De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Achtendertig jaar met Nabokov
| |
[pagina 202]
| |
vertaalt, ga je hem wel behoorlijk dicht op de huid zitten. Maar deze onttrekt zich daaraan, bewaart afstand, laat het niet te amicaal worden. Zelf had ik twee heel korte persoonlijke ontmoetingen met hem. Beide keren onder een voorwendsel. Ik kwam met een televisie-team aanzetten om hem te interviewen; ik was zogezegd de lokeend die deze man, die de naam had nogal ongenaakbaar te zijn, voor de camera moest zien te krijgen. Nabokov had destijds al lang de gewoonte zich niet zomaar door reporters te laten uithoren. Hij deed het voorkomen alsof hij niet vrijuit kon spreken; dat hoorde bij de manier waarop hij zichzelf stileerde in de laatste negentien levensjaren die volgden op de Lolita-roem. Hij was inderdaad een schrijver die tot op het laatste moment de totale greep op zijn woorden wilde behouden. Tijdens geïmproviseerde interviews zou hij beslist dingen gezegd hebben waarvoor hem - de onvermoeibare zelfcorrector - naderhand betere formuleringen te binnen zouden zijn geschoten; of dingen die hij bij nader inzien beter niet had kunnen zeggen. En met goede redenen - want het was hem meermalen overkomen - vreesde hij ook de smakeloze streken die journalisten met zijn woorden konden uithalen. Daarom moesten van te voren alle vragen schriftelijk bij hem worden ingediend en stelde hij zijn antwoorden op schrift, en als het voor de televisie was, ging hij aan een tafeltje zitten en trok een hele vestingwal van boeken voor zich op, zodat je de archiefkaarten waarop hij altijd schreef en waarvan hij zijn antwoorden aflas, niet al te goed zag, en zo bootste hij dan een gesprek na, terwijl het eigenlijk afgesproken werk was. Hoffelijke ontvangst in de royale en luisterrijke lounge van het luxehotel in Montreux waar hij de laatste vijftien jaren van zijn leven bivakkeerde, gezamenlijk aperitiefje, korte voorbespreking, de dagelijkse wandeling samen met hem naar de kiosk met de internationale kranten, terwijl de crew de apparatuur opstelde, dan de filmlampen aan, de archiefkaarten verstopt, geluid klaar, geluid loopt, camera klaar, camera loopt, mijnheer Nabokov, u heeft vijftien jaar lang in Duitsland gewoond... En wat hij daarop zei, had ik allang woord voor woord gelezen. Ik zat er alleen maar voor de vorm, om mijn achterhoofd voor de camera te houden. Ik was destijds bij zulke gelegenheden veel te schuchter om het gesprek aan te knopen dat ik misschien graag met hem gevoerd had, om de dingen ter sprake te brengen die voor hem en voor mij | |
[pagina 203]
| |
iets te betekenen hadden - als vertaler ken je die passages immers heel goed. Dit voelde hij haarfijn aan, en hij probeerde mij hoffelijk uit mijn tent te lokken. Op de een of andere manier kwam de film ter sprake, de naam Fellini viel, hij vertelde over zijn bewondering voor Fellini en omdat hij niet gauw iets bewonderde, was dat al heel wat. Ik viel hem verheugd bij, waarop hij vertelde dat hij Giulietta degli spiriti het mooist vond, maar een duivelse ingeving bracht me ertoe iets te verklaren dat voor mij nieuw was, namelijk dat ik die film nou uitgerekend niets vond. Waarschijnlijk wilde ik op de een of andere manier mijn onafhankelijkheid bewijzen. Persoonlijk kwamen wij dus niet nader tot elkaar, dat konden we onder deze omstandigheden ook helemaal niet, het kwam ons allebei ook beter uit, want per slot van rekening was onze relatie zakelijk van aard en dan werken persoonlijke verwikkelingen alleen maar storend. Het was destijds een ingeburgerde gewoonte geworden dat hij - in feite zijn vrouw, wier Duits aanmerkelijk beter was, maar die nauw overleg met hem pleegde - dat zij samen mijn vertalingen woord voor woord doornamen. Veel vertalers zouden dat niet kunnen verdragen: door de auteur op de vingers gekeken worden. Er waren collega's die mij zeiden: dat is toch je reinste nachtmerrie - zoiets zouden zij zich nooit ofte nimmer laten welgevallen. Meestal laten de vertaalde auteurs hun vertalers dan ook met rust. Want ze zijn dood, of ze kennen de taal niet, of het interesseert ze niet wat er in verre, vreemde landen met hun werk gebeurt, of ze vinden zichzelf niet deskundig, of ze zijn zo dankbaar wanneer zich überhaupt iemand over hen ontfermt dat ze zich er maar liever buiten houden. Dat was bij Nabokov anders. Hij had verstand van zaken. Hij en zijn vrouw spraken meerdere talen. Hij bespeurde telkens weer de vreselijkste blunders, en helaas terecht, moet ik zeggen. Wat er in ontoegankelijke talen met zijn boeken gebeurde, daar dacht hij maar liever niet aan; in toegankelijke talen echter werkten zijn vertalers onder toezicht. Ik heb een ordner vol dunne, dichtbeschreven blaadjes, waar niets anders op staat dan: ‘Bladzijde 7: Niet Kadaver maar Skelett. Bladzijde 14: Gelieve kurz weg te laten. Bladzijde 17: Niet merkte maar fühlte of empfand. Bladzijde 19: go hier niet gehen maar fahren. Bladzijde 21: Freier ken ik niet. Regel 5: Lila en niet purpurrot...’ Het was de bedoeling van de Nabokovs dat ik dit alles als ‘vragen voor de zekerheid’ of advies opvatte. Ze eisten niet dat ik die adviezen | |
[pagina 204]
| |
opvolgde; ik hoefde aan de betreffende passages niet per se iets tc veranderen. Ze gaven het me alleen in overweging. En als ik het dan overwoog, hadden ze meestal gelijk. In het begin voelt een vertaler zich wat gekrenkt door zulke tegenwerpingen - hij heeft per slot zijn best gedaan. Maar mettertijd gaat de dankbaarheid zwaarder wegen. Want ook al waren de voorgestelde oplossingen niet altijd bruikbaar: er was altijd iets dat inderdaad niet klopte in de betreffende passages, iets wat ik over het hoofd had gezien, verkeerd had begrepen of vergeten was. Door deze controle werden mijn vertalingen uiteindelijk inderdaad beter. De kanttekeningen bleven altijd op woordniveau. Er was de voortdurende verdenking dat een woord niet precies tot uitdrukking bracht wat in zijn Engelse pendant besloten lag. Ze namen nooit stelling in stijlvraagstukken; zegswijzen, waarvan ze de betekenis niet geheel doorzagen, wantrouwden ze uit principe. In de loop van deze correspondentie leerde ik wat Nabokov in eerste instantie van zijn vertalers verlangde, hetzelfde als wat hij van zichzelf eiste wanneer hij andere auteurs vertaalde: dat het eerst en vooral op de woordbetekenis aankwam en dat al het andere niet zonder betekenis was, maar hierbij vergeleken op de tweede plaats kwam: de klank, de literaire subtekst, de zinsbouw. Een vertaler kon daar wel vreselijk zijn best op doen, maar als de betekenis niet klopte, was al het andere voor de kat z'n staart. In zijn exemplaar van de Franse Ada-vertaling schreef Nabokov: ‘De eerste eis die aan een vertaler gesteld wordt, is dat hij de taal waaruit hij vertaalt door en door kent. De tweede: dat hij in zijn eigen taal auteur is. De derde: dat hij in beide talen de woorden voor concrete voorwerpen kent (de natuurlijke en de kunstmatige, bloem en gewaad).’ De eerste twee punten betreffen iets vanzelfsprekends, dingen die men in het algemeen van een vertaler zal verwachten: dat hij de vreemde taal goed kent en met zijn eigen taal om weet te gaan. De derde eis daarentegen is typerend voor Nabokov: de exacte benamingen kennen. De vertaler die er qua woordkeuze regelmatig naast zit of uit onkunde of onnauwkeurigheid ergens niet op kan komen, maakt in Nabokovs geval geen vergeeflijke schoonheidsfoutjes. Hij berooft de tekst van een van zijn voornaamste kenmerken, zijn precisie. Ik noem maar lukraak een paar fouten uit een oudere Duitse vertaling op, die we inmiddels hersteld hebben. Pine is geen spar, maar een pijnboom. Vair is niet het bont van de gewone, maar van de grijze eekhoorn of petit-gris. Cottage cheese is | |
[pagina 205]
| |
geen Zwitserse kaas, maar Hüttenkäse, en als die destijds in Duitsland nog niet verkrijgbaar was, dan zou wrongelkaas of kwark beter zijn geweest. Een china closet is geen Chinees kastje, maar een porseleinkast. En een Paphia fritillary is geen fabeldier met een verzonnen wetenschappelijke naam, maar een heel specifieke vlinder, de Argynnis paphia of Keizersmantel. Slechts weinig auteurs zullen zich zo intensief en constant met vertalen hebben beziggehouden als Vladimir Nabokov. Dat kwam omdat hij verdreven was uit zijn moedertaal, het Russisch. Als aankomende jonge auteur had hij bij wijze van oefening uit drie talen in het Russisch vertaald: gedichten van Heine, een roman in verzen van Romain Rolland, gedichten van Rupert Brooke en Alice in Wonderland van Lewis Carroll. Later heeft hij Russische literatuur in het Engels vertaald, het Igorlied, Lermontov, een paar lyrische dichters, maar bovenal Poesjkin - geen van zijn eigen boeken heeft hem zo lang in beslag genomen als zijn vierdelige Engelse uitgave met commentaar van Jevgeni Onegin. De meeste van zijn eigen Russische boeken heeft hij zelf of zijn onder zijn toezicht in het Engels vertaald; ook vertalingen in het Frans werden woord voor woord door hem gecontroleerd. Zijn oorspronkelijk in het Engels, maar gedeeltelijk ook in het Frans geschreven memoires heeft hij zelf weer in het Russisch vertaald, zijn roman Lolita ook. In die tijd, begin jaren zestig, was niet te voorzien dat Lolita ooit in het Russisch gelezen zou mogen worden - er stond nog steeds dwangarbeid op het bezit van een Nabokov-boek. Maar het idee dat andere vertalers op een kwade dag zijn roman naar de Filistijnen zouden helpen, was dermate weerzinwekkend dat hij zich de moeite toch maar getroostte. Met de jaren werd Nabokov ten aanzien van het vertalen niet grootmoediger, maar juist steeds veeleisender en strenger. ‘De enige opgave en rechtvaardiging van vertalingen is om informatie met de grootst mogelijke precisie over te dragen, en dat is enkel te bereiken door een letterlijke vertaling, voorzien van commentaar.’ Nabokov werd nog het meest geïrriteerd door alle berijmde vertalingen van lyrische poëzie. Hij vond dat deze ‘bonte mengelmoes van vergissing en improvisatie’ onafwendbaar leidde tot het zonder meer om zeep brengen van weerloze dichters. Des te vaker werd mij daarom gevraagd of ik Nabokov überhaupt vertaalbaar acht. Het eerste deel van het antwoord moet in zulke gevallen wel een uiting van ootmoedigheid zijn: Natuurlijk | |
[pagina 206]
| |
beslaat er geen werkelijk volkomen adequate vertaling. Alle vertalingen zijn slechts benaderingen. Daaruit mag echter geenszins afgeleid worden dat bij het vertalen alles maar mogelijk is en dat het tenslotte allemaal niet uitmaakt. De ene benadering komt immers dichter in de buurt, de andere minder dicht en de derde denkt in de buurt te komen maar raakt de weg kwijt. Met deze restrictie beschouw ik Nabokov als uitstekend vertaalbaar. Voor een vertaler is het namelijk een bijzonder dankbare taak om met zulk een evident prachtige taal van doen te hebben niets is deprimerender dan je het hoofd te moeten breken over het gestuntel van een auteur van wie iedere zin je stoort en die je toch niet mag verbeteren. Moeilijk te vertalen zijn auteurs die het bij het schrijven niet zo nauw nemen: die onnauwkeurig denken, onnauwkeurig formuleren. En zoals bekend kun je alleen vertalen wat je begrepen hebt. Auteurs die helemaal niet te begrijpen zijn, omdat ze zelf niet precies wisten wat ze schreven, zijn derhalve praktisch onvertaalbaar. De vage, welluidende auteurs, met hun diepe veelbetekenende effecten, waarvan echter geen mens ooit de betekenis achterhaalde - dat zijn de auteurs die een vertaler tot wanhoop brengen. Bij Nabokov is het omgekeerd. Hij is nauwkeurig op het acribische af. Kom je een zin tegen die je niet direct begrijpt, en zulke zinnen zijn er zeker, dan weet je in ieder geval dat die zinnen begrepen kunnen worden als je maar een beetje je best doet. Omgekeerd kunnen bepaalde fouten in een Nabokov-vertaling bij wijze van spreken al van verre, dus zonder een vergelijking met het origineel, herkend worden: onbegrijpelijke of absurde zinnen zijn beslist niet voor rekening van de auteur, maar van de vertaler. Bovendien komt Nabokov de vertaler in een bepaald opzicht tegemoet: hij heeft zijn eigen, synthetische, polyglottisch vermengde taal; de vertaler hoeft zich dus niet in bochten te wringen om een soort idiomatisch verisme te bereiken - door bijvoorbeeld een vorm van Duits taalgebruik uit te vinden dat voor het slang van een neger uit Harlem door kan gaan, of waarin het onderscheid tussen het Ierse en het Britse Engels tot uitdrukking komt. De vertaler kan, moet zelfs een artistieke eigen wijze van uitdrukken vinden. Van de kritieken op mijn vertalingen herinner ik mij een zin die mij als geen ander plezier deed, hoewel hij misschien helemaal niet als compliment bedoeld was. Hij luidde min of meer dat de Duitse versie van begin tot eind nogal eigenaardig aandeed. Dat | |
[pagina 207]
| |
was precies de bedoeling; ik had immers geprobeerd om voor Nabokov een eigen Duits idioom te ontwikkelen. Vertalers zijn er gauw toe geneigd om vreemde teksten tot standaardduits te nivelleren, waarschijnlijk uit angst dat de een of andere debiel hun zou kunnen verwijten dat ze hun Duits niet beheersen. Als een vertaler er ook maar een beetje in slaagt de indruk te wekken dat het hier niet om een tekst van het Duitse Persagentschap gaat, maar om een subjectieve taal, dan is die vertaler qua benadering beslist op de goede weg. Ook op het punt van vertalingen had Nabokov een eigenzinnige mening die vaak haaks op de tijdgeest stond en derhalve op veel onbegrip stuitte. Voor hem komt het in de literatuur niet op de grote ideeën aan, waar iedereen in romans naar zoekt, maar op de concrete details en daarmee uiteindelijk op de woorden die er betekenis aan geven. Niet dat hij een literatuur wenste die vrij van ideeën en een moraal zou zijn; ook zijn eigen boeken bevatten natuurlijk ideeën, en een moraal hebben ze ook. Het was alleen een kwestie van prioriteiten. Hij heeft zich nooit gedistantieerd van zijn diepgewortelde overtuiging dat clichés, smakeloosheden en oppervlakkigheden, kortom dat elke vorm van slordigheid bij het schrijven de intelligentste ideeën en de beste moraal nog teniet doet, of zelfs een ronduit averechts effect sorteert. Nabokov was een vijand van het algemene, van alle gemeenplaatsen. Zowel in de kunst als in de wetenschap, schreef hij, bestaat er geen ‘vreugde zonder het detail... Al die “algemene ideeën”, (met zoveel gemak verwonen, met zoveel profijt herhaald) zullen nooit meer kunnen zijn dan beduimelde paspoorten die hun bezitters toegang verschaffen tot de sluiproute van het ene domein van onwetendheid naar het andere.’ Aldus Nabokov in zijn vierdelige werk over Poesjkin's Jevgeni Onegin; aldus Nabokov, in dezelfde geest steeds weer, of hij nu zijn studenten in Amerika met vragen kwelde, zoals die over het dessin van het tapijt in de kamer van Anna Karenina, of dat hij zijn bliksems richtte op vertalers die zich met de ‘geest’ van een tekst tevreden stelden en de exacte woordbetekenis naar de verdommenis lieten gaan. Nabokov had lief, of hij haatte. Hij haatte bijvoorbeeld iedereen die uit de literatuur een instrument van sociaal nut wilde maken, de hele ‘publicistische kliek’ van geëngageerde literatoren. Dat literatuur vóór alles ‘eenvoudig en oprecht’ zou moeten zijn, was volgens hem het misverstand van een periode: ze was, omdat ze | |
[pagina 208]
| |
bestendiger wilde zijn dan journalistiek, juist buitengewoon complex en bedrieglijk (een van zijn formuleringen was: ‘een fata morgana in de spiegel’). Hij haatte het cliché, de frase, de vulgariteit die voor hem geen sociale categorie was - zij kwam, schreef hij, evengoed voor bij een proleet uit Chicago als bij een hertog uit Engeland. In het bijzonder verafschuwde en vreesde hij de vulgariteit die politieke macht gekregen had, of die nu bruin of rood was: het Kwaad van het Banale. Dat hij, vanuit zijn geestelijke en gevoelsmatige aristocratie, het stalinisme en het hitlerisme over elkaar heen projecteerde, zoals in zijn roman ‘Gebroken schild’, heeft destijds natuurlijk veel mensen tegen hem in het harnas gejaagd; maar wat men toen voor een reactionair trekje aanzag, heeft nu juist iets avant-gardistisch. Ook al wogen voor Nabokov ideeën, alsook ‘boodschappen’, niet zo zwaar als stijl, toch was hij zelf allesbehalve een ‘abstracte’ schrijver, allesbehalve een man van stijl zonder stof. Het opnieuw uitvinden van de realiteit was zijn devies. ‘De schrijver moet het werk van zijn rivalen zorgvuldig bestuderen, inclusief dat van de Almachtige. Hij moet de aangeboren eigenschap bezitten om de wereld, zoals hij die aantreft, niet opnieuw te combineren, maar opnieuw uit te vinden. Teneinde dit adequaat te doen en geen dubbel werk te verrichten, moet de kunstenaar de wereld, zoals hij die aantreft, om te beginnen kennen.’ Dat betekende: uiterst exacte waarnemingen, de durf hebben voor eigen observaties en associaties, al komen ze aanvankelijk nog zo vreemd op anderen over, een streng gedisciplineerde werkhouding en pijnlijk precies verzorgd gereedschap - regelmatig bestudeerde hij woordenboeken om zijn woordenschat uit te breiden en te verfijnen, en er zullen maar weinig schrijvers meer belezen zijn geweest dan hij. Vooral twee vragen hebben zijn critici steeds weer beziggehouden, reeds in de jaren twintig en dertig toen hij onder het pseudoniem Sirin voor het kleine, besloten lezerspubliek van Russische bannelingen schreef, van wie sommigen bij hem de beroemde Russische ziel, de preoccupatie met de ultieme religieus-ethische vraagstukken misten: is Nabokov soms een kille mensenhater die er plezier in schept om in louter cerebrale constructies arrogant de zwakheden, belachelijkheden en banaliteiten van zijn personages bloot te leggen? Of zijn zijn boeken juist vol van warme deelneming? En: is Nabokov een egomane auteur die alleen over zichzelf schrijft? Of schrijft hij juist helemaal niet over zichzelf? | |
[pagina 209]
| |
Volgens mij is het geenszins verwonderlijk dat zijn over het geheel genomen toch zo samenhangend oeuvre tot zo lijnrecht tegenover elkaar staande conclusies leidt. Toch zijn ze allemaal correct - althans bijna. Hoewel Nabokov twee, drie sterk autobiografische romans geschreven heeft (ik heb het over ‘Masjenka’, ‘Glorie’ en ‘De gave’) en zelfs het eerste deel van een heuse autobiografie, hoewel hij in al zijn romans telkens weer details gebruikte uit zijn eigen leven, is er geen tekst van hem die de lezer de gelegenheid biedt om te zeggen: Daar is hij, de auteur. Hij legt zijn ziel niet bloot. Zelfs de hoofdpersoon uit Speak, Memory is een gestileerde, door de herinnering bewerkte Ik, een kunstmatige figuur. Toch verraadt deze ik-figuur zich natuurlijk in iedere zin door zijn interesses, zijn voorliefdes, zijn meningen, zijn manier van denken en voelen. Ik vermoed dat het noodzakelijkerwijze exhibitionistische karakter van alle kunst alleen met Nabokovs opvatting van discretie in overeenstemming te brengen was doordat hij elke onthullende rechtstreekse verklaring over zichzelf angstvallig vermeed. En wat zijn kilheid of warmte betreft: het klopt wel dat hij sterk geneigd was tot satire, en bij bepaalde mensen kende hij geen pardon, hechtte hij geen enkele waarde aan verklaringen, verontschuldigingen en verzachtende omstandigheden. Geen van zijn misdadigers, zijn lomperiken, zijn grote en kleine despoten pleitte hij vrij op grond van een ongelukkige jeugd of ongunstige maatschappelijke omstandigheden. Maar je kan niet over het hoofd zien met hoeveel mededogen, met welk een oneindige behoedzaamheid en welhaast devote sympathie hij tegenover sommige van zijn andere personages staat. En niet alleen de hoogbegaafde, supergevoelige, uitzonderlijke mensen spaart hij en heeft hij lief - zoals de aankomende dichter in ‘De gave’, de filosoof in ‘Gebroken schild’, de ontdekkingsreiziger in zijn verhaal ‘Lance’ - zijn behoedzame respect, liefde zelfs, geldt ook een man als Pnin, die niet op grote prestaties kan bogen en die door de meeste van zijn medemensen als een schertsfiguur wordt beschouwd, maar die op een roerende, dappere en fatsoenlijke manier overhoop ligt met de rotstreken die zijn ballingschap hem levert. Nabokovs botte verwensingen, zou je kunnen stellen, komen juist voort uit het acute gevoel voor hulpeloos menselijk lijden, dat zich op geen andere manier weet te weren dan door de herkenbare veroorzaker ervan al niet eens meer fascinerend te vinden, maar van ieder begrip en vergeving uit te sluiten, of in geval van nood door hoongelach te vernietigen. | |
[pagina 210]
| |
Waarschijnlijk kun je alleen met die schrijver een nauwe relatie ontwikkelen met wie je door een zogezegd fundamentele overeenstemming, een emotionele harmonie verbonden bent, die op een ander niveau ligt dan dat van de visies en overtuigingen, een ander niveau ook dan dat van iedere ‘kunst’. In de literatuurtheorie wordt daar niet over gerept, en Nabokov zelf had zo'n categorie waarschijnlijk ook niet erkend. Toch moet die er zijn. Het werd mij eensklaps duidelijk, toen ik op het aan Nabokov gewijde internet-discussieforum (NABOKOV-L) in 1995 getuige was van een discussie over een van de beste van zijn uitstekende verhalen, ‘Signalen en symbolen’. Het gaat over een arm oud Russisch emigranten-echtpaar, waarvan de volwassen enige zoon aan schizofrenie (in dit geval een heilloze psychotische betrekkingswaan) lijdt en, wegens het grote zelfmoordrisico, in een kliniek is opgenomen. Ze hebben het besluit genomen om hem voor zijn verjaardag naar huis te halen, lang nagedacht wat ze hem zouden kunnen geven en uiteindelijk een serie kleurige glazen potjes met jam gekozen. Nu wachten ze, angstvallig als altijd, maar ook met een zekere voorpret. Twee keer gaat de telefoon, beide keren is het een verkeerde verbinding. Dan gaat hij voor de derde keer... En zoals iedere geschiedenis met een open einde, staat de deur open voor exegeten. Eén van hen was destijds van mening: die twee oudjes verdienen hun geluk niet - wat minderwaardig van ze om eenvoudigweg te accepteren dat het leven voor hen het verlies van de ene vreugde na de andere betekende, wat belachelijk om hun zoon jam cadeau te willen doen, wat bekrompen om de zoon nu pas uit de kliniek te halen! Met zulke ouders kon de zoon niet anders dan zijn toevlucht tot zelfmoord nemen. Tegen zo'n lezer is zelfs de grootste schrijfkunst niet opgewassen. Hij heeft simpelweg geen idee wat een beproeving van het lot is en wat een keten van zulke beproevingen maakt van het leven. Hij heeft geen idee van ongeneeslijke geestesziekten. Hij weet niet wat een leuk en liefdevol cadeau glazen potjes met jam kunnen zijn - waarschijnlijk weet hij niet eens hoe lekker jam smaakt. Hij kent lijden noch medelijden. En zijn reactie roept de nachtmerrie van een wereld op waarin mensen om totaal andere dingen lachen of huilen, woede of verveling voelen, hoon of roem ervaren, een zombiewereld vanuit de huidige wereld gezien, maar die op zichzelf misschien toch wel weer klopt. Nabokovs werk zou daarin nog zo scherpzinnig ontleed kunnen worden, het zou niet meer begrepen worden. Wanneer bij een schrijver en zijn | |
[pagina 211]
| |
lezer niet dezelfde dingen hun haren overeind doen staan of een rilling over hun rug jagen, zijn ze voor elkaar verloren. Ik ben dus geenszins van mening dat de werken van Nabokov kille spelletjes zijn ten koste van de medemenselijkheid, en ook niet dat hijzelf daarin niet aanwezig is. Hij is aanwezig, maar indirect; hij is een cerebrale speler, maar wordt tot op het bot bepaald door toegenegen of veroordelende betrokkenheid. Een van de grootste barrières tussen hem en zijn lezers is waarschijnlijk een bepaalde gloed in zijn verleden. Hij heeft eens in het paradijs geleefd en werd daaruit verdreven, wij niet. Daarom kunnen wij moeilijk inschatten wat zo'n overdadig gelukkige jeugd als de zijne en het bewustzijn van het onherroepelijke verlies ervan voor uitwerking hebben. Hiermee moet wel samenhangen dat hij na zijn verdrijving nergens meer kon aarden, dat hij genoeg had aan huurwoningen, lijdelijke onderkomens in huizen van collega's, motels en hotels. Alleen in de kunst liet het vroege geluk zich herhalen: de kunst ging het destijds werkelijk ondervonden geluk vervangen. Het toneel van deze verloren gelukkige jeugd, die tot het einde toe de achtergrond van Nabokovs werk bleef, was het Petersburg van voor de revolutie en het Nabokov-landgoed Vyra. Zijn vader was jurist, criminoloog, politicus en liberaal publicist; in 1922 werd hij door opgehitste rechts-extremistische Russische bannelingen doodgeschoten. Alles wat Engels was stond in de familie hoog aangeschreven en het was allesbehalve toeval dat Nabokov na zijn emigratie de universiteit van Cambridge bezocht; ook met Frankrijk - in zijn jeugd het doel van menige zomerreis - en met de Franse literatuur voelde hij altijd een nauwe verbondenheid. En later natuurlijk met de Verenigde Staten, het land aan de reddende, totaal andere kust - hoewel hij het na het misplaatste schandaalsucces van Lolita verliet - dat hem na decennia aan de rand van de armoede, de financiële middelen verschafte om te beginnen aan zijn Zwitserse hotelleven. Met Duitsland raakte hij nooit bevriend, en de Hitlertijd bevestigde zijn bangste vermoedens. Van alle noden van deze eeuw heeft hij zijn portie wel gehad. Maar hij heeft zich er nooit over beklaagd; hij heeft zelfs gezegd dat hij zonder hen wellicht helemaal geen schrijver geworden was. Je kunt hem niet geprivilegieerd noemen, althans niet in de gewoonlijk verwijtende zin van het woord. Maar in één opzicht onderscheidt Nabokov zich van de auteurs van zijn tijd. Zijn oer-ervaring was | |
[pagina 212]
| |
niets catastrofaals, maar helder en scherp geluk. ‘Hoe bent u eigenlijk bij Nabokov beland?’ Ik vertel het hier graag nog eens. In de zomer van 1958 was ik als student en taalleraar in Genève. Ik herinner me de platanen aan de feestelijk zonnige oever van het meer en het gevaarlijk triomfantelijke gevoel dat ik nog lang niet volwassen hoefde te zijn. Onder een reusachtige ceder in het park achter de Internationale Arbeidsorganisatie las ik Time, en omdat ik niets anders te doen had ook dat wat men gewoonlijk niet leest, recensies van onbekende boeken van onbekende auteurs. Deze auteur heette Nabokov (nooit van gehoord), zijn roman Lolita (snoepsmaak in de mond). Eigenlijk interesseerde ik me niet voor romans die Lolita heetten, maar de zomerdag was lang. Ik weet echter nog heel goed wat na een paar alinea's voor mij vaststond: dit boek moest ik hebben! Het valt me moeilijker te zeggen waardoor dit inzicht, deze ingeving, deze schok van instemming in mij teweeggebracht werd. Het moet iets van deze orde geweest zijn: dat hier klaarblijkelijk een spannend verhaal verteld werd, zonder dat de lezer zich hoefde te generen, omdat de auteur ontzaglijk sophisticated te werk ging en de moderne traditie niet verried; dat hier sprake was van een unieke mengeling van komische en tragische levenswijsheid; dat hier het detail net zo serieus genomen werd als het geheel en je dus ook met iedere zin zinnenprikkelend plezier kon verwachten; maar dat bovendien alles ook nog goed in elkaar paste. Ik heb haar later nagelezen: die ene recensie was beslist geen toonbeeld van precisie en onfeilbaarheid. Nog steeds verwondert het mij daarom des te meer hoe sterk het karakter van een sterk auteur zelfs nog in het zakelijke proza van een actualiteitenblad de doorslag kan geven. Nog voor ik het meteen bestelde boek gelezen had, schreef ik een brief aan Rowohlt - de enige Duitse uitgeverij die me daar in Genève te binnen wilde schieten - om deze op Lolita attent te maken. Het beleefde antwoord luidde dat men de Duitse rechten allang verworven had. Toen later de Duitse vertaling verscheen, was mijn jeugd toch al ten einde en was ik juist redacteur bij Die Zeit geworden. Dit bood me de gelegenheid Lolita zelf te recenseren. Om een voor mij onbegrijpelijke reden bleek dit onervaren artikel Nabokov te behagen - mijn enige verklaring hiervoor is dat hij destijds uit Duitsland alleen het allerergste verwachtte. Dit behagen leidde er vervolgens toe dat Heinrich Maria Ledig-Rowohlt het met mij als Nabokov-vertaler wilde proberen. | |
[pagina 213]
| |
Ik herinner me dat ik mijn eerste vertaling - het was The Real Life of Sebastian Knight - nog, in het net geschreven, wekenlang angstvallig bij me hield - omdat me telkens weer het gevoel overviel dat geen enkele zin ook maar bij benadering juist was. Vandaag de dag vind ik die eerste veeleisende vertaling van mijn leven helemaal zo slecht nog niet - al was ik blij dat ik haar in het kader van de nieuwe uitgave aan een van mijn genadeloze revisies kon onderwerpen. Voor wat betreft zijn achtergrond, zijn manier van leven, veel van zijn interesses en meningen staat hij ver van mij af en toch is Vladimir Nabokov sinds die zomer in Genève een deel van mijn leven geworden. |
|