De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Jura-kaas en gouden wijnGa naar voetnoot*
| |
[pagina 28]
| |
eeuws aandeed, een lift bezat. Onmerkbaar kwam de lift tot stilstand en onhoorbaar openden zich de deuren. Een korte wandeling door een bogencorridor en de bediende opende de deur van hun kamer. Ook daar bleek de twintigste eeuw aangebroken. Op een quasi oud-Engelse ladekast detoneerde de IBM-computer. Menige zakenman van mijn leeftijd, bedacht Otto met een blik van afkeer op het levenloze scherm, zal weemoedig terugdenken aan de tijd waarin de secretaresse hem op z'n reis begeleidde.
De liftboy zette hen af in het restaurant. Otto droeg nooit een das. Dat bleek hier een probleem. Maar een heer als uit een doosje leidde Otto naar een rolgordijn en deed het omhoog veren; Otto zag een bont landschap aan strikdassen, cravaten, zelfbinders en zelfs chokers hangen. Hij koos een sjaaltje met een paisley motief. La Rive, het restaurant van het Amstelhotel, stapt men niet binnen, men betreedt het. Waldy en Otto aarzelden een moment op de drempel ten aanschouwe van de voorname met roodbruine lambrizering omgeven ruimte. Een functionaris in zwaluwstaart snelde op hen af en leidde hen naar een van de ronde tafels, schoof hun stoelen aan, wenkte een jongeling die terstond twee overbodige couverts verwijderde en streek een vouw weg die theoretisch onder het vrijkomende stuk van het witdamasten tafellaken zichtbaar had kunnen worden. ‘Mevrouw en meneer wensen?’ richtte hij zich met een uitdrukking van belangstelling op zijn gelaat, terwijl hij beurtelings een damesachtige minzaamheid uitdrukkende révérence naar de indringers maakte. ‘Een aperitief en de kaart als 't u belieft,’ zei Otto, de buiging met een net iets afgemetenere kromming van zijn nekwervels beantwoordend. ‘Uitstekend, mijnheer, mevrouw. Wat mag het zijn?’ ‘Ik wil graag een glaasje van dat spul uit Banyuls, Byrrh, dacht ik,’ zei Otto voor zijn beurt. ‘Het spijt me meneer te moeten tegenspreken,’ kopte de gerant een makkelijk punt scorend in. ‘Volgens onze gegevens moeten we de herkomst van de Byrrh iets zuidelijker zoeken. Mijnheer bedoelt ongetwijfeld Dubonnet, die komt uit Banyul.’ ‘Aha, nooit geweten,’ gromde Otto beschaamd. ‘Dubonnet,’ schoot Waldy te hulp, ‘maar dan niet met wodka of gin, maar met tequila!’ | |
[pagina 29]
| |
‘En dan met een schijfje limoen zeker?’ stelde de man in rok zich manhaftig teweer, ‘en ijs?’ ‘Graag.’ ‘Ik sluit me bij mijn vrouw aan, maar dan toch maar met gin en een stukje citroen.’ Dit vond de gerant zelfs ‘uitnemend’. Even later werd de drank, vergezeld van twee schaaltjes versgebrande amandelen bezorgd. Nadat ze aan het aperitief genipt hadden, snelde de gerant opnieuw toe, sloeg voor beiden een menukaart open en deed discreet een stap achteruit. ‘Zullen we à la carte eten?’ ‘Tuurlijk!’ ‘Neem jij soep, Otto?’ ‘En of! Moet je daar midden op pagina twee kijken, een bouillon de choux-fleurs. Hier krijgt een man wat hem toekomt! In welk ander restaurant staat de chef zijn seksegenoten diens lievelingsgroente toe? ‘Getsie! Noem je dat groente? Dan moet ik ook zeker aan de soep. Mm... dit lijkt me lekker: Saint-Jacques in preisoep met truffel en foie gras. Die zal wel weer uit een eend afkomstig zijn.’ ‘Doe niet zo verwend!’ ‘Bij deze gelegenheid ook niet?’ ‘Hè, hou op! Wat ziet die kaart er onoverzichtelijk uit! Waar beginnen de entrees en waar houden ze op?’ ‘Kijk toch eens, daar is alweer iets met bloemkool voor je!’ ‘Waar? Nu zie ik het ook! Je bedoelt die ravioli met steurgarnalen, daar zit gegratineerde bloemkool bij. Eindelijk eens niet de hedendaagse broccoli terreur!’ ‘Ik neem dan de Oeufs à la périgourdine. O nee, dan krijg ik weer vogelleverpastei. Nee, de piperade met de Hickory Smoked Ham dan maar! Kun jij het nog een beetje onthouden?’ Otto wendde zich om en de gerant schreed op hen toe. ‘U heeft uw keuze gemaakt?’ ‘Alleen de soep en één entree. Voor de voortzetting wilden we u raadplegen.’ ‘Het is me een genoegen, wat mag ik alvast optekenen?’ Ze bekenden schoorvoetend wat ze gekozen hadden. Deze keer vond de heer in rok het ‘uitmuntend’, maar je zag hem denken. ‘Welke plat de résistance hoort daar nu bij?’ Hij keek naar het plafond en streek met duim en wijsvinger peinzend langs zijn neusvleugels: ‘U maakt het me niet gemakkelijk, in het algemeen wordt | |
[pagina 30]
| |
het hoofdgerecht het eerst geselecteerd.’ Hij kwam er niet zonder kaart uit en pakte een menu van de belendende tafel. ‘Meneer en mevrouw kiezen hetzelfde gerecht?’ ‘Om de dooie dood niet, dat doen we iedere dag!’ loog Waldy. ‘Excellent!’ meende de gerant, ‘dan zou ik bij de poireau-soep Saint-Jacques gevolgd door de piperade van mevrouw een vorm van zeebanket willen adviseren: we hebben vandaag tong, rog, mullet, en tarbot, virtuoos bereid door onze chef.’ Waldy had moeite haar lachen in te houden bij de ‘piperade van mevrouw’. De manier waarop de gerant met gespitste lippen de piperade opperde wekte obscene gedachten in haar op. Om zich een houding te geven zei ze: ‘Wat is een mullet? Dat lijkt me een interessante waterbewoner.’ ‘Zeer juist, mevrouw, we hebben hier te maken met de zeebarbeel, een vissoort tussen zalm en karper in. In de volksmond heet hij ook harder, ofschoon dit koninklijke dier voor die monden wellicht iets te begrotelijk is.’ ‘Als u vindt dat ik geen volksmond heb, laat ik mijn keuze daarop vallen. Krijg ik er frites bij?’ ‘Pommes allumettes, zeer wel. In principe serveren we met het oog op de jus d'anchois frais en de oignons Boulangères onze mullet met rijst. Maar indien mevrouw wenst...’ ‘Mevrouw wenst!’ zei Otto. ‘Adviseert u mij nu maar. Ik houd niet van vis.’ De gerant verwerkte de krenking door wild de blaadjes van zijn bestelblok om te slaan. ‘Juist ja, de Potage Dubarry en de ravioli. Mm... Gevogelte: duif, parelhoen, meneer?’ ‘Een lekker biefstukje, is dat er ook?’ ‘Zeer zeker; ik kan onze Filet de boeuf Charlerois grillé aanbevelen, met een jus pistaché.’ ‘U bedoelt een Charolais-ossehaas?’ ‘Zeer wel, de Charolais-haas.’ ‘Heerlijk!’ riep Otto verzoenlijk, maar de man maakte zich desondanks nadat hij gevraagd had hoe Otto zijn vlees wenste, vlug uit de voeten. ‘De wijn!’ riep Otto hem gedempt achterna. De gerant maakte halt, kwam terug en zei wraakgierig: ‘Dat is een zaak voor onze sommelier. Die komt routinematig naar u toe.’ Hij verdween opnieuw. In plaats van de door de term ‘sommelier’ gewekte voorstelling van een heerschap met strakgeplakt zwartgeverfd haar, een rode | |
[pagina 31]
| |
neus, gekleed in mouwvest en bevlekt leren voorschoot, trad er een gewoon mens op hen toe. Alleen de tastevin die onder zijn jasje bengelde verried zijn professie. ‘Ik heb uw keuze bekeken. Chapeau voor uw opties!’ Hij knikte. ‘Zulke uitgesproken voorkeuren zien we niet vaak,’ liet hij dubbelzinnig weten. Het is me een genoegen uw selectie oenologisch te onderbouwen. Mm..., laat me eens kijken. Bij de Potage Dubarry en de bouillon met de Jakobsmosselen... U maakt het mij moeilijk. Wat convenieert beide consommés?’ Hij dacht even na en zei: ‘U zult het gezocht vinden, maar ik wilde een Sauternes aanraden. De licht zoete smaak en het kruidige karakter verleiden de Nederlander, helaas ook de Nederlandse restaurateur, ertoe hem als een dessertwijn te beschouwen. Maar de Fransman drinkt het edele vocht zelfs graag bij crustacés. Ik heb een heerlijke Château de Malle uit '71 en als u iets heel speciaals kiest een echte Château d'Yquem uit hetzelfde jaar.’ ‘De laatste, lijkt jou die ook niet heerlijk, Waldy?’ Ze knikte en de man maakte een aantekening. ‘Wat betreft de entrees maakt u het mij gemakkelijker: ik zou hierbij een wat bescheidener chablis willen proposeren, onze Hasenklever bijvoorbeeld. Het gros van de wijnkelners acht de chablis beneden z'n waardigheid, maar een echte sommelier zal het zilte bouquet van de Hasenklever met z'n goudgroenige elegante tint niet onthouden aan de tafelenden.’ Hij verzonk een moment in gedachten en zei: ‘Of een Rully les Margotey, heel wild en fruitig, maar dat is dan wel enigszins begrotelijk. Ik kan natuurlijk niet in uw portefeuille kijken.’ ‘Vreemde opmerking!’ zei Waldy boos. ‘Inderdaad ongepast, ik raakte in vervoering bij de Rully, neemt u me niet kwalijk.’ ‘De Rully. Excuus aanvaard.’ ‘Bij de hoofdgerechten zie ik geen kans voor u beiden dezelfde wijn aan te bevelen: La terre en La mer bijten elkaar zeg ik maar, ik zal eens kijken wat ik aan halve flessen heb. Bij de mullet van mevrouw kan ik een Würzburger Steinwein aanbevelen: puntig op de tong, zwavelige terroir, wordt geleverd in Bocksbeuteltjes, halve...’ ‘Geen Duitse wijn!’ klonk het als uit een mond. Otto vervolgde: ‘We hebben iets bijzonders te vieren, gewoon een hele fles, hoor!’ ‘Zoals u wilt. Tja, dan gaan mijn gedachten uit naar een Cuvée Latour, daar zit een snufje semillondruif doorheen. Lijkt een een- | |
[pagina 32]
| |
voudig wijntje, maar oh la, la! Net dat beetje vanille om het visserige te neutraliseren. We hebben een zesenzeventiger.’ ‘Lijkt me heerlijk.’ ‘Ik vergeet de Couvent des Jacobins.’ ‘Jakobijnen in een klooster? Niks ervan. Ik ben aan de beurt!’ ‘Bij de filet de boeuf, mm... we blijven boodschappen doen bij Louis Latour, négociant aan de Côte d'Ôr: maar nu zijn Aloxe-Corton.’ ‘Prima, prima, we roepen u wel weer bij het dessert.’
Een jongeman in wit en zwart droeg op een ter schouderhoogte opgeheven bord, gerangschikt op een servet het bestek aan. Hij wist feilloos wie wat at en slaagde erin het eetgerei geluidloos naast de sierborden te laten glijden. De soep werd opgediend in soepkommetjes die uit een poppenservies afkomstig hadden kunnen zijn. De gasten keken verbaasd naar het minieme wasemende rondje dat verloren in het midden van het bovendimensionale onderbord was neergezet. De keukentrend schreef tot overmaat van ramp voor dat de porseleinen dopjes slechts voor de helft gevuld mochten worden. ‘Als dat zo doorgaat,’ zei Otto met knorrende maag, ‘serveren ze de soep nog eens in vingerhoedjes.’ Toch bood hij Waldy een lepel aan. ‘Moet je proeven hoe lekker knapperig die bloemkoolrozetjes zijn gebleven.’ Toen hij de inhoud van de lepel in haar geopende mond liet glijden werd hij zich voor het eerst na al die jaren weer bewust van de volmaakte vorm van haar lippen. Ze proefde met wijd geopende neusgaten. ‘Zo is het spul wel te eten,’ beaamde ze. ‘Nu moet je ook van mijn preisoep proeven.’ Ze stak, met gespitste lippen een denkbeeldige kus meesturend, de lepel in zijn mond. ‘Heerlijk! ze zijn hier niet zuinig met de truffel. Zeg, ben jij ook bang dat ze ons hier afgaande op de porties willen laten verhongeren?’ Waldy knikte en Otto hief zijn hand zo beschaafd mogelijk op. De gerant snelde toe. ‘De complimenten aan de keuken. Is het mogelijk dat we allebei nog een keer het voorgerecht krijgen, maar nu vice versa?’ ‘Ten onzent is alles mogelijk,’ deelde de man hun mee met een gelaatsuitdrukking die zijn ontstemming uitdrukte. De Potage Dubarry en de preisoep werden weer opgediend. De wederzijdse proef- | |
[pagina 33]
| |
ceremonie werd deze keer overgeslagen. Een behaaglijk gevoel maakte zich van hen meester. ‘Leve Bacchus!’ zei Waldy, haar lippen deppend ter voorbereiding op de volgende slok. ‘Zetten we echt door wat we van plan zijn? Dit is toch heerlijk, jongen!’ ‘“Wanhoop leidt tot de meest intense verrukking,” zegt Dostojevski ergens in zijn Memoires uit het souterrain.’ ‘Herinneringen uit het ondergrondse!’ zei Waldy met onwillige tong. ‘Souterrain, ondergrondse, wat doet het ertoe? Mensen als wij zijn gedoemd vanonder tegen de wereld aan te kijken. We zetten door!’ De entrees verschenen op tafel. Fles en glazen werden verwisseld. De chef had met behulp van sprietjes bieslook een mini-dambord van vier bij vier vakken gecreëerd waartussen de zestien kussentjes met vermalen steurgarnaal lagen uitgestald. Op de hoeken van het dambord prijkten licht geschroeide bloemkoolroosjes. Otto sperde zijn ogen wijd open om de gastronomisch compositie te bestuderen en nam een grote slok. Natuurlijk mocht Waldy proeven. Nu moest Otto een stukje van de ham-omelet in ontvangst nemen dat enigszins zwalkend in de richting van zijn mond werd gemanoeuvreerd. Het belandde via zijn schoot, een lelijke vlek achterlatend, op de grond. Een volgend hapje dat met iets vastere hand over de tafel naar hem toe zweefde, reduceerde de piperade die toch al geen grotere doorsnee had dan een schoteltje van een mokkakopje tot de helft. ‘Proef je dat Otto? Die ham moet in honing met rozemarijn gemarineerd zijn.’ De zeebarbeel, in de volksmond harder, werd opgediend met de pommes allumettes. De Charolais-ossehaas werd in een zilveren schaal ter tafel gebracht, de jus pistaché uit een kommetje erover heen gegoten en het geheel bestrooid met peterselie. Toen de kelner met het mes de biefstuk naderde, beduidde Otto hem dat hij de ingreep zelf wilde uitvoeren. Een golf warm bloed verspreidde zich over de schaal. ‘Ik dacht dat ik m'n ossehaas licht doorbakken had besteld. Deze is niet eens dichtgeschroeid,’ beklaagde Otto zich.
Zo gingen de uren in zalige genieting voorbij. Toch ontkwamen ze er niet aan nu en dan aan hun voornemen te denken. Maar dan lachten, dronken en aten ze de onzekerheid over de grote stap weg. Gepraat werd er allang niet meer. Hun tong was te zwaar | |
[pagina 34]
| |
geworden om nog iets anders te kunnen zeggen dan: ‘Ja, graag allebei een dubbele espresso en voor mij een cognac en voor mevrouw een armagnac.’ Deze bestelling werd herhaald tot de laatste gasten zich hadden teruggetrokken. Toen kwam het reddingsteam in actie dat een goed hotel voor dit soort gevallen gereed houdt. Waldy en Otto werden door vier bedienden naar hun kamer begeleid. Wanneer hun onderste ledematen het begaven, werden ze zó discreet door twee dienstbaren geschraagd dat ze zelf de indruk behielden door hun eigen benen te worden gedragen, terwijl die toch werkeloos onder hun lijf bungelden. Men vleide het paar voorzichtig op het bed en ontdeed hen van hun schoeisel. Binnen handbereik werden twee metalen schalen geplaatst die eveneens als standaarduitrusting voor benevelde gasten paraat worden gehouden. Ze verzonken onmiddellijk in diepe slaap en merkten niet eens meer dat er twee glazen water met een pakje Alka Seltzer naast hen werden neergezet, noch dat de luchters werden gedoofd. Na een uur ontwaakte Otto en begaf zich minder wankelend dan hij vreesde naar de wc. Waldy werd wakker door het geluid van de deur. Hij stond besluiteloos voor haar bed. Stond hij daar uren of seconden? Het begrip tijd liet zich niet op dit ogenblik toepassen. Ze keken elkaar verwezen in de ogen. ‘Het is zover,’ zei Otto. ‘Het is zover,’ beaamde Waldy, ‘we gaan vertrekken.’ Otto opende Waldy's koffer, pakte uit het vak in het deksel een doosje en verdeelde de tabletjes die Waldy, chronische slapeloosheid voorwendend, van haar huisarts had gekregen. Hij gaf de helft aan Waldy. ‘Nog een dessert,’ lachte ze wrang. ‘Ik weet niet hoe ik het naar binnen moet werken.’ ‘Neem een slok water uit dat glas naast je bed. Ik kom bij je liggen.’ Ze strekte haar armen naar hem uit en hij liet zich neer aan haar zijde. Ze slikten het spul en werkten de bittere smaak weg met een paar slokken water. Daarna gaven ze elkaar als kinderen in een duister bos de hand en verzonken in hun gedachten. Waldy zag de delibab opdoemen die ze eens, eeuwen geleden, had gezien, toen ze temidden van vrienden in het steppengras van de Hortobágy lag. De aarde gloeide en ze zag hoe een ver onbekend dorp ondersteboven in velerlei schakeringen van violet tegen het donkerblauw van de stratosfeer werd weerspiegeld. Het beeld | |
[pagina 35]
| |
loste op, golfde, vertekende zich in grillige vormen, rekte zich uit tot het de hele horizon bestreek en hing dan weer, boomtoppen en verre daken naar haar toegekeerd, in een unieke pracht boven haar te fonkelen. Het luchtgezicht had haar met een aarzelend gevoel van geluk vervuld. Het was voor het eerst na de verschrikkingen dat ze zich een beetje prettig voelde. Ook Otto vertoefde niet langer aan de Amstel. Voor zich zag hij hoe de golven tegen de rotskust van Bretagne stuksloegen, achter hem stond een kasteel en door het geboomte boven hem drong soms een straaltje zon door. Het zong in hem:
‘Ha, dieser Tag! Ha, diese Wonne sonnigster Tag!
Jagendes Blut, jauchzender Mut!
Lust ohne Massen, freudiges Rasen!
Auf des Lagers Bann, wie sie ertragen?
Wohlauf und daran, wo die Herzen schlagen!
Otto der Held, in jubelnder Kraft, hat sich vom Tod emporgerafft!’
Op dat ogenblik ontsnapte er een golf roodbruin braaksel uit zijn mond en verspreidde zich over het bed. Diep uit Otto brak een lach zich baan. De herinnering aan een opvoering van Tristan die hij met zijn ouders als zesjarige bezocht, had zijn romantische ziel doen ontwaken. Opnieuw spoelde er een golf braaksel omhoog. Waldy begon ook over te geven. Nog steeds vertoefde ze op de uitgestrekte Hongaarse laagvlakte. Terwijl de luchten gloeiden in alle kleuren van het spectrum, lichtte een weerspiegeling van de Tisza boven haar op. Nu eens kringelde de rivier zich naar links, dan naar rechts, soms leek ze als een cascade op haar neer te dalen. Ze voelde zich doorgloeid door de stralende flonkering, versmolten met het polychrome schouwspel. Otto was een andere herinnering van het kinderlijk Arcadië binnengegleden. Hij was vijf jaar. Opnieuw zat hij tussen zijn ouders in de opera. Hänsel und Gretel waren moederziel alleen in het spookachtige bos terechtgekomen. Dwaallichten flitsten rond de kinderen op, witte nevelvrouwen zweefden om hen heen. Maar daar naderden tussen de stammen vertrouwdere gestalten. Hänsel und Gretel legden zich getroost ter ruste en zongen het aloude kindergebed: | |
[pagina 36]
| |
Abends' will ich schlafen gehn,
Vierzehn Engel um mich stehn:
Zwei zu meinen Häupten,
Zwei zu meinene Füssen,
Zwei zu meiner Rechten,
Zwei zu meiner Linken,
Zweie, die mich decken,
Zweie, die mich wecken,
Zweie, die mich weisen
Zu Himmels Paradeisen.
Hemelse akkoorden begeleidden hen. De kinderen sliepen in. Steeds meer celestijnse geesten maakten zich los uit de schaduwen en begonnen aan een reidans op klanken die in de rijke Duitse muziekgeschiedenis niet hun weerga hadden. Een melodie, eenvoudig als uit Des Knaben Wunderhorn, werd Bach-achtig fugatisch ontvouwd, Brahmse thematiek werd met het kleurrijke palet van Wagner uitgespreid, tonale voorboden van de eeuw die aanstaande was kondigden zich aan.
Otto had aanvankelijk geen idee wie of wat hem uit zijn zalige staat van vergeestelijking had verdreven. Toen hij met moeite zijn ogen had geopend, ontdekte hij Waldy die op één arm over hem heen leunde. ‘Dit lijkt me hemel noch hel,’ zei ze moeizaam. Otto schudde van nee, wat met gemene scheuten onder zijn schedeldak gepaard ging. ‘Moet je die pupillen van je zien!’ ‘Die van jou dan, Otto! Je ziet eruit als een nachtaapje.’ Ze kwam moedig overeind, gebood Otto het bed te verlaten, trok energiek de besmeurde dekens en lakens van het bed, rolde ze op tot een prop en wierp die op de vloer. Waren het de engelen die hen uit de doodsslaap hadden doen ontwaken? De nuchtere waarheid gebiedt te zeggen dat een minder metafysische reden Otto en Waldy deed overleven. Ze waren waarschijnlijk in hun voornemen geslaagd wanneer a) ze niet na het zoete dessert ook nog le chariot des fromages hadden laten aanrollen, wanneer hun keuze b) daarbij niet op een voor het hotel exclusieve verscheidenheid aan boeren-Gruyères uit de Jura was gevallen en vooral c) wanneer de wijnkelner hen niet een clavelin stokoude Château Chalon had aangeraden. Reeds Louis Pas- | |
[pagina 37]
| |
teur werd geïntrigeerd door de witte schimmel die zich op de vin jaune vormt. Het is slechts weinig farmaceuten bekend dat die fungus door enzymen-interactie met het slaapmiddel Dormarax als een vomitorium werkt dat het braakcentrum uitermate effectief prikkelt. Waldy zette de ramen open en verdween in de badkamer. Even later hoorde Otto het ruisen van de douche. Hij volgde haar en zag dat ze de kleren die ze onder het eten had gedragen in de emmer had gepropt. Hij volgde haar voorbeeld. ‘Kom erbij,’ zei Waldy en deed een stap opzij. Hij ging op haar uitnodiging in en liet de warme straal, terwijl Waldy de smeerboel uit zijn haar spoelde, vol in zijn mond neerdalen tot die schoon was. ‘Wat nu?’ vroeg ze hem. ‘Een goede vraag,’ antwoordde Otto. ‘Wat nu?’ |
|