De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Essay | |
[pagina 78]
| |
Give me another life...Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 79]
| |
Ik weet heel goed, waarom ik juist van dit ene gedicht hield: vanwege die ongekend-blauwe zon en vanwege de volte van de grote wereld, alsof die regels ergens in Amsterdam of Jeruzalem geschreven waren en helemaal niet in een godvergeten kamertje van een gemeenschappelijke woning in het gesovjetiseerde, tot Leningrad omgedoopte Petersburg. Nu begrijp ik dat ik juist vanwege die vrijheid afgunstig was, terwijl ik dacht dat ik jaloers was omdat hij op zijn achttiende al zoiets geschreven had, en ik had nog altijd geen - geen - geen... Een vreemd soort afgunst was dat, de afgunst die door de Russen ‘wit’ genoemd wordt: ik was trots, omdat ik voor mezelf zo'n bijzondere dichter ontdekt had en ik discussieerde verbeten met iedereen die het waagde te twijfelen aan het ongekende talent van het rossige ventje uit Petersburg. En dat waren er velen. Hij was ook wel erg jong, en hij wist ook al wel heel erg goed wat hij waard was. Wat ik in die tijd allemaal niet heb moeten aanhoren! ‘Ach, hij is allang uitgeschreven, die Brodsky van jou!’ zei een geleerde filoloog, en hij keek me doordringend aan vanachter zijn dikke brillenglazen. Deze filoloog was, tussen twee haakjes, tevens rokkenjager en ik was toen nog heel jong. Dus ging onze discussie verder dan een correcte vaststelling van de verdiensten en tekortkomingen van poëzie en kreeg meer iets van een concurrentiestrijd om een plaats in het hart van een dame. En dat terwijl Brodsky toen het vaderland al verlaten had en zich noch van enige concurrentiestrijd, noch van een mogelijke plaats in mijn hart bewust was. ‘Hij is kil en rationeel, er zit geen druppeltje gevoel in zijn gedichten!’ klonk de welluidende bas van een oude vriend, een uitstekend mathematicus die heel aardig kon dichten, en in zijn jeugd verbannen was geweest - net als Brodsky - vanwege gebrek aan respect voor de sovjetmacht. Het verschil was alleen dat Brodsky zijn ballingschap volledig had uitgebuit, omdat hij wist waarom de sovjetmacht dichters in ballingschap stuurde. Maar onze vriend had onvoldoende daadkracht bezeten om zijn leven te veranderen, en het enige wat hem restte was anderen benijden die hun lot wel een fortuinlijke wending hadden gegeven.
De ‘witte’ afgunst bleek het produktiefst. Toen ik in de gevangenis terecht was gekomen (om kort te gaan, alweer vanwege datzelfde gebrek aan respect voor de machthebbers), kreeg ik het gevoel dat ik het lot van de Dichter deelde. IJsberend door mijn kleine cel | |
[pagina 80]
| |
murmelde ik bezwerend Brodsky's Instructie aan een gevangene, dat eindigt met het verbazingwekkende: ... dat niet verlost van weemoed
maar wel van duizeligheid.
En plotseling hoorde ik hoe het ritme begon te veranderen, hoe het overging in onverstaanbaar geruis, waaruit andere woorden tevoorschijn kwamen - en zo ontstond mijn eerste gedicht. Gedurende drie jaar gevangenis en ballingschap ontstonden er meer, en toen ik terugkeerde naar Moskou, flanste ik bovendien nog een lang poëem in elkaar dat ik opdroeg aan Mandelsjtam. Toen ik tenslotte Brodsky in Amsterdam ontmoette, was ik dermate vermetel geworden dat ik hem vroeg mijn werk te lezen. Ik had kunnen weten dat de verse Nobellaureaat tien keer daags dergelijke verzoeken kreeg, en natuurlijk geen tijd had om andermans gedichten te lezen. Maar dat besefte ik pas toen ik een mooie ansichtkaart uit New York ontving, waarop in keurig handschrift geschreven stond dat de gedichten helemaal niet slecht waren, maar dat ik wel wat aan het rijm moest doen... Dit was des te vermakelijker omdat ik Brodsky alleen maar gedichten overhandigd had die geschreven waren in vers libre...
Het was tijd om vals en jaloers te worden. Maar gelukkig werkte ik op dat moment al aan mijn eerste proza, en dat bood mij heel andere, nieuwe geneugten. Ik was er allang achter dat een dichter als het ware een instrument van God is, dat het enige wat hij doet bestaat uit het opschrijven van een tekst die aan hem gedicteerd wordt. Maar omdat ik mij al aan het grotere prozawerk gewaagd had, wist ik dat een prozaschrijver in zekere zin lijkt op de Schepper zelf, dat zijn macht binnen de grenzen van de virtuele realiteit van een roman waarlijk onbeperkt is. Toen ik voor het eerst deze zoete gewaarwording van ‘alles kan’ geproefd had, was ik volkomen bevredigd. Daarmee viel voor mij ook de behoefte om te concurreren weg. De nog niet door mij gevoelde ‘zwarte afgunst’ verdween naar de achtergrond.
Ach, kon ik hiermee mijn verhaal maar besluiten! Maar ik moet nog verder. Nog geen jaar later kreeg ik Brodsky's essay In a Room and a half in handen, een gedenkteken dat de Dichter had opgericht | |
[pagina 81]
| |
op het graf van zijn ouders: Maria Volpert en Aleksander Brodsky. In dit essay stond een indrukwekkende passage over vrijheid, een passage die ik conform de wens van de dichter in het Engels zal opvoeren. Zij begint met de beschrijving van voorwerpen van vroeger, die Brodsky omringden in de ‘anderhalve’ kamer van zijn ouderlijk huis: ...all these things were part of my parents' consciousness, tokens of their memory: of... a different era, almost of a different century. With the benefit of the same hindsight, I would add: of their freedom, for they were born and grew up free... I write this in English because I want to grant them a margin of freedom: the margin whose width depends on the number of those who may be willing to read this... I want English verbs of motion to describe their movements. This won't resurrect them, but English grammar may at least prove to be a better escape route from the chimneys of the state crematorium than the Russian...
Maar terwijl de auteur de Engelstalige lezer moest uitleggen, waarom hij voor de Engelse taal gekozen had, was dat voor ons, geboren in Rusland, overbodig. Het Engels was voor ons altijd het symbool van vrijheid geweest. Juist die taal, de taal zelf, buiten het verband met een concreet land of een concreet volk dat sprak, bad en vloekte in die taal. Wij waren met geweld beroofd van onze uiterlijke vrijheid en het lukte lang niet iedereen om de innerlijke vrijheid te bewaren; bij de generatie van onze ouders kwam je maar heel zelden echt vrije mensen tegen. Ook in mijn familie had je die niet. De ouders van Brodsky hadden het opmerkelijke talent bewaard to keep one's back straight in a situation of complete dishonor... En terwijl ik deze regels las, groeide de afgunst in mij: daar hadden ze bij ons thuis zelfs nog nooit van gehoord. Om die slavernij, die ik met de moedermelk had meegekregen, uit te bannen, om te leren niet voor geweld het hoofd te buigen, had ik bijna zeven jaar nodig gehad. De ouders van Brodsky hadden tijdens ieder conflict met de Macht de kant van hun zoon gekozen - daarvan had ik niet eens durven dromen... Het was voor mij onmogelijk om van deze afgunst af te komen, omdat het niet in mijn macht lag mijn verleden te veranderen of bij te stellen. Zij had mij ingehaald, zij had mij ver achter zich gelaten, en in dit leven zou ik haar nooit meer kunnen inhalen. |
|