ik genoten had van iets waarvan veruit de meeste normale mensen beweren te houden: een zondagse duinwandeling door de winterkou. Bolle wind, teerblauwe lucht met sluierbewolking, vlasblond, dor gras, roestbruine duindoornstruikjes, flessegroen, vochtverzadigd mos. Het was mooi, het soort mooi dat niemand in twijfel hoeft te trekken. Al lopend praatten Olaf en ik over alles wat los en vast zat. Onze woorden kwamen uit het niets, of uit de volheid van ons hart, zo kun je het ook zeggen, en zonder mokken gingen ze weer huns weegs. Ze maakten ons blij en trots op onze produktieve hersens.
Weer thuis stofzuigde en lapte ik het hele trappenhuis, tot vreugde van onze degelijke bovenbuurvrouw. Daarna maakte ik een aardig gelukte maaltijd klaar.
Om me mijn alledaags geluk even goed in te peperen keek ik na de afwas in de gang naar onze twee grote warme winterjassen die liefdevol tegen elkaar aangevleid aan de kapstok hingen. Ik legde de lege arm van mijn jas om de schouders van die van Olaf. Hij leeft, we zijn samen, dacht ik pathetisch.
De avondkoffie smaakte me goed en ach, wat hield ik van mijn huisje in de Kom, de leukste achterbuurt van Nederland. Een huis met meer boeken dan ik ooit zou kunnen uitlezen, met de mooiste muziek op afroep hoorbaar... en al die trouwe, bevriende meubels en spullen. Dit alles en nog veel meer, zacht stralend van innerlijkheid in het gouden lamplicht. En wat hield ik van Olaf, die bij de suizende gaskachel zachtjes op zijn gitaar zat te tokkelen.
Ik legde een hand op zijn warme blonde haar en begon een plechtige redevoering: ‘Zie je nou wel dat ik best van frisse wandelingen hou. Ik krijg heus geen ruimtevrees meer in de duinen. Eigenlijk is het nu net andersom: ik krijg al claustrofobie als ik aan zo'n druk, rokerig café denk. En al die glazen bier! Ik snap niet hoe ik er ooit zoveel achter elkaar heb kunnen wegkrijgen, eerlijk niet.’
‘Dus je bedoelt dat je nu echt van de drank af bent?’ vroeg Olaf argwanend.
‘Nou en of ik dat bedoel,’ zei ik. Gelukkig had ik koude voeten en hoofdpijn, anders was de euforie volmaakt geweest. Euforie kan zomaar ineens in haar tegendeel omslaan.
Zou ik mijn vermogen tot intense vreugde danken aan het contrapunt van mijn inzinkingen? Nooit zal ik weten hoe treurig of bang de anderen, de in mijn ogen normalen zich soms voelen. Want een ander van binnenuit voelen als was je het zelf, behoort