De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Oogstfeest
| |
VII ΘΕΟΚΡΙΤΟϒ ΘΑΛϒΣΙΑ | |
[pagina 234]
| |
[Nederlands]Want om zijn schouders droeg hij een ruige, dichtbehaarde,
vaalgele bokkenvacht met de verse geur van stremsel;
een oude mantel hing om zijn borst, een brede gordel
zat eromheen gesjord; in zijn hand had hij een kromme
staf van olijvenhout. Ons met twinkelend oog begroetend
20[regelnummer]
zei hij in alle kalmte, een glimlach om zijn lippen:
‘Waarheen richt jij je voeten, Simichidas? 't Is middag
en zelfs de hagedissen zijn in de heg aan 't slapen,
kuifleeuweriken zwieren niet langer om de graven.
Ben je soms ongenodigd op een diner uit? Zoek je
een burger die zijn wijn proeft? Zoals jij erop losholt,
knersen de kiezelstenen, getroffen door je schoenen.’
‘Vriend Lycidas,’ zo gaf ik hem te verstaan, ‘de mensen
beweren dat jij onder de herders en de maaiers
de panfluit onbetwistbaar het beste speelt. Dat maakt me
30[regelnummer]
warm om het hart. Maar stiekem verwacht ik dat ik tegen
je opkan! Naar het oogstfeest voert onze weg, want vrienden
bieden de eerstelingen van dit gezegend najaar
Demeter met het pronkkleed als maaltijd, zo vrijgevig
heeft de godin hun dorsvloer gevuld met gerstekorrels.
Komaan, nu wij de weg en de uren zullen delen,
een herderslied gezongen, tot vreugde van ons beiden!
Ook ik ben van de Muzen een klinkend mondstuk, allen
zien mij als beste zanger - niet dat ik zo naïef ben,
God nee, mij te verbeelden dat ik het al kan winnen,
40[regelnummer]
als zanger, van Philitas of van de bard uit Samos,
Sikelidas: dan vecht ik als kikker tegen krekels!’
| |
[Grieks] | |
[pagina 235]
| |
[Nederlands]Zo zei ik hem, met opzet. De geitenhoeder lachte.
‘Dan zal ik je,’ zo zei hij, ‘mijn herdersstaf cadeau doen
als aan een spruit van Zeus die geplant is in de waarheid!
Zoals ik afkeer voel van een metselaar die hoger
dan het gebergte van de Oromedon zijn huis bouwt,
zo haat ik ook die haantjes der Muzen die zo moeizaam
vergeefs opkraaien tegen de nachtegaal uit Chios.
Maar kom, laten we ijlings ons herderslied beginnen,
50[regelnummer]
Simichidas. Ik zelf zal - wel, kijk maar of het liedje
dat ik net in de heuvels gemaakt heb, jou kan boeien.’
‘Laat ongedeerd Ageanax naar Mytilene varen!
Al zweept de zuidenwind de zee tot waar de Bokken doven,
Al zet Orion ook zijn voet op de verwoede baren -
Als hij zijn Lycidas maar redt uit Aphrodite's oven
Waarin de hete hunkering naar hem mij zal verteren!
De halcyonen zullen nu de woeste golf kalmeren,
De zuidenwind, de westenwind, die 't wier naar boven woelt,
Omdat voor geen der schepselen die op de zee verkeren,
60[regelnummer]
De groene Nereïde zo'n genegenheid gevoelt.
Naar Mytilene dus! Dat jij, Ageanax, nog heden
Na goede vaart maar welbewaard mag meren aan de rede!
Die blijde dag heb ik een tooi van bloemen saamgeregen,
Rozen, anijs of violier, om mij het hoofd te kransen.
Dan ben ik, naast een vaatje wijn uit Ptalea, gelegen
Voor 't open vuur en ga in 't vuur gepofte bonen schransen!
Mijn peluw zal dan puilen van de geurigste gewassen,
| |
[Grieks] | |
[pagina 236]
| |
[Nederlands]Alant en asfodil en de gekrulde selderij,
En denkend aan Ageanax zal ik behaaglijk brassen
70[regelnummer]
En drinken, kelk na kelk, en tot de droesem drenk ik mij.
Twee herders spelen fluit daarbij, Acharniër de ene,
De andere Lycopitaan; en Tityrus zal zingen
Hoe eens de herder Daphnis zo om Xenea moest wenen
Dat bergen om hem kreunden en de eiken schreien gingen
Die aan de hoge oever van de Himera zich schaarden:
Als sneeuw aan de Rhodopevoet, of Haemus, smolt hij henen,
Of Athos of de Kaukasus, ver aan de rand der aarde.
En zingen zal hij hoe uit wraak een fel verbeten koning
Zijn geitenherder levend in een ruime kist opsloot,
80[regelnummer]
En hoe 't stompneuzig bijenvolk met malse weidehoning
Zich repte naar zijn geurige, zijn cederhouten woning,
Terwijl de Muze nektar zoet hem van de lippen goot.
Komatas, jij, gezegende, hebt het geluk verkregen
Van opgesloten in een kist, gevoed door honingbijen,
Een zomer lang gevankelijk in glorie te gedijen.
O, dat je nog tot omgang met de levenden in staat was!
Dan weidde ik je geitjes in de groene bergvalleien,
Terwijl jij, onder eiken of pijnbomen neergelegen,
Voor mij je melodieën zong, jij hemelse Komatas!’
90[regelnummer]
Toen hij zijn zang gestaakt had, heb ik het woord genomen.
‘Vriend Lycidas,’ zo zei ik, ‘toen ik in het gebergte
| |
[Grieks] | |
[pagina 237]
| |
[Nederlands]mijn koeien hoedde, leerden ook mij de Muzen zangen
waarvan de faam misschien wel tot Zeus is doorgedrongen!
Het mooiste van dat alles is wat ik nu ga zingen,
voor jouw genoegen: luister, jij lieveling der Muzen.’
‘De liefdegodjes hebben geniest voor de arme Simichidas,
Die zo hartstochtelijk Myrtho bemint als geiten het lentegras.
Heel anders Aratos, zijn boezemvriend: die voelt in zijn ingewanden
Het hete vuur van verlangen naar een jonge jongen branden.
100[regelnummer]
Dat weet onze beste zanger wel, aan wie Phoebus toe zou staan
Om zelfs in het Delphische heiligdom bij de drievoet de lier te slaan:
Aristis weet van het liefdesleed waar Aratos door verteerd wordt.
Maak dan, o Pan, die als heerser van Hómole's vlakte vereerd
wordt,
Dat hij die jongen ongevraagd in zijn gretige handen voelt,
Hetzij hij de tere Philinos wil, of dat hij een ander bedoelt.
Als u dat doet, o beste Pan, dan zullen nooit van z'n leven
Arcadische knapen uw ribbenkast en schouders ransel geven
Met zee-ajuin, uit ergernis om zo'n pietsie vlees als buit.
Maar bent u iets anders van plan, krab dan, gestoken, uw hele huid
110[regelnummer]
Met uw nagels open, ga vooral in brandnetels overnachten
En blijf in het Thracisch hooggebied op hartje winter wachten,
Daar waar het Hebroswater stroomt en de Poolgesternten zijn;
Hoed 's zomers Ethiopisch vee, in de uiterste randwoestijn,
| |
[Grieks] | |
[pagina 238]
| |
[Nederlands]Waar zelfs op de rots van de Blemyers de Nijl niet is te ontwaren.
Maar jullie, Eroten, laat de Hyetis, de zoete Byblis varen
En het gebergte Oikos, waar de blonde Diona woont.
O liefdegodjes die wangetjes als rode appels toont,
Tref met uw pijlen nu dat stuk, Philinos, die dat verdiend heeft,
Tref hem, omdat dat stuk ongeluk geen deernis met mijn vriend heeft!
120[regelnummer]
Trouwens, hij is in werkelijkheid een overrijpe peer
En de vrouwen klagen: ‘Ach, Philinos, je bloem is zo fris niet meer.’
Laat ons, Aratos, dus langer niet bij zijn deur met vermoeide voeten
Op wacht staan. Laat de ochtendhaan maar liever een ander begroeten
Met zijn kukeleku: dat die dan nu gekweld is en verstijfd
En dat, mijn waarde, enkel nog Molon in het strijdperk overblijft.
Ons gaat het om de zoete rust, en een oud wijf mag ons bijstaan
Door met haar fluimen alle ellende aan ons te doen voorbijgaan!’
Zo zong ik en hij gaf mij, blij lachend zoals eerder,
zijn staf cadeau, als teken van artistieke vriendschap.
130[regelnummer]
Daarna boog hij naar links af en koos het pad naar Pyxa;
maar ik en Eukritos en de lieflijke Amyntas
begaven ons op weg naar het huis van Phrasidamos.
Daar strekten wij ons vrolijk op verend zachte bedden
van kruidig geurend riet en van versgesneden wijnblad.
| |
[Grieks] | |
[pagina 239]
| |
[Nederlands]Er ruisten populieren hoog boven onze hoofden
en welig olmenlover, ook kabbelde dichtbij ons
het heilig water neerwaarts, de grot uit van de Nimfen.
De donkere cicaden in 't schaduwrijke lommer
tsjirpten in beurtgezangen en in de verte kwaakten
140[regelnummer]
boomkikkers in het dichte, doornige bramenbosje.
Er sloegen leeuweriken en merels, duiven koerden
en gouden bijen zwermden rondom de waterbronnen.
De geur van rijke oogst en van vruchten! Overvloedig
rolden voor onze voeten de peren, appels vielen
aan alle kanten neer en de pruimebomen bogen
hun zwaarbeladen takken omlaag tot op de aarde.
Men brak een wijnvat aan dat al vier jaar was verzegeld.
O Muzen, die verblijf houdt waar de Parnassus oprijst,
heeft ooit de oude Cheiron een dergelijke drinkschaal
150[regelnummer]
in de spelonk van Pholos aan Herakles geboden?
Werd soms aan de Anapos de herder Polyphemos,
die met zijn reuzenkrachten bergen naar schepen gooide,
verleid door zulk een nektar om in zijn grot te dansen,
een drank zoals u, Nimfen, ons mengde op de dorsvloer,
bij 't altaar van Demeter? O, dat ik in haar graanschuur
mijn grote wan weer schudde en dat ik haar zag lachen,
met aren en papavers in allebei haar handen!
| |
[Grieks] | |
[pagina 240]
| |
AantekeningenHet gedicht speelt op het eiland Kos, dat Theocritus in 275-274 op een reis bezocht zou hebben; vermomde autobiografie en fictie lijken door elkaar te lopen. 2 Haleis: een rivier. 3-4 Klytia: legendarische koningin van Kos, Chalkon was haar zoon. 4 Bourina: een bron. 11 Brasilas: onbekend. 12 Cydonia: stad op Kreta; ook op Kos? 23 De betekenis kan ook zijn dat het gaat om een soort kuifleeuweriken met koppen die op grafheuvels lijken (?). 41 Philitas: een hellenistische dichter, beroemd in zijn tijd; historische personen, al dan niet onder pseudoniem, zijn vermoedelijk ook Sikelidas (42), Tityrus (72), Aratos (98), Aristis (102) en Philinos (105). 47 de nachtegaal van Chios: Homerus. 52 Mytilene: hoofdstad van Lesbos. 53-54 Bij de ondergang van de Bokken (oktober) en van Orion (november) begint het regen- en stormseizoen. 57 De halcyonen (ijsvogels) werden verondersteld twee weken rond de kortste dag van het jaar op open zee te broeden; dan is er windstilte. 60 De Nereïden, dochters van Nereus, zijn zeegodinnen. 65 Ptelea: plaats op Kos. 71 Acharniër: uit Acharnae, een provincie van Attica. 72 Lycopitaan: uit Lycope, een plaats in Aetolië of op Kos. 76 Rhodope: bergketen in Thracië, deel van het Haemusgebergte. 78 e.v. De mythologische herder Komatas had dieren van zijn heer aan de Muzen geofferd. Die heer sloot hem voor straf in een kist. Na twee maanden werd hij levend en wel aangetroffen, waarbij men in de kist honingraten vond. 82 Betekenis: de Muze deed hem liederen zingen, zo zoet als nektar. 96 geniest: ten teken van geluk - als iemand verliefd was, zei men dat de Eroten hadden geniest; arme: omdat liefdesverlangen ook leed meebrengt. 97 Myrtho: een vrouwennaam. 103 Hómole: berg in Thessalië. 106-107 Het geselen van een Panbeeld met bossen zee-ui was een ritueel, uitgevoerd wanneer de jachtbuit teleurstelde. 114 Blemyers: stam in Boven-Egypte. 115 Byblis, Hyetis: bronnen bij Milete; Oikos: cultusplaats van Aphrodite bij Milete; Diona: de moeder van Aphrodite of zijzelf. 125 Molon: kennelijk een rivaal van Aratos. 127 Het spuwen door oude vrouwen werd geacht onheil af te weren. 149-150 Cheiron en Pholos: centauren. 151 Anapos: rivier bij Syracuse. |
|