De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
John G. FranclemontGa naar voetnoot*Mijn contact met Vladimir Nabokov was precies zoals kan worden verwacht van twee vlinderkundigen onder elkaar. Onze eerste gedachtenwisseling vond plaats toen ik in dienst was van het Ministerie van Landbouw in het United States National Museum; op aanraden van professor William T.M. Forbes vroeg ik Nabokov, die toen aan Harvard doceerde, in een brief om informatie over een type-exemplaar van een nachtvlinder in de collectie van het Museum of Comparative Zoology. Destijds plaatste ik in een gesprek met Forbes de kritische kanttekening dat, als men Nabokovs indeling zou volgen, zoals hij die voorstelt in zijn paper over een groep ‘Blauwtjes’, die vlinders wel een fylum zouden kunnen worden. Toen we elkaar voor het eerst in levenden lijve ontmoetten, ergens begin jaren '50, in de Cornell Lepidoptera Collection Room, begroette hij me met de opmerking: ‘Dit is de man die denkt dat mijn Blauwtjes een fylum vormen.’ Hij glimlachte, misschien omdat hij dacht aan mijn opmerking die hij wel van Forbes gehoord zal hebben, en omdat ik zo verbaasd was. Vervolgens hadden we een heel gezellig gesprek, waar Forbes ook nog bij kwam zitten, over indelingen en degenen door wie ze zijn voorgesteld. Dit was de eerste van vele ontmoetingen in de Lepidoptera Room. Ik beschouwde hem als een van de besten als het ging om exemplaren vangen en waarnemingen in het veld. Men hoeft slechts te kijken naar de vele exemplaren die hij verzameld heeft en die deel uitmaken van de collecties van Cornell en Harvard; de resultaten van zijn veldwaarneming zijn als commentaar terug te vinden in sommige van zijn papers. Een heel enkele keer gingen we in de lente samen vlinders vangen in de buurt van Ithaca. Het ging hem met name om een van de witjes, de Pieris virginiensis. Eén zo'n gelegenheid, waar ik met genoegen aan terugdenk, was in de tweede week van mei; we gingen naar McLean Bogs en het was een schitterende middag met goede gesprekken, maar zonder witte vlinders. We hadden onder andere een bijzonder lange gedachtenwisseling over verscheidene onderzoekers op het terrein van de Lepidoptera en hun waarschijnlijke plaats in de geschiedenis van de orde; soms verschilden we van mening, maar we waren het er allebei over eens dat Karl | |
[pagina 238]
| |
Jordan uit Tring in Engeland toch wel tot de grootsten aller tijden behoorde. Hoewel we nu en dan tegelijkertijd in de westelijke staten waren, zijn we daar nooit samen op vlinderjacht geweest, want doordat hij zich met vlinders en ik me met nachtvlinders bezighield, was hij overdag actief en ik 's nachts. Vaak ging ik tegen de ochtend en soms na zonsopgang naar bed, ongeveer wanneer hij zich weer opmaakte voor een dag vlinders vangen. Onze werelden verschilden in vele opzichten van elkaar. |
|