De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Het keppeltje van Emmeloord
| |
[pagina 10]
| |
Voor gokpaleis Fair Play weerklinkt muziek: een als Elvis Presley geklede jongeling zingt, zichzelf op een Yamaha keyboard begeleidend te midden van vier forse luidsprekers Bye-bye Love, Bye-bye Happiness gevolgd door Wake up, Little Susie. Voor hengelsportcentrum De Natuurvriend staat een Turkse neringdoende wiens schattige dochtertje verlegen de voorbijgangers baklava aanbiedt. Dat lusten de Emmeloorders wel.
Langzamerhand murw geworden slenterde ik verder door de consumptiehei toen onverwacht mijn aandacht werd getrokken door een kleine uitstalling op een blauw kleed. Eigenlijk was het minder de negotie die mijn belangstelling opwekte dan wel de verkoopster. Onder een cascade van gloeiend koperrood haar hurkte een jonge vrouw op de grond. Ik kon haar gezicht niet zien, maar toen ik me vooroverboog om een blik op haar koopwaar te slaan keek ze naar me op. Een paar groene toverogen bestudeerden me. Ze lichtten op toen ze me zagen; ik zou bijna zeggen dat de vrouw me herkende. Ik was er zeker van dat ik haar nooit eerder had gezien en even zeker was ik dat ik moest maken dat ik wegkwam, want er was iets in die smaragden blik dat me, al was het maar voor een moment, de grote blauwe sterren van Miriam deed vergeten, die me twaalf dochteren schonk. En ik houd niet van verwarring. Ik maakte me uit de voeten. Maar al gauw weigerden die voeten dienst, het leek wel of mijn zolen aan de grond vastkleefden. Vervolgens maakten ze rechtsomkeert. Ik kwam opnieuw voor de koperrode cascade terecht, de onbekende richtte andermaal haar esmerauden blik op mij en haar lokken gleden opzij. Deze keer lagen er lachrimpeltjes om haar ogen. ‘Dus toch, ik voelde het wel?’ zei een zilveren stem. Ik duizelde door de klank. Toen ik bij mijn positieven kwam merkte ik dat mijn blik op de snuisterijen gericht was. Je hoefde geen kenner te zijn om te constateren dat deze uitstalling afweek van de rest van het Emmeloordse aanbod. Veel lag er niet; alles paste waarschijnlijk in de weekendtas die achter de curiositeiten lag. Ik zag bijvoorbeeld een knijpkat, een vloeischommel en een doosje met twaalf Faber anilinepotloden. Het pièce de résistance echter werd gevormd door een elektrisch theelichtje met rode micaruitjes, aan het snoer hing zo'n oude half bakelieten, half porseleinen stekker. Mijn aandacht werd getrokken door een boekje met Hebreeuwse letters. Ik pakte het op. Het was geschreven door Abraham Sutzkever en | |
[pagina 11]
| |
bevatte poëzie ontstaan in het getto van Wilna. Ik had nog nooit van de dichter gehoord. Later heb ik een gedicht voor mezelf vertaald. Het luidde als volgt
Executie 1942
Ik graaf een gat zoals ze me bevalen
en uit de aarde tracht ik troost te halen.
Daar tref ik met mijn spa een wormpje klein,
mijn hart slaat een slag over van de pijn.
Mijn schop verdeelt het, maar wat wonder, zie!
Doorkliefd worden 't er twee en dan zelfs drie.
Ik steek weer toe: van drie worden 't er vier.
Schiep ik soms al dit nieuwe leven hier?
Nu straalt de zon weer in mijn dof gemoed,
zij sterkt mij en een nieuw geloof doet me goed.
Zo'n nietig wurmpje overleeft de houw.
Ben ik soms minder? Nee, 't geldt ook voor jou!
De vrouw was naast me komen staan, ze geurde licht naar kaneel. Ik wilde dat ik de moed had hard weg te lopen. Ze had met me meegelezen. ‘Toepasselijk zo vlak voor de vierde mei!’ zei ik in een poging door cynisme afstand te scheppen. ‘Verheven eenvoud!’ ‘Simplistische vereenvoudiging!’ Ze deed of ze niet doorhad dat ik met mijn kinderachtige sneer probeerde me aan haar betovering te ontworstelen. ‘Zegt de naam van de schrijver u iets?’ Ik haalde onverschillig mijn schouders op. ‘Sutzkever was al voor de oorlog een belangrijke Jiddische dichter. In het getto ging hij in het verzet. Zijn gedichten hebben iets heel bijzonders. Marc Chagall beschouwde hem als een vriend, zelfs als een broer. U moet toch toegeven dat de zuiverheid van het gedicht erg veel weg heeft van Chagalls kunst?’ ‘Zo had ik het nog niet gelezen,’ zei ik, verzoenender dan ik van plan was. Kreeg ze me dan toch te pakken? | |
[pagina 12]
| |
‘Sorry, ik heb me nog niet voorgesteld, ik heet Binah Lipin.’ ‘Binah, net als de hemelse moeder in de Sohar. Binah, de tegenhangster van de gnostische oermoeder Sophia, bedacht door de afgunstige heren kabbalisten?’ zei ik, in een poging mijn verwarring achter verheven taalgebruik te verbergen. ‘Wat dacht u hiervan?’ De raadselachtige Binah pakte een keppeltje van de grond en gaf het mij in handen. Het was inderdaad bijzonder mooi. Zwart fluweel overdekt met verfijnd gouden en zilveren borduursel waartussen rode blauwe en doorzichtige stukjes geslepen glas flonkerden. Ze schitterden ondanks het donkere weer zo vrolijk dat ik me afvroeg of het misschien echte stenen waren. ‘Lijkt het u wat?’ ‘Ik heb al keppeltjes voor alle gelegenheden, blauwe satijnen, zwarte van fluweel, blauw-witte van kunststof... Wat vraagt u ervoor?’ ‘Voor degene die het past, is het gratis.’ ‘Dat meen je niet, meid!’ zei een grof gebouwde kerel naast me en zette het kapje op zijn hoofd. Dat wil zeggen, hij wilde het op zijn grote kop wurmen. Maar hoe hij ook trok, het lukte hem niet. Het leek wel of de vrome hoofdbedekking plotseling met glas was gevuld, of dat een sterk elektromagnetisch veld het onmogelijk maakte. De man vertrok zijn gezicht in een grimas en wierp het ding ver van zich af. Het belandde echter met een elegante boog opnieuw in mijn handen. Ik draaide het besluiteloos rond. De man maakte dat hij wegkwam terwijl hij angstige blikken achter zich wierp. ‘Probeer maar!’ raadde de onbekende. ‘Wie weet?’ Ik had het natuurlijk nooit moeten doen, maar ik zette het ding op mijn hoofd. Het paste of het voor mij was geschapen.
Pardoes scheurde het wolkendek open en een brede garve zonnestralen verspreidde een gouden schijnsel over een deel van de Lange Nering. De gezichten van de verkopenden klaarden op bij het horen van een hymne die uit de hemelen weerklonk en ik werd doorzinderd van een intens geluksgevoel. Tenminste iets van dien aard mag je toch op z'n minst verwachten van een wonderbaarlijk schedelkapje. Maar niets van dit alles. Het enige dat er gebeurde was dat ik een licht gezoem in een van mijn oren meende te bespeuren, alsof er een vliegje in verdwaald was. Ik wilde het ding teleurgesteld afzetten, maar het lukte niet. Het | |
[pagina 13]
| |
leek wel vastgeplakt. Binah ging voor me staan en ik voelde hoe twee stevige borsten tegen mijn bovenlijf werden gedrukt terwijl ze het keppeltje met een schroefbeweging van mijn hoofd verwijderde. ‘O Miriam, jij die me twaalf dochteren hebt geschonken, waar ben ik aan begonnen,’ jammerde iets in mij. ‘Zo, dat is gelukt,’ zei Binah. ‘Ik geloof dat u het ook zelf kunt afzetten als u maar uw linkerhand gebruikt. Probeer het maar!’ ‘Ik dank je zeer! Overigens, mijn naam is Jonathan Suikerman.’ ‘Dag Jonathan, aangenaam. Ik denk dat ik maar eens ga inpakken.’ Och nee toch, ging het door me heen. Maar toen zei ze tot mijn opluchting: ‘Wat dacht je ervan om samen een kopje koffie te drinken in De Ploegschaar? ‘Hmm,’ reageerde ik voor de vorm dwarsdrijverig, ‘wil je echt niets voor dat keppeltje?’ Ze schudde haar koperrode krullen dat de vonken er vanaf vlogen. ‘Stom, maar ik geef me gewonnen, tenminste als ik mag betalen.’ Ze knikte. Met een paar grepen stopte ze haar spullen in de weekendtas, rolde het kleed op en stopte het tussen de hengsels. We moesten zo ongeveer de hele Lange Nering af om De Ploegschaar te bereiken. Ik keek of de mensen naar ons gluurden, maar iedereen zat als Job in zijn eigen ellende verdiept op het natte plaveisel. ‘Ik vind je eigenlijk meer het type voor een mand,’ merkte ik op om de stilte te doorbreken. ‘Help me liever dragen, dat ding is zwaar.’ Ik pakte een hengsel en hoopte dat ik geen kennissen zou tegenkomen. ‘Ik vind jou anders ook geen type om op Koninginnedag in Emmeloord de rommelmarkt te bezoeken.’ ‘Hm... Miriam - dat is mijn vrouw - en ik huren permanent een schuur op het erf van een boer in Brandeburen in Gaasterland. Sinds hij de loods van ramen heeft voorzien noemt hij hem recreatiebungalow. Het ding is primitief, maar ruim. Je hoeft er geen praatje te maken met je buren zoals in Holiday Parcs of zo. We wonen in Amsterdam en vonden dat onze kinderen - Miriam heeft me twaalf dochteren geschonken - recht hadden op buitenlucht. ‘Een fatsoenlijke vrouw doet, volgens rabbi Eliahu, wat haar man begeert,’ zei Binah dubbelzinnig. ‘Vandaag ben ik er tussenuit geknepen. De koeien van de agrariër moeten geregeld kalven en dan moet ik helpen. Gisteren was | |
[pagina 14]
| |
het weer zo ver, de boer bonsde op de schuurdeur en deelde mee dat hij de volgende dag weer een beroep op me wilde doen. De Juliana XVI...’ ‘Dan snap ik nog niet waarom je niet naar Lemmer ging, dat ligt toch dichterbij!’ ‘Lemmer, je weet niet wat je zegt! In Lemmer is de bezetting nooit opgeheven. Integendeel, er logeren nu twee Duitsers op één Lemmenaar. Op Koninginnedag zetten ze het, vlaggetjes zwaaiend en met oranje petjes op, al tegen tweeën op een schreeuwen. “Ein Oranienbitter, Herr Ober!” Weerzinwekkend. Trouwens, ik vind Emmeloord eigenlijk ook niets voor jou, hoe kom jij hier zo terecht?’ ‘Dat is in een, twee, drie zinnen verteld. Mij werd opgedragen daar te gaan zitten tot er een man voorbijkwam, die niets in Emmeloord had te zoeken en dan zou dat keppeltje hem precies passen...’ ‘Je maakt grapjes!’ ‘De waarheid is vervelend, daarom zijn er maar weinig mensen die haar kunnen verdragen. Niemand gelooft een waarheid die niet met een leugen begint.’ Binah was niet alleen mooi, maar gaf ook blijk van een voor haar jeugd verbazingwekkende wijsheid. Miriam help me! Ondertussen waren we bij De Ploegschaar aangekomen, we vonden een plaatsje en dronken koffie. Ik zei: ‘Nu is het jouw beurt mij te vertellen hoe je aan dat keppeltje komt.’ ‘Dat keppeltje was van mijn grootvader Werner Lipin. Hij gaf het me kort voor hij stierf, met de opdracht om het te zijner tijd - “mijn oog zou hem niet zien, mijn oor hem niet horen, maar mijn hart zou hem herkennen” aan iemand cadeau te doen. Die iemand ben jij dus. Ik heb er wat markten mee afgesjouwd.’ Ze zuchtte diep. ‘Wat was die grootvader, een rabbijn?’ ‘Het tegendeel! Hij was een acteur, naar men zegt tot 1941 de grootste Nathan van het Jiddische Theater in Duitsland.’ ‘Het Jiddische Theater in Duitsland. Dat meen je niet!’ ‘Klinkt onwaarschijnlijk, maar in Nazi-Duitsland gebeurden de meest onwaarschijnlijke dingen. Hij heeft het kapje speciaal voor de rol van Nathan der Weise laten maken en er familiejuwelen in laten verwerken. Moest hij plotseling vluchten, dan had hij iets | |
[pagina 15]
| |
kostbaars bij de hand, dat zich in contanten liet omzetten. Hij gokte juist dat zijn omgeving zou denken dat het toneeljuwelen waren. Hij beweerde bij hoog en bij laag dat het keppeltje voor hem als mezoezàh had gewerkt. Grootvader Werner Lipin was bijgelovig en had het liefst de hele deurpost met de mezoezàh en al als een geweer over zijn schouder geslingerd en door de oorlog meegedragen. Hij was ervan overtuigd dat het keppeltje hem door de nazitijd heen had geholpen.’ ‘Stop eens even, die steentjes zijn echt?’ ‘Het zijn robijnen, blauwe saffieren en briljantjes.’ ‘Maar dat kun je toch niet zomaar weggeven!’ ‘Ik geef het kapje niet weg, ik geef het door. Ik kan het helemaal niet weggeven, want ik heb het nooit bezeten. Ken je trouwens die geestige pirkej owesGa naar eindnoot2 uit de Miesjna die speciaal op deze situatie slaat?’ Ik had geen idee welke zegswijze ze bedoelde en schudde van nee. ‘“Een mens kan vier eigenschappen bezitten. Wie zegt: het mijne is van mij en het jouwe is van jou - die heeft een middelmatig karakter. Wie zegt: het mijne is van jou en het jouwe van mij - die is een doorsnee mens. Wie zegt: het mijne is van jou en het jouwe is van jou - die is een heilige. Wie echter zegt: het jouwe is van mij en het mijne is van mij - die is een booswicht.”’ We lachten om de oude wijsheid en ik zei: ‘Dan ben jij dus een heilige, maar zo zie je er niet uit...’ Ik bloosde ondanks mijn jaren, en zij sloeg haar ogen neer en roerde in het kopje, waarvan ze maar één slok had genomen. ‘Mag ik je een glas wijn aanbieden?’ kreeg ik er met moeite uit. Het besef dat we nu spoedig uiteen zouden gaan deed pijn. ‘Liever maar niet, maar ik vind het aardig van je aangeboden, Jonathan.’ Ze mocht niet opstappen en in een poging haar vertrek tegen te houden zei ik op vragende toon: ‘Dat Jiddische Theater waaraan je opa was verbonden, ik vraag me nog steeds af... Tot 1941?’ Voor ze verder kon tegenstribbelen wenkte ik de ober en bestelde wijn. Hij bleek beter drinkbaar dan de koffie. Ze begon te vertellen. ‘Mijn grootvader zat bij de toneelsectie van de Jüdische Kulturbund Baden-Württemberg. Toen in de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 de synagogen in brand werden gestoken vonden de nazi's het, gek genoeg, niet goed dat de joodse theaters ophielden met hun | |
[pagina 16]
| |
opvoeringen. The show must go on. Het diende natuurlijk om zand in de ogen van de buitenwereld te strooien.’ ‘Nooit geweten, stapelgek!’ ‘Er was nog iets aan de hand. De hoge partijbazen vochten intern om de macht. De partij had een Sonderbeauftragter Reichskulturverwaltung - wat een titel! - aangesteld. Die kerel moest de cultureel actieve joden in het Duitse Rijksgebied in de gaten houden en ze in de gewenste richting duwen. De man heette Hans Hinkel en hij was wat blij met dit baantje, want al was hij lid no. 287, hij was al jaren buiten spel gezet doordat hij in de machtsworsteling tussen Goebbels en Rosenberg op het verkeerde paard had gewed. Een paar jaar voor de Kristallnacht was hij door Goebbels weer in genade aangenomen en je begrijpt hoe hij zijn best deed om zijn organisatie, de Reichsverband der Jüdischen Kulturbünde in Deutschland, op de been te houden. Dat betekende dat hij niet de loopgraaf in moest en met allerlei interessante figuren mocht omgaan die voor 1933 tot de elite hadden behoord. Grootvader Werner kon de naam van dat orgaan op een manier uitspreken die je deed vrezen dat hij ieder ogenblik kon gaan braken.’ ‘Tja, een acteur! Hoe kon dat allemaal?’ ‘Onbegrijpelijk, hè?’ Opa speelde stug door en het joodse publiek deed of er niets aan de hand was. Dat wil zeggen, je moest van tevoren tegen overlegging van een niet-ariërverklaring je kaartjes en het programmaboekje komen ophalen. In het programma stond te lezen: ‘We verzoeken de leden van de Joodse Cultuurbond niet opzichtig met de auto voor te komen rijden en ook in optreden, kleding en houding er rekening mee te houden dat we deel uitmaken van een in nood verkerende gemeenschap.’ Zoals gezegd, mijn grootvader speelde door tot '40 of '41, eerst bleven er enige stoelen leeg, toen hele rijen en tenslotte zaten er nog maar een paar moedige mensen in de zaal.’ Ik zag door de ramen rijen doorweekte mensen voorbijkomen, de meeste zuchtend onder vuilniszakken met koopwaar. Ze hapten in kroketten, de eerste teleurstelling was uit hun gezicht verdwenen om plaats te maken voor een ‘volgend jaar is er weer een Koninginnemarkt’. ‘Je grootvader speelde de hoofdrol in Nathan der Weise?’ Ik was bang dat Binah was uitgepraat. ‘Hij heeft me op een keer vergeelde knipsels uit de Jüdische Rundschau en andere kranten laten zien, die hem grote lof toezwaai- | |
[pagina 17]
| |
den. Grootvader speelde Nathan op een unieke manier. Maar vanwege Lessings ideaal van tolerantie zagen de bruine autoriteiten erop toe dat het nauwelijks werd opgevoerd in ‘hun’ theaters.’ ‘Ik ken het stuk. En ik ben ook blij dat het niet werd opgevoerd.’ Binah keek me verschrikt aan. ‘De Duitse joden moeten anderhalve eeuw lang hun hoop hebben geput uit een idée-fixe. Misschien is het een van de redenen dat ze nooit in verzet zijn gekomen. Niet dat Lessing er iets aan kon doen, maar elke gedachte van verdraagzaamheid is het Duitse volk vreemd. Deutschland, Deutschland über alles, weet je wel?’ ‘Grootvader Werner Lipin was ook een Duitser... Maar waarschijnlijk heb je gelijk. Die wijze en sympathieke jood te spelen kun je ook uitleggen als assimilatie.’ Haar rake uitleg maakte me aan het schrikken: ze was niet alleen beeldschoon. ‘Wat bedoel je?’ ‘Mijn opa wilde 100% Duitser zijn, 100% jood en probeerde het onmogelijke te verdedigen. Gelukkig raakte hij niet helemaal zijn verstand kwijt. In zijn visie paste niet de gebruikelijke finale, waarin de christelijke tempelridder, de jood Nathan en sultan Saladin, de muzelman, elkaar in de armen vallen en het stuk zelfs een happy end heeft met een op handen zijnde bruiloft. De spelers verdwijnen opgewekt en feestelijk van de planken. Grootvader speelde Nathan zo dat hij eenzaam en somber op het lege, donker wordende toneel achterbleef. Hij liet hem moedeloos naar zijn gebedslessenaar sloffen en zijn handen ten hemel heffen. Of dat uit berusting was of in diep godsvertrouwen liet hij over aan de interpretatie van zijn publiek.’ ‘Hij was liberaal?’ ‘Ik denk dat hij eigenlijk niets was. Vreemd hè, dat Addenom uitgerekend mijn opa, al dan niet onder bescherming van dat keppeltje, de oorlog liet overleven. De oorlog die hij als een straf van de Ene zag.’ ‘“Als er ergens ter aarde slagen vallen, wordt het volk Israël zonder mankeren getroffen,” heet het in de Midrasj, maar wat je grootvader betreft: je kent vast wel die troostende uitspraak van het sanhedrin? “Het volk Israël blijft het volk Israël ook al heeft het gezondigd.”’ ‘Dat vind ik aardig van je, Jonathan.’ Ik kon dankbaarheid in haar ogen lezen en kreeg het benauwd. Om me een houding te geven nam ik mijn toevlucht tot de Tal- | |
[pagina 18]
| |
mud. ”Werp geen steen in de bron waaruit je je dorst hebt gelest.”’ ‘Zo ken ik er nog een paar, maar deze is beter!’ Ze liep om de tafel heen en gaf me een zoen. Toen ze weer zat zei ze: ‘“Vel de boom niet die jou schaduw schenkt.”’ ‘Je hebt me zoëven geveld. Maar nu serieus. Ik vind Nathan een rotstuk.’ ‘Hoe dat zo?’ Ik gaf mijn visie op het stuk: ‘Het idee van tolerantie, zelfs van filosemitisme dat Lessing predikt is gebaseerd op list en bedrog. Dat verhaal van die drie ringen is afschuwelijk: een machtig burger ligt op zijn sterfbed. Om hem zijn drie zonen. Hij heeft ooit één ring geërfd met een opaal die de geheime kracht bezit de drager geliefd bij God en de medemens te maken. Bovendien wordt hij het hoofd van de machtige familie. Hij durft geen van drieën teleur te stellen en daarom heeft hij er twee nep-ringen bij laten maken. In zijn lafheid tegenover zijn zonen heeft hij ze zo laten maken dat zelfs hijzelf niet weet wat de echte is. Dan sterft hij en alle drie de zonen blijken even geliefd bij God en de medemens. Ze talen er niet eens naar het hoofd van de familie te worden. Zwendel of niet? Ergo je mag niet tegen het jodendom zijn, niet tegen de islam en niet tegen het christelijke geloof. Die drie zonen moeten toch zo schijnheilig als wat zijn geweest! Maar ach, het zal in die tijd inderdaad wel heel anders gespeeld zijn. En in het Jiddisch, dat betekent zo al relativeren. Ik heb er maar een enkele opvoering van gezien. Toen we, dat wil zeggen, Miriam, de twee oudste dochters en ik, na de voorstelling thuiskwamen barstte de hel los. Anders dan de sultan voelden wij ons bedonderd.’ Het ontging me niet dat ik Binah met mijn verhaal irriteerde. ‘Kom, ik moest maar eens opstappen,’ zei ze. ‘Wat jammer nou,’ zuchtte ik. De inkleding van mijn bedroefdheid klonk niet erg overtuigend. Ik bracht Binah naar haar auto. Ik voelde me belachelijk toen ik, het ene hengsel van haar tas vasthoudend, naast haar liep. Ze haalde een sleutelring voor de dag en klikte op een of ander dingetje. Even lichtten de schijnwerpers van een kobaltblauwe auto op. Ze stapte in en gooide de tas op de achterbank. Het raam in het linker voorportier schoof geluidloos open. Ik hoorde terwijl de auto zich in beweging zette haar ‘Nou ajuus dan, Jonathan!’ zeggen. Ze zwaaide heel even met haar arm, maar keek niet meer om. Ik zag nog net hoe haar koperrode krullen in de luchtstroom golfden en kuierde mistroostig naar mijn eigen | |
[pagina 19]
| |
auto. Nadat ik achter het stuur was gekropen dacht ik te voelen dat het keppeltje in mijn zak even bewoog, het was niet meer dan een korte ruk, maar toen ik me die avond uitkleedde ontdekte ik een rode vlek tussen lies en rechterbovenbeen. Je kon het uitleggen als een allergische reactie. We bleven nog even in Brandeburen tot de gemeentelijke reinigingsdienst in Amsterdam de ergste sporen van het vijf-mei-vreugdebedrijf zou hebben opgeruimd. Onze straat leek er deze keer redelijk te zijn afgekomen. Ik opende de voordeur. Geen drollen of voetzoekers op de mat. Dat viel mee. Voordat we de koffers de trap op sjouwden, bekeek ik de post. Meestal lagen er rekeningen of de bekende blauwe of groene enveloppen. Ook dat viel mee. Ik scheurde de giro-omslagen open. ‘Loop toch eens door, Jonathan,’ zei Miriam, ‘ik sta al de hele tijd met de koelbox in mijn hand.’ Ook de derde giro liet geen negatief saldo zien. Integendeel. Onder ‘Nieuw saldo in euro's' las ik 4.538.092,10. Je went nooit aan die nieuwe geldsoort. Ik keek verder. Onder bijgeboekt bedrag stond 10.000.318,67. ‘Ha, we zijn rijk, Miriam,’ lachte ik, ‘die rotcomputers, nu kan ik weer gaan bellen!’ Ik tikte het nummer van de klantenservice van de Postbank in, en nog een en nog een. Eindelijk niet die ingeblikte, maar een menselijke stem. ‘Wat mag de Postbank voor u doen?’ ‘Wat mag ik voor de Postbank doen? Het is weer eens zover: er is een astronomisch bedrag op mijn rekening bijgeboekt. Ik vind dat vervelend. Het is niet voor de eerste keer.’ De stem vroeg me op strenge toon mijn gironummer op te biechten. Ik bekende. Toen vroeg ze me mijn geboortedatum; ook daar kwam ik voor uit. Waarvoor was dat nu weer nodig? Het bleef een tijd stil en toen vernam ik een andere stem. Van een man deze keer. ‘Meneer Suikerman, heeft u al onder naam/omschrijving gekeken. Op regel 6 van bladnummer 3 van volgnummer 12 vindt u de oplossing.’ Ik deed zoals me was opgedragen en las: ‘St Expl Ned Staatsloterij Trekking 30 april BIJ 10.000.000.00.’ ‘Een vergissing zeker!’ ‘Geen vergissing. We doublechecken alle bedragen boven de miljoen. U heeft de extra prijs van de Koninginnedagloterij gewonnen. Onze felicitaties, meneer Suikerman. We raden u contact op te nemen met onze afdeling effecten, telefoon 4003003.’ ‘Ik ga nu eerst maar de loterij opbellen, of het allemaal klopt. | |
[pagina 20]
| |
Wat een ellende! Zegt de Prediker niet: “Rijkdom brengt meestentijds niets dan ellende voor de bezitter mee”?’ ‘Ik zou het niet weten. En wat de staatsloterij betreft, die heeft ons een speciaal nummer van hun telefonische hulpdienst voor winnaars gegeven. Noteert u even: 0900-3004002.’ Ik gehoorzaamde en schreeuwde mijn nood uit naar Miriam, maar die hoorde me niet of wilde me niet horen omdat ze nog met de was bezig was. Ik belde naar Den Haag. Wat een ellende. Wie eens van geld houdt, kan er nooit genoeg van krijgen, zegt de Prediker ook. En het is mijn eigen schuld. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat het De Ene niet welgevallig is als de mens fortuin probeert te verwerven door zich aan een kansspel over te geven. Het geval wil echter dat Miriam een zuster heeft wier man met vooruitziende blik al voor de oorlog een veilig heenkomen in Brazilië zocht. Jaren geleden begon ze te zeuren dat ze Simcha zo graag nog eens wilde terugzien. ‘Hoe kan ik dat betalen, Miriam, al die meiden zitten nog op school of ze studeren!’ Ik moest dan maar zo'n automatisch lot op de staatsloterij nemen. ‘Vijfentwintig gulden per maand, dat kunnen we best opbrengen, ik ga wel een keer minder naar de kapper.’ Toch had ik moeite me erbij neer te leggen. Ik keek de 613 geboden na die Mozes uit de hand van Jahweh ontving, de 11 van Koning David, de 6 van Jesjajah, de 3 van Mischa en het ene van Habakuk. Niets! Ik stelde mijn hoop voor de eerste keer tevergeefs op rambam, de door mij hoogvereerde rabbi Mosche Ben Maimon, die het aantal geboden weer tot 13 verhoogde. Niets! Ik stribbelde nog steeds tegen. ‘En we doen toch ook mee aan de Amandelloterij van het Joods Nationaal Fonds.’ Dat was waar. Maar dat stond ook onder de leiding en de zegen van rabbijnen. We hadden al eens een briefopener gewonnen in de vorm van een sjofàr met de tekst: ‘Blaast op de bazuin op nieuwe-maans-dag’. Ik zocht verder in de schrift en eindelijk vond ik iets. ‘Miriam, lees eens wat er in Jozua staat: “Gij zult niet één lot hebben”.’ ‘Je bent onmogelijk, Jonathan, je rukt de passage uit z'n verband: wat staat er verder?’ Dat had ik ook wel gelezen, maar door de nobelheid van mijn intenties was mijn misleiding het proberen waard. Er stond inderdaad méér: ‘Gij zult niet één lot hebben, maar het bergland zal u ook toebehoren.’ ‘Jonathan, ik wil mijn zuster nog een keer zien voor ik sterf.’ | |
[pagina 21]
| |
Wat begin je daar nu tegen? We doen nu maandelijks mee, maar verliezen er natuurlijk dik op. Tot 30 april dan. Zeggen ze niet dat rijkdom een hart vlugger hard maakt dan kokend water een ei? Hoe moet dit aflopen? Ik ben een tevreden mens, en zoals gezegd, ik houd niet van verwarring in mijn hart. Is er grotere rijkdom denkbaar dan deze door een Miele schoongezogen woning, een vrouw met sierlijke kleine voeten en een groot hart, onze twaalf dochteren en een baan, die je niet vermoeit? Het gesprek met de Staatsloterij in den Haag. Aardige meevoelende mevrouw die vertelt dat ze de ervaring heeft dat je dit soort ingewikkelde zaken beter niet via de telefoon kunt afhandelen. Of ze langs mag komen? Liefst morgen. ‘Als het niet te lastig voor u is, graag na kantoortijd, ik heb vandaag al een extra dag vrijaf moeten nemen.’ Ze had flexibele werktijden, stelde ze me gerust. Nu was het zaak Miriam op de hoogte te brengen. Hoe voorzichtig ik het ook deed, ik kon haar niet bijbrengen wat ons voor een ramp boven het hoofd hing. Ze raakte buiten zinnen. ‘Ben je dan helemaal vergeten wat Joseph Klatser en zijn gezin overkwam toen hij rayon-chef werd bij de hema?’ ‘Wat klets je nu weer?’ ‘Eerst moest er een nieuwe bank komen, maar die paste niet in de woonkamer. Ze kochten een huis in Almere. De bank paste er in. Maar nu moest de tuin worden aangelegd, een snellere auto gekocht en zo ging het maar door. De Klatsertjes komen om in de schulden!’ Het lukte me niet haar te overtuigen. ‘Dat geld komt niet zomaar uit de lucht vallen. Er is magie in het spel.’ Toen biechtte ik haar, me hoedend iets over de bekoorlijkheden van Binah te verraden, de geschiedenis van het keppeltje op. De sinistere achtergrond van onze rijkdom maakte haar niet angstig. ‘Zeg Jonathan, als een keppeltje ons al dat geld in de schoot heeft geworpen, dan zit Beëlzebub er niet achter, we hebben dan te maken met godzalige joodse hocus-pocus. Mag ik het eens zien?’ Ik haalde het voor de dag en ze bekeek het van alle kanten, kreten van verrukking slakend. Het sterkte haar in haar overtuiging dat we met witte magie te maken hadden. Maar het is een goede vrouw en ze begreep dat rijkdom me ongelukkig zou maken. ‘Laten we een half miljoen houden, dan kan ik Simcha opzoeken en houden we een appeltje voor de dorst over.’ Ik begreep dat er niets anders opzat dan dat ik me erbij neerlegde. | |
[pagina 22]
| |
De volgende avond kwam mevrouw Diederiks van de Staatsloterij. Ik legde haar uit dat we alleen maar een half miljoen wilden hebben. ‘Bent u in gemeenschap van goederen getrouwd, mevrouw Suikerman, en bent u het met uw man eens?’ Miriam knikte bij de reactie op de tweede vraag iets minder enthousiast. ‘Ik moet u helaas mededelen dat de eigendom van het bedrag al op u is overgegaan. Teruggave is juridisch niet mogelijk, dat heeft te maken met schenkingsrecht en andere ingewikkelde wetten inzake bezitsoverdracht.’ De volgende dag zat er een meneer van Wesselius, of Fortis of De Generale. We konden er niet uit wijs worden. Hij klapte zo'n draagbare computer open en begon te tikken. ‘Volgend jaar verdwijnen uw zorgen als sneeuw voor de zon. dan krijgen we de nieuwe belastingwet van Vermeend. Dat betekent dat er ieder jaar 4% belasting van het bedrag wordt geheven en dan slinkt het vanzelf.’ ‘Niet ideaal, maar dan ben ik er in vijfentwintig jaar tenminste vanaf; ik ben dan drieëntachtig.’ ‘Ho, ho, zo vlug gaat dat niet, samengesteld interest werkt ook omgekeerd. Het duurt dan toch, even kijken’ - hij was weer op z'n toetsenbord bezig - ‘zesendertig jaar.’ ‘Dan zou ik vierennegentig zijn. Dat haal ik nooit.’ ‘Ik zie nog meer problemen, vrees ik. Op wat voor soort rekening wilde u die 9½ miljoen eigenlijk storten?’ ‘Gewoon.’ ‘Een interestvrije? Dan gaat Vermeend niet heffen. Burgers met religieuze of ethische bezwaren tegen rente krijgen een compensatie respectievelijk vrijstelling gelijk aan de 4% heffing op kapitaal.’ Hij beloofde nog eens terug te komen.
Miriam bezocht haar zuster, het appeltje voor de dorst hoefde niet te worden aangesproken. Op zekere dag trof ik Miriam stralend aan toen ik van mijn werk kwam. Het huis was gevuld met de heerlijkste geuren en er stond wijn op tafel. We aten en dronken en ik wist natuurlijk waarmee ze zo meteen voor de dag zou komen. ‘Jonathan, je wordt voor de achtendertigste keer opa.’ Maar het pakte anders uit. ‘Jonathan, ik heb de oplossing gevonden.’ ‘De oplossing waarvoor?’ | |
[pagina 23]
| |
‘Nou, voor al dat rotgeld.’ ‘Vertel op.’ ‘Je zei toch dat er echte stenen op het keppeltje zaten.’ ‘Klopt. Er zitten briljanten, saffieren en robijnen op.’ ‘Wat dacht je ervan als we elf precies dezelfde keppeltjes laten maken, compleet met de stenen en zo. Net zo als in dat stuk van de drie ringen dat we toen hebben gezien.’ God-vergeef-me, wat moet ik van dat mensje houden dat ik niet meteen de deur uit ben gelopen. |
|