selfservicerestaurant, die hij neerlegt op het driehoekje van de bank dat is vrijgekomen tussen zijn benen. Hij scheurt een zakje zout open en strooit de inhoud over het vlees. Een seconde keert zijn blik naar binnen, dan draaien zijn ogen naar de rosbief. Behoedzaam trekt hij nog drie plakjes los en legt die boven op het eerste. Een peperzakje wordt leeggeschud. Ook de vrouw schudt zakjes leeg op haar rosbief. Nog steeds hebben ze geen woord gewisseld.
De man drukt zijn broodje dicht, bekijkt het goedkeurend, terwijl zijn lippen langzaam van elkaar gaan. Dan spert hij zijn mond open en propt het broodje diep naar binnen. Zijn hoofd knikt naar voren, het lijkt of hij moet kokhalzen. Heftig kauwen volgt, waarbij zijn onderkaak een ellips beschrijft onder de bovenkaak, als bij een herkauwende koe. Na een paar luide smakken slikt hij. Zijn hele gezicht doet mee, het kuifje springt op en neer. Hij propt de rest van het kadetje naar binnen, op diezelfde manier: diep in zijn keel, alsof er een knopje op zijn huig zit waarmee hij de boel in beweging zet.
Ik draai mijn gezicht af en hoor de vrouw aan haar broodje beginnen. Het groene landschap glijdt voorbij. Een tegemoetkomende trein passeert met luid geraas. Als ik weer de coupé in kijk, is de man bezig een tweede kadetje klaar te maken. In mijn ooghoek zie ik hem het verorberen. Nog kauwend maakt de vrouw een prop van het belegzakje met het vrolijke varkentje, buigt voor me langs, drukt zwaar tegen me aan en gooit de rommel in het prullenbakje. De man zit na te smakken, met een verwilderde uitdrukking op zijn gezicht. Hij steekt zijn middelvinger in zijn mond, beweegt er mee langs zijn voortanden en peutert in de richels ertussen.
Uit zijn borstzakje haalt hij een wit, rechthoekig doosje tevoorschijn. Jordan tandzijde staat er op. Met een zwaai trekt hij er een halve meter draad uit. Gauw kijk ik weer naar buiten, naar zo'n bedrijventerrein waar aan de buitenkant niets van bedrijvigheid is te merken. In mijn ooghoek zie ik zijn elleboog bewegen. Ik kan niet nalaten even te gluren. Hij bestudeert juist de draad. Er zit een rood vezeltje op. Met zijn lippen hapt hij het eraf en flost verder. Iets wits spat tegen de ruit. Ik concentreer me op de horizon. Als ik iets vochtigs tegen mijn wang voel, draai ik me met een ruk om. De man trekt de tandzijde tussen de vingers door en geeft het aan de vrouw. Zijn hand veegt hij af aan zijn broek.
Ik haal diep adem en wil iets zeggen, maar er komen geen woor-