do, proza dat me bedwelmde als muziek, des te meer bedwelmde naarmate de tijd verder weg lag en met meer passie werd opgeroepen.
En Pale Fire. De sensatie van het ‘wat hebben we hier in vredesnaam?’ Een voorwoord, een gedicht in vier Canto's dat ik met een vraagteken boven mijn hoofd doorworstelde (want wisten we toen veel, het boek was er net, er was nog zelfs geen recensie van verschenen) en vervolgens het commentaar dat driekwart van het boek beslaat. Ik geloof niet dat er later nog een zin in een boek zo'n bliksemschicht voor me is geweest als de regel ‘There is a very loud amusement park right in front of my present lodgings’, op de allereerste pagina van dat commentaar. Beseffen dat je op het punt staat een krankzinnig universum binnengezogen te worden.
En tenslotte Lolita, de liefdesroman van de eeuw. Er is misschien door anderen mooier over de jeugd geschreven (maar ook door hemzelf, in zijn memoires) en over het ouder worden, het naderen van de dood. Maar de gekte van de liefdespassie, de zinsbegoocheling die al het andere verduistert, ik heb het sindsdien niet meer mooier beschreven gezien. Van de eerste en tweede lezing van het boek herinner ik me vooral de euforie van het doordringen in zijn taalgrappen; maar nu ik het boek al zo lang niet meer ingekeken heb, is het vooral de beschrijving van Lo op de tennisbaan die me blijkt bijgebleven. The wet glistening young down of her armpit as she brandished her racket in despair... Om zelf razend van begeerte van te worden.