjes liep ik erheen en zag het dier als een bezetene onder een eik wroeten en vervolgens iets gulzig opvreten. Zou dit de geheime plek zijn waar Asinius zijn zwarte truffels vond die zo verrukkelijk smaakten bij het vlees van Romeinse meisjes? Ik weet nu wat mij te doen staat.’
Behalve de Numidische leeuwentemmer had Marcius niemand bij zijn plan betrokken. Vlak voordat de volle maan weer over Rome zou schijnen beval hij slaven een dierenkooi in de tuin te zetten. De Numidiër moest zorgen dat er tegen middernacht drie leeuwen in zaten. ‘Bij volle maan komt er een dier in het paleis,’ had Marcius de Numidiër verteld. ‘De verschijning van dat dier is een slecht voorteken, dus mag de keizer het niet zien.’ Het dier moest zo snel mogelijk gedood worden. Maar, zo had de geleerde Marcius eraan toegevoegd, dat mocht alleen door een ander dier gebeuren. De drie leeuwen moesten het beest verscheuren.
‘Asinius rende, na zijn metamorfose, door de zuilengang naar de tuinen, geleid door de geur van de zwarte truffels die hij alleen kon onderscheiden na in een dier te zijn veranderd,’ schrijft Marcius. ‘Het lelijke, vette dier holde razendsnel op zijn korte pootjes, alsof het een jonge minnaar was die straks de vruchten van zijn liefde zou plukken. Bij de eiken aangekomen, begon hij met zijn lange snuit in de grond te wroeten, op zoek naar de zwarte truffels. Hij had de leeuwen niet gehoord. Maar ook toen ze stukken uit zijn lichaam begonnen te rukken, bleef hij als een bezetene wroeten en vreten terwijl hij zelf al werd opgegeten. Ik gaf een teken aan de Numidiër, die de verzadigde leeuwen terug naar hun kooi bracht, en liep zelf naar Asinius. De volle maan scheen recht in zijn gezicht. Hij was dood maar zijn ogen, die van een dier noch een mens waren, stonden open. In zijn bek, vol rood schuim, dreven kleine donkere bolletjes. En ik had altijd gedacht dat Ovidius ons sprookjes had verteld. Samen met de Numidiër hebben we de resten begraven. Ik heb tegen hem gezegd dat hij zijn mond moest
| |
| |
houden, wat er verder ook zou gebeuren. Ik weet dat ik hem kan vertrouwen, want Numidiërs praten liever met leeuwen dan met mensen. Ik zit nu in mijn kamer en probeer het een en ander te overdenken. Misschien weet ik waarom Clodius niets in de gaten had toen hij het vlees van zijn dochter at. Het was geen verwaandheid, lichtzinnigheid, grote moed of een versteend hart. Het was gebrek aan verbeeldingskracht, iets waarvoor we de Goden dankbaar mogen zijn. Over een paar uur wordt Rome weer wakker. Er zullen vragen komen. De vraag “Waarom had Faustina de Etruriër in de leeuwenkooi gegooid?” zal waarschijnlijk opnieuw gesteld worden. Ik moet zorgen dat die onbeantwoord blijft. Dat is uiteindelijk het enige wat ik voor Asinius kan doen.’
|
|