De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Lolita' en de censuur
| |
[pagina 179]
| |
Bokanowski (een pias die regelrecht lijkt afgeleid uit Nabokowski) werd onder druk gezet om de roman te verbieden. Dat gebeurde in een sfeer van entente cordiale, want Frankrijk en Engeland waren verwikkeld in de Suez-crisis. Op 20 december 1956 verscheen in de Journal Officiel het besluit van de minister de verkoop en verspreiding van deze roman te verbieden, tegelijk met nog 24 andere Engelstalige uitgaven van de Olympia Press; van deze 25 titels vermeldde de Franse pers alleen Lolita, dat onmiddellijk een cause célèbre werd. Laten we even stilstaan bij de juridische kant van dit verbod, dat niet echt een veroordeling van het boek behelsde, want er had geen rechtszaak plaatsgevonden. Het besluit van de minister berustte op de wet van 29 juli 1881 inzake de ‘persvrijheid’, alsmede op het decreet van 6 mei 1939 ‘omtrent het toezicht op de buitenlandse pers’. De gekozen aanpak in deze zaak had dan ook niets gemeen met de procesvoering in datzelfde jaar tegen de romans van De Sade: het initiatief kwam niet van de Commission Spéciale, die in zulke gevallen alleen een ethisch oordeel gaf voordat de zaak voor het Tribunal Correctionnel kon komen, maar de vorm was die van justitieel ingrijpen. Door het verbod kwam de Olympia Press in financiële moeilijkheden. Girodias besloot zijn zaak voor te leggen aan het Tribunal Administratif, dat tot voornaamste taak heeft de Franse burger te beschermen tegen onbehoorlijk bestuur. Zijn pleidooi gold vooral Lolita, dat duidelijk veel eenvoudiger dan de meeste andere werken op artistieke gronden te verdedigen was, en hij schreef een boekje getiteld L'Affaire Lolita, waarvan de ondertitel, Défense de l'écrivain, lichtelijk zijn kwade trouw verraadt: Girodias probeerde natuurlijk niet zozeer Nabokov als wel zijn eigen uitgeverij te verdedigen. In zijn hoofdstuk over de censuur vermeldde Girodias met klem dat de minister van Binnenlandse Zaken op zijn lijst boeken had verboden, zoals The Ginger Man van Donleavy of My Life and Loves van Harris, die in Engeland geoorloofd waren en in Frankrijk vrijelijk in omloop waren in vertaling.Ga naar voetnoot3 Daarnaast schetste hij in het kort de geschiedenis van de censuur en haar verscheidene uitingsvormen in de westerse wereld sinds de oudheid, en wees er terloops op dat de Amerikaanse douane twee exemplaren van Lolita in beslag had genomen maar het niet nodig had geoordeeld het boek | |
[pagina 180]
| |
te verbieden. Hij erkende dat de seksuele praktijken van Humbert onwettig waren, maar beweerde dat het boek dat niet was: ‘Dit boek beschrijft verwerpelijke praktijken en zijn held behoort tot een categorie seksmaniakken die door de maatschappij met alle reden worden vervolgd. En toch heeft het een onmiskenbare artistieke kwaliteit. Het thema is niet vrijblijvend of inwisselbaar: het is dit thema en geen ander dat de schrijver heeft geïnspireerd tot dit werk waarvan menig gezaghebbend criticus onmiddellijk de oorspronkelijkheid en grootheid heeft ingezien.’Ga naar voetnoot4 Girodias erkende evenals John Ray en de meeste critici dat hij voor een dilemma stond: zijn verdediging, die tegen het einde nogal warrig werd, was juridisch niet houdbaar en dat wist hij, vandaar zijn beroep op een ander gezag, dat van de letteren. Hij gebruikte ook nog een ander argument tegen de censuur, dat tien jaar later zou worden aangevoerd door Charles Rembar, namelijk dat obsceniteit een averechts effect was van censuur.Ga naar voetnoot5 Onder de omstandigheden ging zijn logica enigszins mank: als de censuur - en daarmee de obsceniteit - opeens was verdwenen, had hij zonder werk gezeten. Dat argument verraadt zijn kwade trouw: hij wist dat pornografie niet zomaar zou verdwijnen en vocht alleen maar voor het behoud van zijn uitgeverij. Girodias verzamelde ook een aantal belangwekkende stukken om zijn zaak te ondersteunen: een brief van de voorzitter van de nationale uitgeversbond, J. Rodolphe-Rousseau, die verklaarde dat het ‘voor zijn bond niet mogelijk was zich in zo'n zaak te mengen’Ga naar voetnoot6, zonder te zeggen waarom; een brief van de Amerikaanse douane, die meedeelde dat de roman was ‘vrijgegeven’; de tekst van het decreet van 6 mei 1939; een brief van Jean Lemanissier, lid van de Conseil d'État, die de minister van Binnenlandse Zaken waarschuwde tegen een verbod op de door Girodias uitgegeven boeken; het antwoord van de minister, die via de Prefect meedeelde dat ‘er geen grond was om het besluit tot een verbod op genoemde publicaties in tc trekken’;Ga naar voetnoot7 plus een lang artikel van Daniel Bécourt, lid van het tribunaal, getiteld L'outrage aux moeurs [Openbare schennis van de eerbaarheid]. | |
[pagina 181]
| |
Bécourt staat nog eens zorgvuldig stil bij de twee wetsteksten die de minister aangrijpt om de boeken te verbieden en laat zien dat die in deze zaak geen van beide van toepassing zijn: ten eerste hadden ze betrekking op publicaties met een politieke ondertoon en niet op pornografie, en ten tweede repten ze met geen woord over boeken, maar waren ze bestemd ter regeling van ‘de uitgave, verspreiding of verkoop in Frankrijk van kranten dan wel periodieke of niet-periodieke publicaties, geschreven in een vreemde taal’.Ga naar voetnoot8 Bécourt beklemtoont dat ‘boeken helemaal niet in die opsomming van middelen [moyens] staan die wettelijk strafbaar zijn’ en volgens hem zijn ze in een wetsontwerp uit 1930 juist op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken van de lijst afgevoerd.Ga naar voetnoot9 Die beide teksten verwijzen openlijk naar de pers, de Franse dan wel de buitenlandse. Tot het verbod van een boek, zo legt hij uit, kon pas worden besloten als eerst verslag was uitgebracht door de Commission Spéciale; en passant geeft hij de samenstelling van deze commissie, die maar één vertegenwoordiger van de schrijvers bevatte en daarnaast tal van juridische deskundigen, onder wie vertegenwoordigers van de minister van Onderwijs en leden van verenigingen die pal stonden voor de openbare zeden en het gezin.Ga naar voetnoot10 In Frankrijk legden schrijvers inzake seksueel expliciete boeken dus niet zoveel juridisch gewicht in de schaal als in Engeland of de Verenigde Staten; dat was overduidelijk gebleken uit de rechtszaak tegen de werken van De Sade en hun uitgever Pauvert. Gelet op de samenstelling zou genoemde commissie, als ze was geraadpleegd, waarschijnlijk een verbod op Lolita hebben aanbevolen. In zijn artikel probeert Bécourt ook de ‘openbare schennis van de eerbaarheid’ te omschrijven. De wet voorzag niet in een omschrijving van die schennis, maar bepaalde wel dat inbreuk op de godsdienstige zeden buiten beschouwing diende te blijven en alleen ‘obsceniteit’ in aanmerking moest worden genomen.Ga naar voetnoot11 Toch werd na 1920 meestal veroordeeld wegens onzedelijkheid en niet wegens obsceniteit; en onzedelijkheid, zegt Bécourt, ‘behelst een verwijzing naar regels die zich blijvend doen gelden, ongeacht de ontwikke- | |
[pagina 182]
| |
ling die de sociale zeden kunnen ondergaan.’Ga naar voetnoot12 En deze regels, zo gaat hij verder, worden niet voorgeschreven door de wet, maar meestal door een Kerk. Zonder al te veel nadruk probeert hij aan te tonen dat het politiek gezag in Frankrijk ondanks de scheiding tussen Kerk en Staat nog altijd de christelijke zeden handhaaft. Hij ontkent niet dat kinderen en jongeren moeten worden beschermd, maar hij stelt wel dat de maatschappij ‘hun tegelijkertijd een gezonde opvoeding dient te geven, want die vormt hun beste bescherming. Wat voor zin heeft het immers om hen die een leven ingaan waar “het kwaad overal is” te behoeden voor verleidingen zonder hun te leren er niet door geschaad te worden. Een pot jam achter slot en grendel wakkert iemands hebzucht aan terwijl diezelfde persoon er zijn neus voor op zou halen als hij er wel bij kon.’Ga naar voetnoot13 Datzelfde argument was aangevoerd door de verdediging in de zaak Madame Bovary, duidelijk te kwader trouw. Bécourt verdedigt hier een uiterst liberale stelling; hij meent dat ‘de wet niets te zoeken heeft waar alleen de zedelijkheid hoort te regeren’.Ga naar voetnoot14 Gelet op de omstandigheden legt hij zich waarschijnlijk zelfcensuur op - hij was duidelijk in de verleiding om te zeggen: ‘waar alleen de godsdienstige zedelijkheid hoort te regeren.’ De hele rechtszaak verliep in een sfeer van bittere vijandigheid tussen sektarische katholieken en sektarische antikerkelijken die kenmerkend is voor de jaren vijftig. Het boekje van Girodias besluit met een reeks aanhangsels, waaronder het verslag van de Commission Spéciale over seksueel expliciete boeken als Les Onze mille verges of Les Poésies libres van Apollinaire of over boeken van De Sade en Genet. Girodias haalt Raymond Poincaré aan, die toen hij minister was de vraag had gekregen welk onderscheid hij maakte tussen pornografie en obsceniteit: ‘Een pornografisch boek,’ zei hij, ‘is een stuntelig boek, een slecht geschreven boek’, terwijl obsceniteit ‘een vorm van realisme is waarvan de grofheid vermoedelijk tegen de goede smaak zal indruisen. Maar omdat goede smaak voor ons allen iets persoonlijks is, zijn er evenveel smaken als lezers, zodat obsceniteit onmogelijk als grond voor een aanklacht kan worden aanvaard.’Ga naar voetnoot15 Dat | |
[pagina 183]
| |
argument wordt onvoldoende uitgewerkt, maar het lijkt toch heel nauw aan te sluiten bij dat wat is ontwikkeld door de Engelse en Amerikaanse schrijvers die na het begin van de jaren dertig een eind probeerden te maken aan elke vorm van censuur tegen seksueel expliciete boeken. Dit korte historische overzicht van de internationale censuur aan het slot van het boekje van Girodias bevat een aantal juridische stukken en krantenartikelen die merendeels afkomstig zijn uit de Verenigde Staten en Engeland. Vreemd genoeg was Nabokov niet bereid Girodias te helpen, ook al beweerde deze het belang van de schrijvers te verdedigen. Hij was zich inmiddels bewust van Girodias' naam als uitgever van merendeels pornografische boeken; in een brief aan Jason Epstein van 20 februari 1957 zei hij: Het staat me nogal tegen me met The Olympia Press af te geven. Maar ook vind ik het nogal moeilijk mijn standpunt in dit hele gedoe te bepalen. De argumenten die Nabokov aanvoert zijn belangwekkend, maar niet helemaal consequent: hij weigerde Girodias te steunen om te voorkomen dat hij als pornografisch schrijver werd beschouwd en omdat hij bang was zijn naam te schaden op Cornell, waar hij docent was; toch gaf hij ook toe dat hij Girodias misschien wel moest helpen, want die had de roman tenslotte uitgebracht - ook al was dat misschien niet meer nodig nu Gallimard op aanraden van Queneau, en ondanks een verbod van de Franse autoriteiten op het boek in zijn Engelse versie, een vertaling ervan uit ging geven die notabene was gemaakt door Girodias' eigen broer Eric Kahane. Van belang is ook dat Nabokov inmiddels onenigheid had met Girodias over de rechten: volgens de Amerikaanse wetgeving zou hij alle rechten op het boek voor de Verenigde Staten verliezen (en Girodias met hem) als het niet binnen vijf jaar na de eerste ver- | |
[pagina 184]
| |
schijning in Parijs in de Verenigde Staten werd uitgegeven.Ga naar voetnoot17 De belangen waren enorm, gelet op het succes dat de Amerikaanse uitgave van Lolita in 1958 zou hebben.Ga naar voetnoot18 Elke hulp die hij Girodias kon bieden in zijn strijd om de vrijgave van het boek, kon tegen hem worden gebruikt door zijn Amerikaanse uitgever Putnam, waar die uitgave op punt van verschijnen stond. Het was niet voor het eerst in de geschiedenis dat rechtenkwesties en censuur nauw verbonden waren. Girodias nam het officieel op tegen de Franse censuur en voor de schrijver en diens morele recht, maar in feite gebruikte hij de rechtszaak ter bescherming van zijn zakelijke rechten op dat boek en de vierentwintig andere die tijdelijk verboden waren. Geen moment verwart hij die twee thema's in het gedetailleerde verslag dat hij doet in het tweede deel van Une Journée sur la terre, met als ondertitel Les Jardins d'éros. Nabokov tekende het contract met Putnam pas drie dagen voor de beslissing van het Tribunal Administratif om Lolita en de andere boeken vrij te geven. In Les Jardins d'éros geeft Girodias als commentaar: ‘Drie dagen eerder, op 11 februari 1958, kreeg ik via een telegram van Walter Minton [directeur van Putnam] te horen: “Nabokov heeft contract getekend.” Wat meer dan ooit de nadruk legde op de magische rol van Lolita, een symbolisch bock, het zinnebeeld van een tijd van overgang en verandering.’Ga naar voetnoot19 Natuurlijk staan er, in Franse vertaling, ook twee teksten van Nabokov zelf in L'Affaire Lolita, een passage uit de roman en een artikel dat eerder verscheen in de Antioch Review, ‘Over een boek genaamd Lolita’. In dat artikel, waarop ik elders ben ingegaan,Ga naar voetnoot20 voerde hij een verdediging van het boek waarin opmerkelijk genoeg die van John Ray, de schrijver van het voorwoord, doorklonk. Dat artikel is sindsdien altijd afgedrukt aan het slot van de roman, zoals de processtukken die zijn weergegeven aan het slot van Madame Bovary. Nabokov beriep zich bij zijn verdediging niet op juridische maar op literaire argumenten: ‘Voor mij bestaat een | |
[pagina 185]
| |
roman alleen voor zover hij me dat verschaft wat ik grofweg esthetisch genot zal noemen, oftewel een besef op enigerlei wijze verbonden te zijn met andere bestaansvormen waarin de kunst (nieuwsgierigheid, tederheid, vriendelijkheid, vervoering) de norm is.’Ga naar voetnoot21 Zoals hij het indertijd stelde in een brief aan Girodias: Mijn morele verdediging van het bock is het boek zelf. Ik voel me niet verplicht om meer te doen. Toch ben ik verder gegaan en heb het essay over Lolita geschreven, waarover u inmiddels beschikt. Op het ethische vlak is het me volmaakt onverschillig welk oordeel een Franse, Britse of andere rechter, hoog of laag, of de aculturele lezer in het algemeen, over mijn boek heeft. Ik heb echter begrip voor uw problemen.Ga naar voetnoot22 Nabokov was volstrekt zeker van zijn zedelijke en dichterlijke gelijk en van zijn onberispelijke goede smaak. De moeilijkheden van de roman met de justitie sterkten hem alleen maar in zijn opvattingen, vooral naarmate steeds meer beroemde schrijvers het ervoor opnamen. Maar hij had wel eerder zijn twijfel over het boek gehad. In september 1953, oftewel twee jaar voor de eerste verschijning, sprak hij in een brief aan Katharine A. White van de New Yorker over die ‘enorme, mysterieuze, hartverscheurende roman’ die hij nu bijna had voltooid na ‘vijf jaar van monsterlijke twijfels en diabolische inspanningen’.Ga naar voetnoot23 In een brief aan Edmund Wilson uit het jaar daarna erkende hij de zinnelijke dimensie van de roman, maar beklemtoonde de artistieke kwaliteit: ‘Ik beschouw deze roman als mijn beste werk in het Engels, en ook al zijn het thema en de achtergrond onmiskenbaar zinnelijk, het is een artistiek zuiver en oerkomisch boek.’Ga naar voetnoot24 Overigens staat de hele alinea waaruit dit citaat komt tussen haakjes en wordt in de kantlijn opgemerkt: ‘dit is allemaal geheim.’ Een jaar na de verschijning van het boek in Parijs, probeerde hij het te rechtvaardigen in een brief aan zijn vriend en collega Morris Bishop, aan wie hij zijn aanstelling op Cornell dankte: | |
[pagina 186]
| |
Ik weet dat Lolita mijn beste boek tot dusver is. Ik verlaat me rustig op mijn overtuiging dat het een serieus kunstwerk is, en dat geen rechtbank het ‘voos en vunzig’ kan vinden. Natuurlijk gaat Nabokov bedoelde waarschijnlijk dat obsceniteit in zo'n geval wordt goedgemaakt door de tragische elementen en niet de bestaansreden van het boek maar alleen een instrument is. Net als Flaubert voor hem legde hij de nadruk op de zuiverheid van zijn bedoelingen, maar zijn redenering sluit niet helemaal, doordat hij om aan te tonen dat zijn roman niet vulgair is in zijn premisse een ander woord gebruikt dan in zijn conclusie (‘pornografie’ en ‘obsceniteit’). Een paar weken later deed hij hetzelfde verweer nog eens over tegen Pascal Covici: ‘Ik weet zeker dat jij, als vriend en een der weinigen die het boek hebben gelezen, boze tongen die het boek pornografisch noemen het zwijgen zult opleggen. Ik weet dat Lolita mijn beste boek tot dusver is. Rustig verlaat ik me op mijn overtuiging dat het een serieus kunstwerk is, en dat geen rechtbank het “voos en vunzig” kan vinden.Ga naar voetnoot26 Die mening was terecht: het Tribunal Administratif waaraan het dossier dat Girodias had samengesteld door Lemanissier als lid van de Conseil d'État was voorgelegd, besloot op 14 januari 1958 dat het verbod op de vijfentwintig gewraakte boeken, waaronder Lolita, onrechtmatig was. Het tribunaal erkende de geldigheid van de argumenten zoals Maurice Girodias die in L'Affaire Lolita naar voren had gebracht. In zijn autobiografie Les Jardins d'éros vat Girodias zijn voornaamste argumenten samen - het eerste betreft het wettelijk gelijkheidsbeginsel en het tweede het beoogde publiek - en merkt daarbij op: ‘het besluit om die boeken te verbieden had uitdrukkelijk alleen betrekking op de Engelse versie van genoemde boeken, zodat de Franse versie van dezelfde boeken door een andere uitgever ongestraft kon worden uitgegeven. Als het de bedoeling | |
[pagina 187]
| |
van de wet was de Franse bevolking tegen verderfelijke boeken te beschermen, dan was dit verbod lijnrecht in strijd met het beoogde doel.’Ga naar voetnoot27 Beide argumenten werden juridisch onderbouwd. In de brief waarin hij Nabokov meedeelde dat hij had gewonnen, betreurde Girodias de weigering van het tribunaal om onderscheid tussen boeken en tijdschriften te maken en gaf hij een samenvatting van de argumenten aangevoerd door de regeringsvertegenwoordiger M. Allais, die ‘erkende dat ons pleidooi gegrond was en zelfs het hele beginsel van censuur veroordeelde; maar hij probeerde ook aan te geven dat het besluit van de minister weliswaar als even laakbaar moest worden beschouwd ingeval genoemde boeken wél “onzedelijk” waren, maar dat het toch iets anders zou zijn als werd overwogen dat de aanwezigheid en het bestaan van die vermeend onzedelijke boeken op den duur vermoedelijk tot verstoring van de openbare orde zouden leiden!’Ga naar voetnoot28 Voor de overheid was dus niet de onzedelijkheid als zodanig in het geding, maar de bedreiging die zulke boeken voor de openbare orde konden vormen. Het tribunaal verwierp dat onderscheid: gelet op de argumenten die Girodias had aangevoerd, verklaarde het dat de overheid machtsmisbruik had gemaakt en vernietigde het de ministeriële beschikking, waarmee Lolita en de andere boeken weer vrij in omloop mochten worden gebracht. Toch werd het boek een jaar later opnieuw verboden, toen De Gaulle weer aan het bewind was gekomen. Ditmaal daagde Girodias de minister van Binnenlandse Zaken wegens ‘schending van het onaantastbare gelijkheidsbeginsel’ voor het gerecht en eiste honderd miljoen francs schadevergoeding.Ga naar voetnoot29 De minister onderhandelde liever met Girodias en hief het verbod op het bock voorgoed op. Nabokov heeft zich nooit uitgesproken tegen censuur op seks. In een vraaggesprek dal in 1964 in Playboy verscheen, legde hij uit dat hij geen belang in seks als zodanig stelde: ‘Seks als instituut, seks als algemeen begrip, seks als probleem, seks als gemeenplaats - dat vind ik allemaal te saai voor woorden. Laten we de seks maar overslaan.’Ga naar voetnoot30 Die pompeuze uitspraak is uiteraard niet geheel ingegeven door oprechte bedoelingen over wat hij wilde zeggen. Wat hij vol- | |
[pagina 188]
| |
gens mij bedoelde is dat hij seks niet wenste te gebruiken als een gemakkelijk middel tot vereenzelviging tussen lezers, vertellers en personages, maar veeleer als dichterlijke uitdaging. Tegelijkertijd gaf hij zonder omhaal blijk van zijn minachting voor Humbert: ‘Humbert Humbert is een ijdele, gemene naarling die een “ontroerende” indruk weet te wekken. In de ware, door tranen gefriseerde zin, kan die aanduiding alleen voor mijn arme kleine meid gelden.’Ga naar voetnoot31 Het is duidelijk dat hij Lolita idealiseert, zoals Flaubert met zijn ‘petite femme’ deed, maar hij is te streng voor Humbert, wiens verterende hartstocht hij zo pijnlijk nauwgezet heeft beschreven; het tragische element van de roman betreft niet alleen Lolita maar ook Humbert - als verteller-dichter en als hoofdpersoon. Nabokov doet te veel moeite om Humbert zwart te maken en afstand van hem te nemen. In antwoord op een vraag van een interviewer omtrent de wreedheid en verdorvenheid van een aantal van zijn personages, heeft hij eens gezegd: Een aantal van mijn personages is zonder meer nogal beestachtig, maar dat maakt me echt niet uit; ze bevinden zich buiten mijn innerlijk, zoals de sombere monsters aan de gevel van een kathedraal - duivels die daar alleen maar zijn geplaatst om te laten zien dat ze eruit gegooid zijn. Zelf ben ik een gemoedelijke oude baas die een afkeer heeft van wreedheid.Ga naar voetnoot32 Het dichterlijke beeld dat hij gebruikt behelst misschien wel de openhartigste bekentenis van Nabokov aangaande de dialectische verhouding die er bestaat tussen hemzelf en Humbert: Ik ben niet zoals hij, lijkt hij te zeggen, maar ik had ook wél zo kunnen zijn, want ik bespeur verlangens in mijn binnenste waardoor ik, als ze niet in bedwang waren gehouden, ook zulke misdaden had kunnen begaan. In al die uitspraken probeert hij te laten zien dat hij een sterk moreel besef bezit en zijn hersenspinsels niet met de werkelijkheid verwart. Het zou prettig zijn de voltooide roman naast de manuscripten te kunnen leggen en te kijken hoe en waar hij zich zelfcensuur heeft opgelegd en hoe hij de conflicten heeft beslecht tussen zijn erotische en zijn esthetische verlangens. Helaas zijn die manuscripten - die hij bijna had verbrand voordat het bock was uitgegeven - | |
[pagina 189]
| |
verdwenen, vermoedelijk voorgoed. Wat voornamelijk resteert zijn 94 systeemkaarten met voorbereidende notities die te raadplegen zijn in de Library of Congress.Ga naar voetnoot33 Die kaarten zijn ook voor deze studie nog altijd van belang: meer dan de helft ervan heeft betrekking op de anatomische beschrijving van de nimfijn, haar lichamelijke ontwikkeling (van haar beharing, haar borsten, haar menstruatie, etc.), maar ook haar psychologische karakter, de wetgeving inzake geslachtsverkeer tussen een volwassene en een jong meisje, en de beschrijvingen van enkele beruchte ontvoeringen van minderjarigen waarvan melding was gemaakt in de pers. (Het verzamelen van dat soort feiten was een normaal onderdeel van zijn werkwijze, en van toepassing op alle zaken waarvan hij niet of onvoldoende op de hoogte was.) Nabokov verzamelde over zulke onderwerpen materiaal door boeken te lezen als Basic Body Measurements of School Age Children, A Treatise on the American Law of Guardianship, Child Marriages of Studies in the Psychology of Sex van Havelock Ellis, of wetenschappelijke tijdschriften als Society for Research in Child Development Monographs of University High School Journal. Ook raadpleegde hij populaire bladen als Miss America, Movie Love, Movie Teen, etc., om vertrouwder te raken met de voorkeuren en fantasieën van meisjes, en ook met hun geijkte taalgebruik; het meeste tienerslang in de roman lijkt bij elkaar gesprokkeld uit die bladen. Ook komen er in de tekst van de roman citaten voor van Franse renaissance-dichters: Ronsard (de befaamde regel over ‘la vermeillette fente’, Remy Belleau (‘un petit mont feutré de mousse délicate,/tracé sur le milieu d'un fillet escarlatte’).Ga naar voetnoot34 Uit deze kaarten blijkt duidelijk dat Nabokov in zekere zin dat continent, waarvan hij haast niets wist, probeerde te verkennen - het twaalfjarige meisje op het moment dat ze haar seksualiteit begint te ontdekken. De roman is een gebrekkige weergave van dat vooronderzoek: aanmerkelijk minder nauwkeurig in alles aangaande het lichaam van de nimfijn en haar lichamelijke ontwikkeling dan na lezing van die kaarten te verwachten zou zijn. Wat overblijft, is het aan de fantasie ontsproten bezinksel dat, vaak heel poëtisch, overal in de roman aan de oppervlakte komt. De zelfcensuur had duidelijk effect, maar de sporen van de erotische en | |
[pagina 190]
| |
esthetische verlangens van de schrijver blijven aanwezig en zijn zonder meer aan te wijzen. Net als bij Madame Bovary komt de tragische dimensie van de roman juist voort uit die moeizame strijd die de schrijver levert om erotiek in poëzie om te zetten, en om het deel van zijn verlangens waar hij het minst voor uit wil komen te verbergen.Ga naar eindnoot* |
|