De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Tante Bice Urbach
| |
[pagina 10]
| |
handpalm. ‘Droeg HIJ op zak tijdens de slag bij Wagram.’ Bij HIJ boog hij in de richting van een buste van de keizer die op een piëdestal stond opgesteld. Op het hoofd droeg dit beeld een mottige driekante steek met een verschoten kokarde. ‘Mein Hut der hat drei Ecken...’ zong ik voorzichtig, maar oom Christian zond me een blik toe die me onmiddellijk deed zwijgen. Onkel Christian was vreemd, maar zijn buitenissigheid zonk in het niet vergeleken met de gedragingen van tante Bice. In hun huis hing, zeker voor het neurotische kind dat ik was, een sfeer van esoterische treurnis. De jonge Parzival moet toen hij voor het eerst de burcht van Amfortas op de berg Monsalvat betrad een vergelijkbare ervaring hebben gehad. Tegenover het Unheimliche stonden echter zeer tastbare schalen vol lekkernijen. Die vormden voor mij een afdoende reden me niet te verzetten tegen visites aan de schimmige crypte met de twee oude mensen. Was je door het meisje de schemering van de woonkamer binnengeleid, dan kreeg je van oom Christian een hand die je met een buiging diende te beantwoorden. Ondertussen had zich uit een donkere hoek een schaduw losgemaakt: de in een franciscanessengewaad gehulde tante Bice die als schoeisel bij het habijt vreemd genoeg rijglaarsjes droeg. Als een zeedier gleed ze op je af, greepje hoofd beet en zei: ‘Mein Düselche’ en dan kreeg je wat in het Düsseldorfs een Bejingebützke heet. Deze kus is het absolute tegendeel van de klapzoen: je voelt twee koude lippen die heel even kuis je voorhoofd beroeren. Tijdens de kus werd het vertrek geheel in duisternis gehuld doordat de nonnensluier een huif vormde die de hoofden van de rest van de wereld afsloot. Dan zei ze bijvoorbeeld: ‘Klaus komm! Es schwinden schnell auch hier die Stunden, der Mond berührt des großen Meeres Flut, den gestern schon du sahst zum Kreis sich runden, als dir im finstren Bett entsank der Mut.’ Ik keek angstig op naar oma Goudlokje. Ze knikte me geruststellend toe en zei tegen haar zuster: ‘Asjeblieft, Bice, beheers je, het is een kind hoor!’ Wat er zich in dat huis afspeelde, daarvan had ik geen idee. Mijn nieuwsgierige oren vingen tijdens de bijna wekelijkse met taart en koffie aangeklede bijeenkomst van de familie bij mijn grootouders weliswaar veel details op, maar wat er met de twee oude mensen precies aan de hand was, bleef voor mij in nevelen gehuld. Tante Bice was nooit aanwezig bij de visites en vormde aldus een veilig en onuitputtelijk onderwerp van gesprek. Eén neef meende dat ze krönzel was (tot op de dag van vandaag weet ik niet | |
[pagina 11]
| |
wat het betekent), een andere dat ze bij de nonnen knatschjeck was geworden. Dat begreep ik vaag. Akelige kinderen hadden me op straat ooit met dat woord uitgescholden. De familie was het er eendrachtig over eens dat ze übergeschnappt was: ongevaarlijk getikt. En was het niet charmant een familielid te hebben dat uitsluitend in verzen sprak, al beperkten die zich doorgaans tot religieuze onderwerpen? Ik was de dertig al gepasseerd toen het tot me doordrong dat de met vrome toespelingen doorspekte zinnen die ze er in haar waanzin uitsloeg, niet helemaal van gekte getuigden. De dochters van mijn overgrootmoeder werden dus ondergebracht in een door de Dames du Sacre Coeur gedreven pensionaat in Vaals. Höhere Töchter uit de verre omtrek leerden er de harp te bespelen - tenminste mijn grootmoeder - en bestudeerden de Europese literatuur. Naast de gebruikelijke, eindeloze Goethe- en Schillergedichten kon oma halve Shakespeare-drama's met verdraaide stemmen reciteren, alsmede voor een kind vervelend lange stukken Latijnse, Franse en Italiaanse poëzie. Een enkel dichtwerk zegde ze in vertaling op, dan begreep ik er tenminste nog iets van. En nog steeds borduurde ze, haar bril op het puntje van haar neus, minuscule bloemen op gekleurde lapjes. De voertaal in het pensionaat was vanwege de uiteenlopende tong van de meisjes het Frans. Tegenwoordig worden de heilige ruimtes van kasteel Bloemendal gevuld met de horror van een vestiging van Van der Valk. Waar eens de geuren van de haute cuisine rondwaarden - de jongedames werden ook onderwezen in de kookkunst - hangt nu de walm van de gaarkeuken. We zijn er ooit, verleid door de in mijn familie overgeleverde naam Bloemendal - oma kon er prachtig over vertellen - en het witte grind, over een lange oprijlaan naar binnen gereden en nadat een geüniformeerde mij de autosleutel ontrukt had, zagen we geen kans meer ons uit de voeten te maken. Voor we het wisten waren we united with human suffering om Joyce (misvormd) te citeren. De rest was Rennie®, Norit® en Alka Seltzer®. Er was één troost: in de kasteeltuin lag nog steeds het gazon. Op sommige feestdagen mochten de jongedames zich te buiten gaan aan balspelen. Ik dacht de lelijke strepen en netten van de lawntennisbanen weg, waartoe het grasveld was gedegradeerd, en zag tante Bice en oma in lange witte gewaden onder een breedgerande hoed met roze linten in een kring jongedames onder luid gegiechel de bal rondwerpen. ‘Kom mee, jongen,’ zei Marion, | |
[pagina 12]
| |
‘merk je niet dat het is gaan regenen? Alles hier is nep. Snap jij waarom mensen die naar een keurige vogel zijn genoemd een bonte kakatoe of zoiets op hun dak zetten?’ Mijn overgrootouders valt niet te verwijten dat ze hun dochters naar de Dames du Sacre Coeur stuurden. Dat was normaal in die tijd. Ze lieten echter een essentieel onderdeel van de opvoeding van hun dochters achterwege, waarvan ze mochten aannemen dat de zusters het niet in het lesprogramma hadden opgenomen: de procreatie van de mens. Dat wekt des te meer verwondering daar de familieoverlevering wil dat Uromma en -oppa zich tussen de bedrijven door nogal eens voor een kwartiertje terugtrokken uit hun café-restaurant. Een feit dat in de Burgerlijke Stand onweerlegbaar werd vastgelegd is dat mijn overgrootmoeder achttien kinderen baarde. Daarover zegt de legende weer dat de borelingen binnen tien minuten uit de kool kwamen, waarna ze in een wieg werden gelegd en overgrootmoeder haar taak als intermediair tussen de keuken en het restaurant, na te zijn gelukgewenst door haar man en de kelners, hervatte. Het kindertal kan enigszins worden gerelativeerd: de meeste kinderen aanschouwden als meerling en slechts voor korte tijd het levenslicht. Het zwarte schaap oom Eugène, over wiens rol in mijn leven ik al uitvoerig heb bericht, deed zijn naam eer aan. Kort voor ze stierf bond oma me op het hart mijn kinderen uitgebreid voor te lichten: de schrik voor het lichaamsdeel waarmee ze in haar huwelijksnacht onvoorbereid werd geconfronteerd was nog steeds in haar ogen te lezen. Ze had jaren achtereen niet de straat op gedurfd, bang dat voorbijgangers aan haar zouden zien wat ze die nacht had aanschouwd. Die raad van haar was het laatste stukje van de legpuzzel dat me had ontbroken om het gedrag van oom Christian en tante Bice, voorheen Rosaline, te begrijpen. Ze sprak haar man aan met meneer de advocaat, om precies te zijn met Herr Rechtsanwalt Brunetto. Ik vroeg of ik dat ook moest doen, maar men bond me op het hart in godsnaam gewoon oom Christian te zeggen. Hierboven heb ik al een staaltje laten zien van haar curieuze manier van uitdrukken. Toen na de oorlog het contact met de overlevenden werd hersteld, kreeg ik meer te horen. Kort na haar huwelijk had ze het habijt aangenomen en was ze in verzen gaan spreken. Ik had door oma's raad een vermoeden van de reden. De familie had haar naar een zenuwarts gestuurd. Omdat ze weigerde | |
[pagina 13]
| |
te praten wist hij niets beters dan haar kalmeringspoeders voor te schrijven. De verwanten troostte hij met de mededeling dat ze aan godsdienstwaanzin leed. Mijn zegsvrouw, nicht Sonja, had een verklaring voor de neurose van tante Bice, die allang niet meer onder de levenden verkeerde. Haar ouders hadden haar als het ware in het diepe gegooid toen ze de opvoeding van deze dochter tijdens de gevoelige periode van haar puberteit aan de vrome Dames du Sacre Coeur toevertrouwden. In huize Urbach ontbrak de zin voor het hogere. Dat had te maken met de aard van hun metier. Restaurateurs en vooral die met een aanpalende bar zijn niet gezien in het huis des Heren. De ecclesiastische business ziet terecht een kaper op de hemelse kust in deze eveneens zaligheid verstrekkende instellingen. Ik herinnerde Sonja aan de van diepe godsvrucht getuigende wandspreuk die uit de puinhopen van de gebombardeerde Wehrhahn was gered:
Liebe Freunde bedenkt's euch wohl,
Des Teufels Freund heißt Alkohol.
Doch schon in der Bibel steht geschrieben:
Du sollst auch deine Feinde lieben!
‘Wat flauw! Enfin, bij die zusters werd oudtante Bice plots overladen met geestelijke en tastbare noviteiten: afbeeldingen van een jonge gebaarde god die aan een kruis was genageld, waar het bloed vanaf droop; ze werd besprenkeld met wijwater, moest ouwels eten, kreeg een bidsnoer, waaraan alweer diezelfde bloederige god hing. Ze moest enge liederen zingen en voor alles werd ze ervan doordrongen dat ze de hele dag - al was het maar in gedachten - zondigde. Oma Goudlokje zat beter in elkaar, al kreeg die ook een behoorlijk klap van de molen in Holland. Hoe houd je het daar uit tussen die barbaren?’ Ik werd steeds minder angstig als we oudoom en -tante Milkuschütz gingen bezoeken. Vooral tante Bice was een schat. Ze informeerde - uiteraard op rijm - of ik mijn vader niet miste. Die was na de Kristallnacht als kwartiermaker naar Nederland gevlucht, maar in het kamp Nunspeet terecht gekomen. Ik zei dat ik boos op hem was, waarop ze me met opgeheven vinger vermanend toesprak: ‘Doch weist du wohl des Vaters Bild zu ehren, der Tag für Tag bemüht war seinem Sohn, wie sich der Mensch verew'gen soll zu lehren.’ Ik | |
[pagina 14]
| |
knikte ijverig waarop ze me troostte met de woorden: ‘So ist die Treue deiner Liebe Lohn!’ Geen zinnig mens zal geloven dat ik, ook al versterkt rijm het geheugen, me haar duistere zinnen zo woordelijk kan herinneren. Waarschijnlijk geef ik ze ook niet letterlijk weer, maar zover er sprake is van een reconstructie gaat die in ieder geval een eind in de goede richting. Daarvan ben ik zeker. Ik wil nog even mijn geheim bewaren. Ach die schattige tante Bice. Er ontstond een geheim verbond tussen ons, dat nog sterker werd nadat mijn moeder mijn vader achterna was gevlucht. Daarom durfde ik haar ook vragen te stellen die geen ander familielid over de lippen zou kunnen krijgen. ‘Tante Bice, waarom praat je zo deftig?’ Haar antwoord bleef raadselachtig: ‘Wer wünscht, was ich geschaut, mit mir zu sehen, der sei aus Sternen einer Winternacht die fünfzehn hellsten, die am Himmel stehen, zur Ariadneschnur zu reihn bedacht.’ Dan ga je natuurlijk niet vragen wat Ariadne-garen is omdat je geen idee hebt hoe je van vijftien sterren een draad moet vlechten. Ze bedoelde vast zo'n kaartje met kleurig Gütermann-garen. Soms moest ze vreselijk om me lachen. Op zekere dag snoepten we van een Schwarzwalderkirchtörtchen. Ik meende me aan haar taalgebruik aan te passen toen ik opmerkte: ‘Ik zeg gerust, dat meer ik lust...’ Ze kwam niet meer bij en zei toen ze weer kon spreken: ‘Hm.. lecker, gleich jenem, der im Traume etwas schaute und dem zu wenig haftete im Sinn von allem, was die Nacht ihm anvertraute, fühl ich, wie voll der Lust ich bin.’ Het woord ‘Lust’ sprak ze met grote nadruk uit. Zo zou ik nog vele voorbeelden van onze ingewikkelde conversatie kunnen geven, maar daarmee los ik het raadsel ervan niet op. Het toeval kwam me te hulp. Tegen het sluiten van de Waterlooplein-markt haalde ik kaartjes voor een menslievende manifestatie in de Mozes en Aäronkerk. Het was druilerig weer en de meeste kooplui hadden hun kraam al gesloten. Toen ik op het punt stond de brug over de Zwanenburgwal naar de Staalstraat over te steken, viel mijn oog op het gezwollen lijk van een boekje dat, verlaten door zijn band, in een plas ronddreef. Wie weet had een onwetende koopman een incunabel weggegooid. Dat soort dingen gebeurde, las je regelmatig. Ik viste het beduimelde bundeltje bladzijden op en was teleurgesteld. Het bleek een uitgave van de Wereldbibliotheek, een druk onder auspiciën van de Maatschappij Voor Goede en Goedkoope Lectuur. Ik was halverwege de brug en | |
[pagina 15]
| |
stond op het punt het vod met een brede zwaai de Zwanenburgwal in te gooien, toen mijn oog op het een of ander couplet viel dat me een bijna elektrische schok van déjà lu gaf. Ik had deze verzen ooit gelezen en ook weer niet. Tegelijk met de duistere reminiscentie dook het gerimpelde gezicht van tante Bice als déjà vu vanonder haar nonnensluier op. Het gaf me een onprettig gevoel, misschien had ik de avond ervoor teveel stuff gerookt, dan krijg je dat. De kind'ren Adams? Waar had ik dat meer gelezen. Terwijl er een bootje onder de brug doorvoer, gaf de schaduw van tante Bice het antwoord: ‘Und wie im Herbst die Blätter niederfallen / Eins nach dem andern, bis der kahle Ast / Sich trennte von den vielgeliebten allen,/ So sah ich Adams Kinder hier in Hast / Vom Ufer in den Kahn hinunterwallen...’ Ik schoof de modder weg waaronder de bovenste helft van het titelblad verborgen lag en las: Dante's Hel, en daaronder: 6e druk, 1941.Ga naar voetnoot* Daar, midden op de Bernard Bijvoet-brug en nel mezzo del cammin di mia vita, bereikte ik het punt van mijn leven waarop het tot me doordrong dat er niets anders op zat dan Italiaans te leren, dan wel het wisselkind dat vertaling wordt genoemd voor lief te nemen. Dat ik twee jaar later universitaire studenten zou instrueren hoe deze bastaarden zo min wanschapen mogelijk ter wereld konden worden gebracht, dat kon ik toen niet bevroeden. |
|