Mein Gott, wie schön...
Wim Reilingh
Ik liet haar voorgaan, het pleegrote halletje door naar de kamer. ‘Welkom in mijn nachtmerrie,’ zei ik. Ze haalde haar schouders op.
‘Je woont beter dan ik,’ zei ze. De onttakeling van het interieur scheen haar niet op te vallen. Het autolawaai was op dit late uur minder frequent dan overdag, maar daar stond tegenover dat wát er langskwam met verdubbelde kracht zijn bronstige dronkenschap op het gaspedaal uitleefde.
Ik maakte koffie en zocht naar een grammofoonplaat die een beetje kleurde bij de atmosfeer die ze binnenbracht. Het werd Marlene Dietrich: ‘Ich bin von Kopf bis Fuss...’ Terwijl het koffiezetding pruttelde rolden we kussens over de vloer, maar ineens ging ze rechtop zitten en mompelde: ‘Misschien kan ik toch beter naar huis gaan...’
Dat verwonderde me na alle moeite die ze zich aanvankelijk had getroost om bij me binnen te komen.
‘Van mij mag je,’ zei ik. ‘Maar waarom?’
Ze keek me peinzend aan, terwijl ze met haar onderlichaam traag tegen me opreed. Ze zat een hele tijd met gesloten ogen te wiegen op het versluierde geneuzel van Marlene.
‘Ik wil me wel voor je uitkleden,’ zei ze uiteindelijk, ‘maar ik heb maar één borst...’
‘O,’ zei ik. Er viel weinig aan toe te voegen. Het was haar plotselinge verlegenheid die me met stomheid sloeg, niet het feit op zich. Sinds ik eens een vriendinnetje had gehad met zulke grote dat ze er een volwassen man mee kon neerslaan, vond ik boezems hoogstens nog onpraktisch en in geen geval onmisbaar, maar dat kon ik haar op dit moment moeilijk gaan uitleggen. Voor het eerst voelde ik méér voor haar dan gewone genegenheid. Ik betastte door haar trui heen haar borsten.
‘Déze is het,’ zei ik, terwijl ik kneepjes gaf in haar linkerborst. Ze knikte.
‘Wie doet daar nou moeilijk over?’ vroeg ik.
‘Misschien had je wel gerekend op twéé.’
‘Het had wel voor de hand gelegen, maar ik zou wel een enor-