heb ik nog wat aan mijn avond. Aan de andere kant leert de ervaring dat je bij vroeg afspreken meer gaat drinken. Geen heel uur zeggen, dat staat zo alsof je niets te doen hebt. Tien over negen, wil ik zeggen, maar ik zeg half tien.
Om half tien denk ik: dat telefoontje was van Sontrop of van een andere practical joker. Maar verdomd: bij de garderobejuffrouw zie ik Theroux staan. We geven onze jassen af, gaan zitten en een grote wederzijdse verveling vangt aan.
Ik hou niet van Theroux. Ik bedoel: van zijn boeken. Reisboeken vervelen me. Dat laatste boek, over Naipaul, was erger dan niets. Maar daarom kan Theroux nog wel aardig zijn. Nee dus. Hij begint notabene zelf over zijn Naipaul-boek. Ik zeg dat ik het niet gelezen heb. Hoe vaak heb ik dat al niet tegen schrijvers gezegd? Moet altijd denken aan de zondagochtend dat ik bij Karel van het Reve aanbelde. De vorige dag had zijn broer in Het Parool een vraaggesprek laten afdrukken waarin hij Carmiggelt van moord beschuldigde en nog heel veel andere weerzinwekkendheid meer. Ik vraag Karel wat hij ervan vond, en deze antwoordt: ‘Heb ik niet gelezen.’ Het Parool, de krant waarvan hij, net als trouwens Carmiggelt, curator is, waarin hij schrijft, die zou hij niet gelezen hebben! Dat was een nuttige les voor me.
Het etentje is een ramp op alle schalen van ergte. Zijn plannetje moet ik direct afwijzen. Hij gaat het nog met een ander doen, dus ik vertel er niets over. Of ik dan iemand anders weet? Ik weet niemand anders. Zou Eco niet geschikt zijn? Misschien. Of ik Eco ken? Nee, ik ken Umberto Eco niet. Dan praat hij maar verder over eten. De smurck merkt niet cens dat ik slechts vleesloze voorgerechten en nagerechten bestel. De wijn is goed. De sfeer wordt giffig. Ik zeg niks meer. Hij kijkt kwaad. We hebben niets meer tegen mekaar te zeggen. Dat is zijn schuld - hij nodigde me toch uit. Dat is mijn schuld - ik ging er toch op in?
Het is toch nog bijna middernacht als we onze jassen weer halen. Had ik mijn groene wollen das niet omgedaan? Ach nee, het is één minuut lopen. We staan buiten en vermannen ons tot een hartelijk afscheid, een ‘Tot nooit meer’, zoals ik ooit tegen Max Pam zei. Dan zie ik hoe hij wurmt in zijn grote overjas. Het lijkt of er een katje in zijn oksel zit. Hij krinkelt en kruwelt en grijpt met zijn linkerhand diep in zijn rechtermouw. Er komt een stukje groen te voorschijn.
Mijn das! Heeft de juffrouw in de verkeerde jas gestopt. Ik begin