De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Toen Jasj vertrok (een fragment)
| |
[pagina 101]
| |
gedachten die hij uit het Nederlands in zijn Engels vertaalt, vallen nog zwaarder. Hij beschouwt de conversatie met mij als een soort gevecht en onder het spreken trekt hij alle registers van zijn sluwheid open, de hele tijd wachtend tot ik het offensief inzet. Ik ben inderdaad en graag een Poolse jood, werp ik tegen, recht in zijn gezicht. Hij geeft mij het gojse compliment dat ik daar niet naar uitzie. Als ik hem nog een vraag stel over zijn afstamming, blijkt hij absoluut niet bereid zichzelf aan mij bloot te geven en wil hij niets over zijn voorvaderen loslaten. Wat heb ik te maken met Spaanse joden, met geïmmigreerde Poolse joden, met Baruch Spinoza? Híj stamt af van Hollandse joden van generaties her en daarmee basta. Ik wil hem op het filologische spoor zetten en ik vraag of hij in de kring van zijn eigen familie nog mensen oud-Nederlands Jiddisj heeft horen spreken, of bij toeval in de Amsterdamse jodenbuurt. Maar hij schudt alles van zich af, alsof hij bang is dat hem iets verdachts aankleeft, dat hij te maken zou hebben met iets dat niet Nederlands is. Hij geeft mij de spaarzame inlichting dat hij afstamt van rijke kooplui, dat hij een kort bezoek aan Amerika heeft gebracht, waar hij maar drie weken is geweest, en dat hij nu huiswaarts keert, terug naar de zaak van zijn vader. De joden in Nederland? Daar wil hij onder geen beding over beginnen alvorens mij te onthalen op de nuttige les dat de Nederlandse joden bovenal goede Nederlanders zijn, en daarna pas joden. Ze hebben een grote belangstelling voor politiek, ze zijn patriotten en alleen als ze alle plichten jegens het land tot in de puntjes zijn nagekomen, tot het laatste toe, tot op de bodem, als niemand hen nog iets kan verwijten, zijn ze ook nog joden, maar hun joods-zijn is alleen te merken aan kleinigheden. Wat bindt hen aan het joodse geheel? vraag ik hem. Niets, bevestigt hij van ganser harte, blij dat ik hem de gelegenheid heb gegeven de Nederlandse joden te isoleren. De echte Nederlandse joden zijn een verschijnsel op zich, een soort dertiende joodse stam zonder geschiedenis of traditie. Misschien liggen er ergens apocriefen begraven die licht kunnen laten schijnen over hun wortels. (Hij is een intelligent mens, maar het is duidelijk dat hij de onnozele hals uithangt, naïeveteit speelt in plaats van onwelkome waarheden te debiteren.) Langzaam raakt zijn tong los. De Nederlandse joden haten Poolse joden niet minder dan de christenen dat doen. Als Poolse | |
[pagina 102]
| |
joden door de Amsterdamse stegen kuieren met hun belachelijke plunje en hun morsige baarden, dan schamen wij ons voor de christenen die tolerant en geduldig zijn. De Poolse joden berokkenen de joden in Nederland veel schade. Ze zijn een klap in hun gezicht. Met heel hun bestaan proberen de Nederlandse joden zich van dat soort lieden af te schermen. Maar het is moeilijk de christen te overtuigen. Toch berust een deel van de verantwoordelijkheid bij de Nederlandse joden. Waarom komen zij de goed geregelde rust van onze overgrootouders verstoren? Ikzelf - bezweert hij mij - word rood als ik een Poolse jood zie. Waarom moeten zij ons met hun hardnekkig anders-zijn een doorn in het oog blijven? Waarom - houd ik mijzelf van de domme - moet dat jullie storen? Stoort een Chinees u soms ook? En een hindoe? Een neger? Ik begin de verdenking te koesteren - werk ik op zijn zenuwen - dat u helemaal geen vrije Nederlander bent, zoals u zichzelf wijsmaakt, want op uw rug moet u, als een gele davidster, de schaamte dragen over de Poolse jood die niet uw oom is en zelfs niet uw neef. Maar mijn steek blijft onbemerkt en hij smaalt hoe de joden zich in Holland ijzersterk hebben gevoeld in hun gevestigde positie, tot der Hitler bonje begon te maken. Bij ons is onderwijl geen antisemitisme bekend. Iedereen is gelijk. Bij ons heb je joodse ministers, rechters, vooraanstaande zakenlieden, en alles zou rustig zijn - maar met Hitler als buurman... Zelfs Nederlanders houden niet zoveel van Duitsers, maar wie weet? Tot Hitler leefde men heel comfortabel. ‘Je bent kennelijk toch van Hitler geschrokken.’ Hij geeft toe dat hij zich niet helemaal zeker voelt. ‘De tegenwoordige schrik voor Hitler heeft je, of je wilt of niet, verbroederd met de andere twaalf joodse stammen,’ wil ik mijn Nederlandse scheepsbroeder aan zijn woord en aan de praat houden. ‘Nee! Helemaal niet verbroederd! Wij zijn bovenal, zoals ik al eerder zei, goede Nederlanders.’
Ik ben doodmoe geworden van dit strooien duel. Mijn tweehonderd procent jonge Hollander heeft kennelijk gedacht dat hij met zijn eigen stem spreekt, maar ik heb al de overbekende verroeste stem van een ander deel van mijn broeders gehoord, in de verscheidenheid en veeltaligheid van hun algehele aanpassing. | |
[pagina 103]
| |
‘Maar hoe bijzonder je je als Hollander ook meent te moeten voelen,’ - wierp ik hem grimlachend toe - ‘je bent volgens de allerlaatste wetenschap een niet-ariër. De grondig gefundeerde rassenleer zal je bij de lurven vatten en je duchtig de oren wassen, hoe Nederlands je ook bent. En niet-ariër, mijn vriend, zijn nu alle 17 miljoen joden, niet alleen de 600.000 Duitse joden. Jij en ik, de Amerikaans-Poolse jood, zijn als wij in de nieuwe Teutoonse spiegel kijken allebei niet-ariërs.’ En ik wil van hem af, maar nu laat hij mij niet gaan. Hij wil praten over joden en joods-zijn als iemand die een wond open wil krabben. Dus breng ik het hele gesprek terug tot kindervragen en ik stel hem een nepvraag: ‘Als je hoort dat ze in China Chinezen hebben afgeslacht en in Duitsland joden, wat raakt je dan meer?’ Ik vecht tegen mijzelf en als een beschaafd mens wens ik dat ze mij allebei evenveel raken, of dat ze me allebei koud laten, maar je moet terstond toegeven dat nieuws over de joden je nader aan het hart ligt. Waarom? Waarom? Het valt me op dat wij dezelfde vraag tegelijkertijd hebben gesteld. ‘Misschien,’ merkt hij op, ‘komt het door persoonlijke angst dat sores van joden in de rest van de wereld ook de stranden van de Nederlandse joden zullen bereiken. En dat zou zonde zijn,’ - spreekt hij met roerend naïeve openhartigheid - ‘omdat Nederlandse joden zo anders zijn. Ze zijn, zoals ik al eerder heb vastgesteld, op de eerste plaats Nederlander, en dan pas joden.’ En zo viel hij terug op zijn ingestudeerde monotonie. Hij begon spraakzaam te worden. Zijn stem kende geen muziek, maar alleen atonale woorden of echo's. Hij maalde en maalde. Hij strooide kwistig met zijn kleine voorraad cultuur. Hij pronkte met namen van filosofen, auteurs, musici, maar ik moest denken aan keukenschilderijtjes, Hollandse molens, zwarte houten schoenen met opkrullende neuzen, dom vlashaar en grove vingers die koeien melken. En ‘Kan-Niet-Verstaan’, een held uit de tijd dat ik sprookjes las, die in de loop van één dag leeft, lacht en sterft: een mooie, culturele, fijne en schone dag, waarlijk een complete cultuur. En met dat slag mensen moet onze ‘dertiende stam’ groeien als een kreeft, tot niet-meer-kennen en niet-meer-nadenken, met inbegrip van de lijvige patriarchale joden van Rembrandt. | |
[pagina 104]
| |
‘De laatste tijd,’ - zo schildert hij het tableau - ‘lijden de Hollandse joden aan zionisme dat de jonge mensen als een epidemie heeft aangetast. Begrijpt u? Ze zitten in Nederland en dromen over Palestina!’ Een neef van hem, een hoogontwikkelde jongeman, zoon van een rijke familie, heeft alles opgegeven en is weggegaan naar het Heilige Land, waar hij zich uit de naad werkt. Zijn ouders willen niets meer met hem te maken hebben, maar hij schrijft hun brieven en daagt hen uit. Hij schrijft dat hij gelukkig is, dat hij vaste grond onder zijn voeten heeft gekregen. Waarom zou zo'n jongeman, die bijna christen was geweest, ineens een zionist worden? Wie weet! Joost zal het weten. Een bepaald aantal joden, meer christen dan joden, begon zich actief te vereenzelvigen met de zionisten. Precies de meest ver verwijderde joden, de meest Hollandse. ‘Wellicht uit Hitler-paniek’ - probeert hij mij te troosten -, maar hij troost zichzelf meer. De goeie Nederlandse joden kijken met scheve ogen naar zulke zionistische flirts. Daar kunnen ze schade van oplopen! Het kan het respect bederven van de christelijke buren. Het respect dat de joden met zoveel moeite en zorg hebben gekoesterd, een respect van generaties her. Zionisme is een groot gevaar voor ons. Als de Nederlander daar achter komt, dat ons hart buiten de grenzen van Nederland ligt... ‘Waarom wordt u geen christen?’ - vraag ik hem plotseling. Hij is helemaal niet beledigd. Zijn levenloze ogen geven voor het eerst iets van gevoel te zien. Hij vertrouwt mij toe dat de romantiek van de katholieke kerk hem sterk aantrekt. Hij heeft al meermalen met zijn vader overlegd, maar de oude man heeft hem ervan afgehouden, hoewel hij er geen goed onderbouwde redenen voor kon geven. Hij zal zijn vader dit alles in de toekomst nog eens voorleggen. Hij houdt van wierook en het theatrale van het katholicisme. Maar wie weet, misschien zal hij toch beslissen naar Israël te gaan om ter plekke te zien wat voor gekte het is. Misschien - lacht hij vals - zal daar zijn hart bijbels gaan kloppen, en zal ook híj stenen gaan hakken uit eigen bodem. Misschien zal hij daar de Columbus van het joodse land worden, misschien zal hij daar de hele toonladder horen van de joodse stem, die alle kinderen van de diaspora bijeenroept. Toonladder! Diaspora! Hoe mooier, lichter en hartelijker zou hij het ‘Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen’ uitspreken. | |
[pagina 105]
| |
Tenslotte heeft hij mij afgeraden Holland te bezoeken, voor het geval zo'n gedachte bij mij mocht opkomen. ‘Er is niets te zien,’ zegt hij, zijn loensoogje tot getuige roepend. Maar ik verdenk hem ervan dat hij het mij afraad, omdat hij niet wil dat nóg een Poolse jood Holland binnen zal sluipen. Wie weet hoeveel schade een Poolse jood, God betere, zou aanrichten! |
|