De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Twee hoofdstukken uit het Leven van Dante
| |
[pagina 167]
| |
weg antwoordde: ‘Het moet wel waar zijn wat je zegt. Zie je niet dat zijn baard kroezig en zwart is door de hitte en de rook daarbeneden?’ Waarna hij, die deze woorden achter zich opving en begreep dat zij dat echt geloofden, wat hem beviel, tevreden glimlachend omdat zij zo over hem dachten doorliep. Thuis en in het openbaar was hij bewonderenswaardig verstandig en bedaard, en meer dan enig ander hoofs en beleefd. Wat spijs en drank betreft was hij heel matig. [...] Niemand was ijveriger dan hij, zowel in zijn studie als in alle andere zaken die zijn belangstelling wekten; zodat zijn familieleden en zijn vrouw daarover kloegen, totdat ze eraan gewend raakten en het hun niet meer kon schelen. Hij sprak zelden, als hem geen vraag gesteld werd, en dan met afgewogen woorden en met een stem die paste bij de zaak waarover hij sprak; maar als het nodig was, bleek hij heel vloeiend en overtuigend te spreken, op goede en welluidende toon. In zijn jeugd vermeide hij zich ten zeerste in muziek en zang en was hij bevriend met alle goede zangers en musici.[...] Hoe hartstochtelijk hij liefhad heb ik hiervoor al duidelijk beschreven. Allen geloven heilig dat die liefde hem ertoe gedreven heeft om eerst, naar het voorbeeld van anderen, in de volkstaal te gaan schrijven; vervolgens streefde hij, in zijn verlangen om zijn hartstochten fraaier te bezingen en roem te verwerven, met zijn ijverige beoefening daarvan niet alleen al zijn tijdgenoten voorbij, maar polijstte en verfraaide hij de volkstaal zodanig dat hij bij velen, in zijn tijd en na hem, het verlangen heeft gewekt zich ook daarvan te bedienen. Tevens was hij graag alleen, ver van de mensen, opdat zijn gedachten niet onderbroken werden. [...] Hij was bijzonder ijverig en besteedde zoveel mogelijk tijd aan zijn studie, terwijl geen enkele onverwachte gebeurtenis hem daarvan af kon houden. En zoals verteld wordt door enkele geloofwaardige personen met betrekking tot deze totale toewijding aan datgene wat hem beviel, bevond hij zich toevallig een keer te Siena in de winkel van een apotheker, waar hem een boekje overhandigd werd dat hem beloofd was en dat heel beroemd was onder geleerden, terwijl hij het nog nooit gezien had, en leunde toen, omdat er elders geen ruimte was, met zijn borst op de toonbank van de apotheker, legde het boekje voor zich neer en begon er allergretigst in te lezen. En toen er kort daarna in die wijk, vlak voor hem, ter | |
[pagina 168]
| |
gelegenheid van een of ander algemeen feest van de Sienezen een groot steekspel tussen adellijke jongeren begon, onder oorverdovend lawaai van de omstanders (zoals men dat in die gevallen met verschillende instrumenten en met aanmoedigende kreten produceert), en er ook vele andere dingen gebeurden die aller ogen trokken, zoals een dans van mooie vrouwen en vele spelen van jongeren, heeft niemand hem daar naar zien kijken of zelfs maar de ogen een keer van het boek zien opheffen. Integendeel: nadat hij daar tegen drie uur 's middags was gaan staan, heeft hij zich pas na de vespers losgemaakt van het boek dat hij helemaal doorgelezen en in grote lijnen begrepen had. [...] Deze dichter had ook een wonderbaarlijk goed geheugen en een scherpzinnig verstand, zodat hij in Parijs tijdens een discussie de quolibet in de theologische faculteit veertien vragen van verschillende geleerden over verschillende zaken met de argumenten voor en tegen van de opponenten aanhoorde en toen achter elkaar, in de volgorde waarin ze gesteld waren, herhaalde en daarna in dezelfde volgorde op spitsvondige wijze afhandelde, met beantwoording van de tegenbetogen, iets wat door alle omstanders bijna als een wonder beschouwd werd. Tevens beschikte hij over een zeer grote vindingrijkheid en een grote fantasie, iets wat zijn werken duidelijker bewijzen dan mijn woorden. Hij verlangde zeer naar eer en roem, misschien meer dan een zo verheven man betaamt. Maar ja, wie is zo nederig dat hij niet geraakt wordt door de zoetheid van de glorie? En dat verlangen was er, denk ik, de reden van dat hij de dichtkunst meer liefhad dan de andere kunsten en wetenschappen, omdat hij zag dat hij, aangezien de wijsbegeerte elke andere wetenschap in adeldom voorbijstreeft, met weinigen over haar uitmuntendheid zou kunnen spreken, terwijl er op de wereld al veel beroemde filosofen waren; en dat de dichtkunst voor allen duidelijker en aangenamer was, en er maar heel weinig dichters waren. En daarom wijdde hij zich, lezend en schrijvend, geheel aan haar, in de hoop dankzij haar de ongewoon eervolle en luisterrijke lauwerkroon te verwerven. Dat verlangen zou zeker ingewilligd zijn, als hij het geluk gehad had dat hij naar Florence had kunnen terugkeren, want daar alleen wilde hij zich laten kronen, bij de doopvont in de Sint-Janskerk; opdat hij daar waar hij bij de doop zijn eerste naam gekregen had, tijdens de kroningsceremonie de tweede zou krijgen. Maar het liep | |
[pagina 169]
| |
zo dat hij, hoewel hij de lauwerkroon (die niet de kennis vermeerdert maar van de verworven kennis een stellige getuige en een sieraad is) zeker waard was en haar overal had kunnen krijgen waar hij maar gewild had, haar nergens anders in ontvangst wilde nemen en wachtte op zijn terugkeer, die nooit plaats heeft mogen vinden; en zo is hij gestorven zonder die zozeer begeerde prijs gekregen te hebben. | |
Dante's karakterOnze dichter, over wiens uiterlijk en gewoonten ik hiervoor geschreven heb, was ook heel zelfgenoegzaam en hoogmoedig, hetgeen blijkt uit de beslissing die hij nam, nadat hij een bepaalde vriend (die dat op zijn aandringen deed) verzocht had of hij hem kon helpen terug te keren naar Florence, iets waarnaar hij hogelijk en meer dan iets anders verlangde, maar waartoe hem door degenen die toen het gezag over de republiek voerden slechts één mogelijkheid geboden werd, en wel deze: dat hij een bepaalde tijd in de gevangenis zou moeten doorbrengen en daarna tijdens een openbare plechtigheid barmhartig aan onze kerkelijke autoriteiten zou worden overgedragen, waarna hij met terugwerkende kracht vrijgesteld zou worden van elke veroordeling. Dit nu leek hem alleen passend en gebruikelijk voor lage en eerloze mensen en niet voor anderen: zodat hij tegen zijn grootste verlangen in liever in ballingschap wilde blijven dan op zo'n manier naar huis terug te moeten keren. [...] Tevens was hij er stellig van overtuigd, naar zijn tijdgenoten vertellen, niet minder waard te zijn dan hij was; iets wat meerdere keren maar vooral één bepaalde keer duidelijk werd, terwijl hij met zijn partij aan de top van het leger van de republiek stond. Want door paus Bonifatius VIII zou een broer ofwel verwant van de Philips die toen koning van Frankrijk was en die Karel heette, geroepen worden om de orde te herstellen in onze stad. Alle leiders van de partij die Dante aanhing kwamen in vergadering bijeen om hierover te praten; en zij besloten, onder meer, dat er een gezantschap naar de paus moest gaan, die zich toen in Rome bevond, om de voornoemde paus ervan te overtuigen dat de komst van de voornoemde Karel verhinderd moest worden. [...] En toen erover gesproken werd wie de leider van een dergelijk gezantschap moest zijn, zeiden allen dat Dante dat moest zijn. Waarop Dante enigs- | |
[pagina 170]
| |
zins nadenkend zei: ‘Wie blijft hier, als ik ga? En wie gaat er, als ik hier blijf?’, alsof hij van hen allen de enige was die verdiensten had en de anderen verdienstelijk maakte. Die uitspraak werd gehoord en begrepen, maar wat daarop volgde is niet van belang voor mijn relaas, dus ga ik op een ander onderwerp over. Daarnaast bood deze verdienstelijke man bijzonder krachtig het hoofd aan alle tegenspoed. Hij was maar op één gebied ongeduldig of vooringenomen, namelijk in partijzaken, ook nadat hij verbannen was. [...] Het lijkt mij wenselijk hierover nog wat uit te weiden, opdat duidelijk wordt aan welke partij hij zo hardnekkig trouw was. Ik geloof dat de terechte toorn van God ertoe geleid heeft, al lang geleden, dat bijna heel Toscane en Lombardije zich in twee partijen verdeelden. Ik weet niet waar die hun namen aan ontleend hebben, maar de ene heette en heet ‘de partij van de Welfen’ en de andere werd ‘de Ghibellijnen’ genoemd. En die twee namen waren voor de dwaze gemoederen van velen zo veelzeggend en zo eerbiedwaardig dat de mensen, om datgene te verdedigen wat iemand anders als juist verkozen had boven het tegengestelde, het niet bezwaarlijk vonden hun bezittingen en tenslotte zelfs hun leven te verliezen, als dat nodig was. En onder deze vaandels leden de Italische steden vele malen onder zeer zware verdrukkingen en veranderingen; en onder hen onze stad, zetel van zowel de ene als de andere partij, naargelang van de grillen van haar burgers; terwijl de voorouders van Dante als Welfen twee keer door de Ghibellijnen uit hun stad verjaagd werden, en hijzelf, onder het vaandel van de Welfen, een tijdlang de teugels van de Florentijnse republiek voerde. Toen hij daaruit verjaagd was, zoals verteld is, niet door de Ghibellijnen maar door de Welfen, en besefte dat hij niet terug kon keren, veranderde hij zozeer van overtuiging dat niemand een vuriger Ghibellijnen een feller tegenstander van de Welfen was dan hij. En datgene waarover ik mij het meeste schaam, als hoeder van zijn nagedachtenis, is dat het een overbekend feit is in Romagna dat elk vrouwtje, elk knaapje dat hem een politieke tegenstander leek omdat het iets lelijks van de Ghibellijnen zei, hem zo razend kon maken dat hij het met stenen bekogeld zou hebben als het niet meteen zweeg. En tot zijn dood heeft hij met die partijdigheid geleefd. Zeker, ik schaam mij dat ik de faam van zo'n verheven man met een enkele smet moet bezoedelen; maar de orde van zaken vereist dit; want als ik de minder prijzenswaardige kanten van hem ver- | |
[pagina 171]
| |
zwijg, ontneem ik de prijzenswaardiger kanten waarover ik schrijf hun geloofwaardigheid. Ik verontschuldig mij dus bij hemzelf, als hij misschien vertoornd op mij neerkijkt vanuit de hoge hemel, terwijl ik dit schrijf. Tussen zovele deugden, zoveel kennis als deze bewonderenswaardige dichter bezat, zoals hierboven is aangetoond, heeft de wellust een zeer ruime plaats in zijn hart ingenomen, en niet alleen in zijn jonge jaren, maar ook later. Hoewel deze ondeugd natuurlijk en gewoon en bijna noodzakelijk is, kunnen wij haar toch niet op waardige wijze prijzen en helemaal niet rechtvaardigen. Maar wie heeft onder de stervelingen het recht haar te veroordelen? Ik niet. O onstandvastigheid, o dierlijke begeerte van de mannen, wat kunnen de vrouwen niet aanrichten, als zij dat willen, bij ons die, als zij dat niet willen, tot grootse zaken in staat zijn! Zij hebben de lieflijkheid, de schoonheid en de natuurlijke begeerte en nog veel meer dingen waardoor zij voortdurend de aandacht van de mannen trekken. Laat ons vergeten wat Jupiter Europa, Hercules Iole en Paris Helena heeft aangedaan; want hoe poëtisch die verhalen ook zijn, velen die daar weinig gevoelig voor zijn zullen het fabels noemen. [...] Was er in de wereld meer dan één vrouw, toen ons aller eerste vader het gebod dat hij uit Gods eigen mond vernomen had vergat en zich voegde naar haar overtuigingskracht? Zeker niet. En David heeft, hoeveel vrouwen hij ook gehad heeft, bij de eerste blik op Bathseba voor haar zijn God, zijn koninkrijk, zichzelf en zijn eer vergeten en is eerst echtbreker en toen moordenaar geworden: wat zou hij wel niet gedaan hebben, als zij hem iets bevolen had? En heeft Salomo, wiens wijsheid door niemand, behalve door Gods Zoon, geëvenaard werd, niet degene die hem die wijsheid schonk verlaten en om een vrouw te behagen voor Baäl gebogen? Wat heeft Herodes gedaan? en vele anderen, door niets anders gedreven dan door hun eigen genot? Welnu, tussen zovelen, zo groten, bevindt zich onze dichter, beschuldigd, niet verontschuldigd, maar met een veel minder gebogen hoofd. En nu heb ik genoeg verteld over zijn belangrijkste karaktertrekken. |
|