De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Achter de schaduw
| |
[pagina 158]
| |
De vreemdeling die deze woorden had uitgesproken kwam nu dichterbij - o, wat kan ik soms verlangen naar de soepele gang van een goed geoliede roman! Wat was het niet handig geweest als de stem had toebehoord aan een montere oude don met lange, donzige oorlellen en van wijsheid en humor getuigende kraaiepootjes... Een dienstig personage, een welkome passant die mijn hoofdpersoon ook had gekend, maar vanuit een andere hoek. ‘En dan nu,’ zou hij zeggen, ‘ga ik u het werkelijke verhaal vertellen van Sebastian Knights studententijd.’ En daarmee zou hij van wal gestoken zijn. Maar helaas, niets van dat al. Toen ik Nabokovs biografie schreef, zou ik ook wel blij zijn geweest met de soepele gang van een goed geoliede roman, met een schijn van probleemloze narratieve continuïteit. Maar elk tijdperk in Nabokovs leven bracht zijn eigen specifieke problemen met zich mee. Toen de Nabokovs in 1917 uit Petrograd naar de Krim vluchtten en later vandaar uitweken naar Londen, moesten ze bijna alles uit hun Russische jaren achterlaten. Het is uitermate moeilijk geweest om, buiten wat Nabokov zelf aan gegevens verschaft in Geheugen, spreek, aan feitenmateriaal over de eerste twintig jaar van zijn leven te komen, te meer daar ik mijn onderzoek in de Sovjet-Unie deed in de dagen voor de glasnost, toen Nabokov er nog persona non grata was. Ik wilde vanuit Leningrad naar Vyra, het familielandgoed van de Nabokovs, waarvoor ik verder moest reizen dan officieel toegestaan was (je kreeg per stad een visum voor een bepaald aantal dagen en mocht je niet buiten een straal van vijfentwintig kilometer van het stadscentrum begeven). Op de tweede dag van mijn bezoek aan Vyra - het landhuis waar Nabokov zijn zomers doorbracht is afgebrand, maar het huis dat hij op zijn zestiende erfde staat er nog - heb ik de hele dag foto's gemaakt. Rond een uur of vier, een tijdstip waarop heel het Sovjet-platteland gewoonlijk dronken was, kwam er iemand uit de omgeving op me af. ‘Hoe kom je hier?’ vroeg hij, want hij zag wel dat ik een buitenlander was, en omdat ik zoveel foto's maakte, leek hij te denken dat ik dacht dat de berken en sparren goed gecamoufleerde raketten waren. Ik hield me van de domme: ‘Met de trein en de bus’ - alsof ik per ongeluk ergens verkeerd was overgestapt. We stonden op de brug over de Oredezj, de rivier waarop Nabokov uit varen ging met zijn eerste liefde, de ‘Tamara’ uit Geheugen, spreek. De man liep rood aan van woede en boog zich naar mij toe, zodat | |
[pagina 159]
| |
de wodkadampen de geuren van de zomer verdrongen. ‘Wat moet je hier?’ Het noemen van de naam ‘Nabokov’ had me fataal kunnen worden - nee, niet dat mij de goelag zou hebben gewacht, maar ik was misschien wel het land uit gegooid of toch ten minste doorgezaagd door de KGB, zoals vrienden van mij is overkomen op wie heel wat minder aan te merken was. Ik had een paar minuten eerder een politieauto voorbij zien rijden en dacht dat deze man er nu elk moment een tweede bij zou gaan roepen. Toen besefte ik ineens hoe ik me hieruit kon redden. Het landhuis van Nabokovs grootmoeder aan de overkant van de rivier was ook afgebrand, maar er was een gedenksteen waarop stond dat het landgoed ooit van Kondrati Rylejev was geweest, een dichter en vriend van Poesjkin die aan de Dekabristenopstand van 1825 had deelgenomen en daarvoor was opgehangen. Rylejev was evenals de andere Dekabristen door de Sovjets gecanoniseerd als gezegende voorloper van hun heilige revolutie. Dus zei ik tegen mijn ondervrager - en het was niet onwaar, al was het ook maar een klein kruimeltje van de waarheid: ‘Ik kom voor het huis van Rylejev.’ ‘Molodets!’ riep hij (zoiets als ‘kanjer!’) en hij omhelsde me: ‘Je bent een van ons!’ Terwijl hij lallend van wal stak met een extatisch exposé over Rylejev en Poesjkin, viel ik bijna flauw van opluchting en van de dampen van zijn zelfgestookte wodka. Dankzij dit bezoek aan Vyra begreep ik dat Nabokov weliswaar zeer terecht bekendstond om zijn formidabele geheugen, maar dat zijn eigen kaart van de drie landhuizen van de Nabokovs op het schutblad van Geheugen, spreek niet klopte - zoals zijn zuster moest toegeven toen ik haar erop wees. (De Chicago Tribune, meen ik dat het was, presenteerde als het ‘intrigerendste feit’ in mijn biografie de verklaring dat er ‘ten minste eenentwintig aanwijsbare fouten’ in Geheugen, spreek zaten - die ik door ruimtegebrek niet kon opsommen.) Ik heb zoveel mogelijk bevestiging buiten Geheugen, spreek om proberen te verkrijgen, maar voor het grootste deel heb ik voor deze periode van zijn leven domweg op Nabokovs eigen memoires moeten vertrouwen en er interpretatief uitgehaald wat erin zat. (Ik moet erbij zeggen dat er sinds de glasnost en de val van de Sovjet-Unie nieuw materiaal met betrekking tot die eerste jaren is opgedoken, maar het zal nog verscheidene jaren duren eer er een herziene druk verschijnt.) Bij de volgende twintig jaar in Nabokovs leven, van 1919 tot 1940, zijn jaren als emigré, stond ik evenwel voor een nog zwaar- | |
[pagina 160]
| |
dere opgave. Na twaalf hoofdstukken van Geheugen, spreek aan zijn jeugd te hebben gewijd gunde Nabokov zich er slechts drie voor zijn exiljaren. Ik stond er alleen voor. Aan het begin van de jaren dertig had in kringen van Russische emigrés menigeen de indruk dat Nabokov de coryfee van de emigrantenliteratuur, Ivan Boenin, die weldra Ruslands eerste Nobelprijs voor literatuur zou krijgen, al overvleugelde. De rest van het decennium verstevigde Nabokov zijn positie als een van de grootste Russische schrijvers van de eeuw. Toen de Duitse tanks halverwege 1940 door Frankrijk rolden, vluchtten zijn vrouw en hij opnieuw. Toen de oorlog voorbij was, hadden het publiek en de cultuur waarvoor Nabokov schreef opgehouden te bestaan en waren de documenten die erop betrekking hadden, weggebombardeerd door de geallieerden (in Berlijn), in beslag genomen door de Russische bezetter (in Praag) of vernietigd door de Duitsers - evenals een vlinderverzameling en vele van de papieren die Nabokov in Parijs in bewaring had gegeven bij zijn vriend Ilja Fondaminski, zelf ook vernietigd. Voor deze periode heb ik de jaargangen van tientallen Russische kranten en tijdschriften moeten doornemen waarin werk van Nabokov was verschenen of zijn naam werd genoemd in een recensie of in de tekst van een lezing. Eén exemplaar van een krant, met zuurhoudende pagina's zo broos dat ze bij iedere aanraking schilferden, kon het enige verslag bevatten van een bepaalde gebeurtenis in Nabokovs leven. Om alle nummers te vinden van slechts één van de waardevolste kranten moest ik naar Helsinki, Uppsala, Lund, Praag, Oost- en West-Berlijn, München, Parijs, New York en Palo Alto. In het geval van een andere krant is het domweg niet gelukt om één exemplaar terug te vinden van een nummer waarvan ik zeker weet dat er een nergens anders bewaard gebleven verhaal van Nabokov in staat, en dat terwijl ik in verschillende bibliotheken in verschillende landen wel de flankerende nummers heb gevonden. We weten wat dat ene nummer bevat, we kunnen er alleen geen exemplaar van vinden. Nabokov woonde de volgende twintig jaar in de V.S., waar hij min of meer tegelijkertijd vier beroepen had: dat van schrijver, docent, wetenschapper en letterkundige. Er zijn duizenden mensen die hem op Stanford, Wellesley, Cornell en Harvard als docent hebben meegemaakt, maar de moesten van hen hadden geen idee dat hij een grote faam had gehad als Russisch schrijver en weer zou krijgen als Engels schrijver en hebben dus niet speciaal op hem gelet. | |
[pagina 161]
| |
Als V in Het werkelijke leven van Sebastian Knight heeft uitgelegd dat de stem die aanbiedt om het werkelijke verhaal van Sebastians studententijd te vertellen slechts verbeelding was, zegt hij er achteraan: Die Stem in de Mist weerklonk in de schemerigste corridor van mijn hoofd. Het was slechts de echo van een mogelijke waarheid, een tijdig memento: wees er niet te zeker van dat je het verleden kunt leren van de lippen van het heden. Wantrouw ook de eerlijkste middelaar. Bedenk dat wat je te horen krijgt in feite verdrievoudigd is: gekleurd door de verteller, herkleurd door de toehoorder, aan het oog van beiden onttrokken door de dode over wie het gaat. Dat was een advies dat ik heb onthouden. Van een van de meest vooraanstaande Amerikaanse literatuurwetenschappers hoorde ik het verhaal over hoe hij op Cornell door de gangen liep van de Goldwin Smith Hall met zijn arm in een mitella. Andere collega's maakten plagerige opmerkingen over wintersportongelukjes en dergelijke; Nabokov riep hem uitbundig en verrukt toe: ‘Aha! Een duel!’ Later is mij gebleken dat het helemaal deze hoogleraar niet was wie dit is overkomen; een andere haast even vermaarde hoogleraar wist me namelijk tot in de kleinste details te vertellen hoe een en ander was gegaan, terwijl die eerste hoogleraar, was me al opgevallen, een geheugen had dat (afgezien van de boeken die hij zich wonderbaarlijk scherp herinnerde) uiterst zwak leek. Hij had gewoon van iemand dit verhaal gehoord en was, toen hij het doorvertelde, vergeten dat hij het niet zelf had meegemaakt. En toch was dit een groot geleerde die jarenlang Nabokovs collega is geweest. Het laat zich raden dat naast de massa's anekdotes die ik over Nabokovs Amerikaanse jaren heb vergaard onder degenen die nog naast hem hadden gestaan bij de urinoirs (zonder gekheid) of hem college hadden horen geven of hem waren tegengekomen op de gang of iemand kenden die hem een keer was tegengekomen, mij ook massa's desinformatie, wanbegrip en overjarige roddel zijn opgedist. In de laatste twintig jaar van zijn leven - van 1959 tot 1977 om precies te zijn - kon Nabokov het zich veroorloven om ontslag te nemen bij Cornell en in een luxueus Zwitsers hotel te gaan wonen. Hij was beroemd over de hele wereld, zijn gezicht verscheen op | |
[pagina 162]
| |
het omslag van Newsweek en Time en zijn boeken waren op de hoogliteraire markt de grootste trekkers, en juist op dat moment verruilde hij de publiciteit voor de beschermde afzondering van zijn wijkplaats in het Zwitserse Montreux. Hij verstopte zich achter literaire maskers, nam de buitenwereld onder vuur met korzelige ingezonden briefjes om te protesteren tegen feitelijke onjuistheden of een inbreuk op zijn privé-leven en liet zich wel interviewen door Vogue, Life, Playboy, People en de Amerikaanse en Europese televisie maar stemde alleen met een interview in als de vragen hem ruim van tevoren schriftelijk werden voorgelegd, zodat hij zijn antwoorden kon voorbereiden, ook op schrift, en als hij het geheel in drukproef of op band kon controleren. De bezadigdheid van zijn leven in die jaren had bepaalde voordelen: ik kon zijn secretaresse en de chef-receptionist en zijn assistent en diens assistent in het Palace Hotel in Montreux interviewen en gebruikmaken van zijn eigen boekenkast en door de berg papier struinen die zich inmiddels had opgehoopt in zijn archief. Maar Nabokov had een reputatie van arrogantie en ongenaakbaarheid die leek te worden bevestigd door de deftige allure van het Palace Hotel. Ik weet nog wat ik aanhad bij mijn eerste afspraak met Véra Nabokov in het hotel. In de laatste acht van mijn negen studentenjaren had ik niets anders gedragen dan paarse of knal oranje of lindegroene of felrode tuinbroeken. In de wetenschap dat het echtpaar Nabokov een reputatie van ouderwetse vormelijkheid had, verscheen ik in het driedelige kostuum dat mijn ouders hadden gekocht in de hoop mijn leven te beteren en dat mij voor deze gelegenheid geboden leek, en ik voelde me zo gerust als een driebenig nijlpaard op een surfplank. Het heeft jaren geduurd eer de schrik en de schroom waren gesleten.
Dat wat betreft de onevenwichtigheid van wat er van tijdperk tot tijdperk aan materiaal voorhanden was over Nabokovs leven en de diverse strategieën die ik kon volgen om te trachten terug te gaan naar zijn verleden. Hoe zit het met het andere probleem dat Nabokov zo fascineerde in hel genre van de biografie: de ontoegankelijkheid van andermans ziel? Nabokov was zeer afkerig van het binnendringen van iemands privé-leven dat het schrijven van een biografie met zich meebrengt: ‘Ik verfoei het geknoei met het kostbare leven van grote schrijvers en ik verfoei het geloer over de schutting van zo'n leven | |
[pagina 163]
| |
- ik verfoei het ordinaire van “human interest”, ik verfoei het geritsel van rokken en het gegiechel op de gang van de tijd - en nooit zal een biograaf een blik kunnen werpen in mijn privé-leven.’ In Het werkelijke leven van Sebastian Knight voldoet V aan het verzoek van zijn broer om twee bundeltjes brieven, kennelijk afkomstig van de twee vrouwen in zijn leven, ongelezen te verbranden. V kent een van beide vrouwen, maar als hij het andere stapeltje verbrandt, ziet hij Russische lettertekens op een velletje papier dat eerst glazig en dan zwart wordt en omkrult. Aangezien V zijn Russische erfgoed trouw is gebleven maar van Sebastian denkt dat die zijn Russische achtergrond altijd heeft verloochend, teneinde de Engelse kant van zijn afkomst te doen gelden, raakt V gebiologeerd door dit detail en gaat hij de rest van het boek op zoek naar Sebastians Russische geliefde. V verbrandde Sebastians brieven; ik stortte me met wellust op iedere brief van Nabokov die ik kon vinden. De meest waardevolle stapel bevatte Nabokovs brieven aan zijn moeder uit de jaren twintig en dertig, het enige persoonlijke archiefmateriaal over die tijd dat bewaard is gebleven, en dat dan nog fragmentarisch. Toen Nabokov in de jaren vijftig beroemd begon te worden, raakte zijn enigszins labiele zus Olga, die na de dood van hun moeder in haar appartement in Praag was blijven wonen, bezorgd over haar positie in het communistische Tsjechoslowakije als familielid van een vermaarde emigré en heeft ze de meeste brieven verbrand. Toch zijn er nog bijna honderdvijftig bewaard gebleven, en vele daarvan zijn verbluffende documenten. Véra Nabokov had me verzocht de archieven voor haar op orde te brengen, wel wetend dat ik er 's avonds gebruik van zou maken voor mijn eigen onderzoek. Ik was in dat stadium nog slechts bezig met het opzetten van een bibliografie van Nabokovs geschriften - een bibliografie met daarin zoveel mogelijk informatie over de omstandigheden in Nabokovs leven ten tijde van het ontstaan van ieder werk. Het was ook het stadium waarin ik nog geen inzage had gekregen in het meer persoonlijke gedeelte van Nabokovs archief, en ik was dan ook zeer verbaasd toen ik een dikke stapel thermofaxkopieën tegenkwam, waarin ik brieven aan zijn moeder herkende. Ze waren bruin en wit in plaats van zwart en wit, op dik, haast karton-achtig papier, en het waren negatieven, dus met de letters verkeerd om. Uit angst dat Véra Nabokov ze meteen weg zou halen als ze wist dat ik ermee bezig was, zei ik niets en schreef ze, in het | |
[pagina 164]
| |
Russisch, vlijtig over via een halfduistere spiegel in de zwak verlichte bergruimte waar de manuscripten lagen. Een jaar later stuitte ik op de positieve kopieën, waarmee al die ooginspanning, al dat da-Vinciaanse of Nabokoviaanse gespiegel, op slag overbodig was, en nog een jaar later kreeg ik de originelen, zodat ik eindelijk de stukken tekst kon lezen die op de kopieën grondig waren weggezwart. Véra Nabokov was nog meer op haar privacy gesteld dan haar man. Ze heeft cens tegen me gezegd dat ik een waarheidsgetrouwer beeld zou geven als ik haar geheel buiten de biografie hield, en toch droeg Nabokov zijn boeken het een na het ander aan haar op; ze reed hem van en naar de campus van Cornell, woonde als toehoorster al zijn colleges bij, nam zijn plaats in achter de katheder wanneer hij niet goed was, keek zijn schriftelijke tentamens na en maakte de kladtekst van enkele van zijn colleges; ze was zijn typiste, redactrice, bibliografe en zaakwaarneemster; ze leerde toen ze al in de zestig was nog Italiaans om een nieuwe vertaling van zijn poëzie te kunnen controleren. Ze heeft me nooit Nabokovs brieven aan haar laten lezen, maar toen ze broos en halverwege de tachtig was, heeft ze de tekst ervan hoestend en met zwakke stem ingesproken op mijn bandrecorder, waarbij ze propoesk (‘weglating’) zei als ze iets oversloeg, maar mij verbaasde door hoe weinig ze wegliet, hoeveel ze bereid was voor te lezen, dingen die ze nooit uit eigen beweging onder woorden zou hebben gebracht. Nabokov vond dat een schrijver zijn manuscripten moest verbranden maar bewaarde de zijne, des te ijveriger toen bleek dat er een belastingfaciliteit bestond die inhield dat hij door manuscripten aan de Library of Congress te schenken aanzienlijk minder hoefde af te dragen over het geld dat Lolita opleverde, al bedong hij tot schrik van de bibliotheek dat de aangeboden papieren vijftig jaar achter slot en grendel moesten blijven. Hij beschikte over een formidabel geheugen en had over het algemeen weinig vertrouwen in dat van anderen. Hij had het zelfs op zijn eigen meer informele gedenkschriften niet erg begrepen en vond dat het beeld van zijn vroege verleden zijn vaste, definitieve vorm had gekregen in Geheugen, spreek en dat er verder niets over hoefde te worden gezegd. Andrew Field meende het poëtische van Geheugen, spreek als geschiedvervalsing te moeten opvatten en probeerde het boek op punten te weerleggen - met rampzalige gevolgen, want steeds als hij tegen Nabokov in ging, bleek uit onafhankelijke contemporaine | |
[pagina 165]
| |
bronnen dat Nabokov zich strikt aan de feiten hield en dat Field een onzinnig allegaartje van gissingen en wanbegrip had samengebracht. Ik zag ook wel dat Nabokov in Geheugen, spreek en elders zeer zorgvuldig over het imago van zijn familie en hemzelf waakte, maar in plaats van Nabokovs autobiografie te negeren of te trachten die te ondermijnen, heb ik geprobeerd zijn passie voor privacy te duiden en de aard van zijn waakzaamheid te analyseren, want ik denk dat we daarvan zeker zoveel kunnen leren als van andermans ongekunstelde openhartigheid. Eén aspect van de wijze waarop Nabokov over het beeld van zijn verleden waakte, was de nadruk die hij legde op zijn levensgeluk. ‘Ik heb waarschijnlijk de gelukkigste kindertijd gehad die men zich kan voorstellen,’ heeft hij eens tegen een interviewer gezegd. Sommige lezers beschouwen Nabokov in zijn kijk op het leven als een vreugdeloze ironicus, wat hem altijd heeft verbaasd. Toen een interviewer hem vroeg of je zou kunnen zeggen dat hij het leven als een heel geestige maar wrede grap zag, antwoordde hij: ‘Verwart u mij niet met Dostojevski?’ Toen een andere Tolstoj aanhaalde met diens kenschets van het leven als ‘een “tartine de merde” die men gedwongen was langzaam op te eten’, antwoordde hij: ‘De oude baas was niet altijd even smaakvol, vindt u wel? Mijn eigen leven is vers brood met boerenboter en alpenhoning.’ Toen in 1929 de eerste aflevering van zijn eerste grote roman verscheen, De verdediging, schreef een recensent: ‘Wat vreselijk om het leven te zien zoals Sirin! [Sirin was zijn pseudoniem toen hij in het Russisch schreef.] Wat heerlijk om het leven te zien zoals Boenin!’ Nabokovs reactie op de bespreking was veelzeggend: ‘Ik heb [Kirill] Zaitsevs stuk gelezen en erg moeten lachen - niet om Zaitsev, maar om het feit dat het bepaald onbehoorlijk is hoe optimistisch en opgeruimd ik in het leven sta, terwijl Boenin voor zover ik weet nogal neigt tot neerslachtigheid en zwarte gedachten - maar in Zaitsevs recensie lijkt het wel andersom.’ Nabokov is zijn levensgeluk later nog sterker gaan benadrukken. Het was duidelijk dat hij het beeld van zijn verleden wilde bewaken en beheersen. Ik had het patroon kunnen omdraaien: ik zou hebben kunnen veronderstellen dat hij er een wanhopige behoefte aan had om het gebrek te compenseren aan beheersing over een leven waarin hij door het lot was opgejaagd en vervreemd van het Rusland dat hij liefhad, de rijkdom waaraan hij gewend was, de taal die hij tot nieuwe hoogten wilde doen reiken. Ik had kunnen | |
[pagina 166]
| |
betogen dat hij de intellectuele vrijheid van de emigratie of van Amerika alleen maar aanprees, omdat hij het onrustige gevoel moest onderdrukken dat hij kreeg van de beperkingen die zijn armoede hem tijdens de emigratie, en het gebrek aan bestaanszekerheid hem in de VS oplegden. Ik had erop kunnen wijzen dat in tegenstelling tot degenen voor wie het leven op een bepaalde manier authentieker is wanneer het zich als een tragedie voordoet - de Dostojevski's van deze wereld - hij iemand was die geluk levensechter vond en dus de tragiek in zijn eigen leven, zoals de moord op de vader van wie hij innig hield, onderbelicht liet. Maar hoewel deze stellingen geraffineerd kritisch klinken ten opzichte van Nabokovs eigen visie - en daarom vast nog zullen worden verkondigd door een neo-Freudiaan die met mijn Boydiaanse analyse geen genoegen neemt - denk ik dat ze domweg niet kloppen. Nabokov wás een opmerkelijk gelukkig man, zeker gelet op het leven dat de historie hem toebedeelde. Ik héb gewezen op de discrepanties tussen Nabokovs memoires en zijn beleving, zoals de kloof tussen zijn lofzang achteraf op de intellectuele luxe van het emigrantenbestaan en zijn gemopper destijds over de materiële vernederingen ervan. Ik héb zijn tegenspoed breed uitgemeten; biografen zijn tenslotte net als royalty-watchers parasieten die zich graag voeden met narigheid. Nabokovs verlies van Rusland, het verlies van zijn vader, de armoede van zijn laatste jaren als emigré in Europa, de noodzaak om af te zien van het Russisch als zijn literaire taal, de ongewisheid van zijn eerste tien jaar in Amerika - allemaal hebben die mij het leven lichter gemaakt. Maar meer nog heb ik de positieve kanten benadrukt. Nabokov was zeer geïnteresseerd in het fatum, en in zijn eigen levenslot lijkt iedere grote tegenslag haast geregisseerd ten dienste van de volle ontplooiing van zijn talenten. Hij had een idyllische kindertijd en jeugd maar dichtte als tiener al over de pijn van het verlies, de ontzetting over de onbereikbaarheid van vroeger geluk, de troost van de herinnering. Vervolgens kwam de Revolutie en kregen deze emoties een heviger intensiteit dan hij ooit kon hebben voorzien. Als jongeman dacht en schreef hij eindeloos over de dood en de mogelijkheid van een hiernamaals - en toen, toen hij drieëntwintig was, werd zijn vader gedood door de kogel van een rechts-extremistische moordenaar. Toen Hitler Frankrijk binnenviel, moest Nabokov naar Amerika vluchten. Op zijn veertigste moest hij het Russisch prijsgeven - na de beheersing van zijn vak langzaam te | |
[pagina 167]
| |
hebben geperfectioneerd en het Russische proza in bepaalde opzichten rijker dan ooit te hebben gemaakt - en opnieuw beginnen in het Engels. Die overschakeling was een martelgang, maar daarzonder zou hij nooit Lolita hebben geschreven en was hij naar alle waarschijnlijkheid nog minstens een generatie lang nagenoeg onbekend gebleven buiten de kring van Russische emigrés. In zijn lange Amerikaanse jaren voordat de roem ten slotte kwam heeft Nabokov herhaaldelijk tevergeefs geprobeerd om zijn Russische romans vertaald te krijgen in het Engels. Na Lolita wilde men ineens al zijn Russische werk uitgeven - net toen Dmitri Nabokov de leeftijd had om als zijn vaders vertaler op te treden. De belangstelling voor zijn oeuvre was nu zodanig dat Nabokov iedere nieuwe vertaling van een gloedvol voorwoord kon voorzien, en bovendien had hij nu de tijd om tot in detail toezicht te houden op de Franse vertalingen van zijn boeken. Zonder de bolsjewistische machtsgreep, de moord op zijn vader, het schokeffect dat Hitler teweegbracht en de verlate internationale erkenning zou Nabokovs werk zijn schrijnende sfeer van verlies noch de verfijning en perfectie hebben die het heeft in de drie talen waar hij het meest van hield. Die laatste zegen verkeerde in een vloek toen Nabokovs inspanningen om de Franse vertaling van Ada na te kijken - waarbij hij op zesenzeventigjarige leeftijd een halfjaar lang om zes uur opstond en soms tot negen uur 's avonds doorwerkte om de inleverdatum te halen - hem afmatten en waarschijnlijk mede zijn dood hebben veroorzaakt. Maar die toewijding, die complete overgave aan zijn werk, ook onder zware omstandigheden, lijkt kenmerkend voor zijn hele leven. Als kind kreeg hij alles mee: genialiteit en een levenslustige natuur; uiterst liefhebbende, zeer gevoelige en hoog opgeleide ouders; onmetelijke rijkdom; een plaats in (of links van) het vooruitstrevende centrum van een bruisende kosmopolitische cultuur. En het is hem allemaal afgenomen, niet één keer maar twee keer, haast drie keer. Maar zo meende hij dat het leven nu eenmaal was: we krijgen enorme rijkdommen die ons evenwel onvermijdelijk zullen worden afgenomen door de dood. Maar of het nu kwam door de geborgenheid van zijn kinderjaren of door zijn moeders onconventionele overtuigingen of door de sfeer van het Russisch symbolisme die hij op jeugdige leeftijd had ingeademd of gewoon doordat zijn denken het hem ingaf, hij had op de een of andere manier het | |
[pagina 168]
| |
gevoel dat we voorbij de dood de ervaring die we gedurende het leven weten te vergaren met rente vermeerderd terugkrijgen. Aan die overtuiging, of althans hoop, leek hij de innerlijke kracht te ontlenen om telkens weer op te krabbelen als het leven hem velde en om een uiteindelijke gulheid in de dingen te blijven zien, wat voor frustraties en rampen het leven ook mocht brengen. Tolstoj zegt in Anna Karenina: ‘Natuurlijk spraken ze schande van hen; er zou anders niets te zeggen zijn geweest, want gelukkige mensen hebben geen geschiedenis’. Nabokovs leven zou gemakkelijker te beschrijven zijn geweest als het minder geluk had gekend, maar ik kan me er niet toe brengen om te betreuren dat het zonniger is verlopen dan je onder de donkere wolken van onze eeuw voor mogelijk zou hebben gehouden. |
|