| |
| |
| |
Ada en het geluk
Hans Ree
Al meteen wordt de lezer ervan doordrongen dat hij ongeveer zeshonderd bladzijden lang voor detective zal moeten spelen. De volledige titel van het boek is Ada or ardor: a family chronicle. Ardor betekent iets als vurigheid. Je krijgt de indruk dat de woorden Ada en ardor ongeveer hetzelfde moeten worden uitgesproken, Ada dus zacht en op zijn Russisch. De Russische Ada en het Amerikaanse ardor zijn in de titel samengevoegd zoals in het boek ook Amerika en Rusland samengevoegd zijn tot een verzonnen land waarin Russen en Amerikanen bijeen leven. Later in het boek zal nog een andere betekenis van het woord ada blijken. Het is een naamvalsvorm van het Russische woord voor hel.
Dat was de titel en nu gaan we de eerste bladzijde lezen. Ik citeer uit de Nederlandse vertaling van René Kurpershoek, de uitgave van de Bezige Bij van 1992.
‘Alle gelukkige gezinnen verschillen min of meer van elkaar; alle ongelukkige zijn min of meer eender,’ zo zegt een groot Russisch schrijver aan het begin van een beroemde roman (Anna Arkadiëwitsj Karenina, in de Engelse herschepping van R.G. Stone-lower, Mount Tabor Ltd., 1880). Die uitspraak houdt weinig of geen verband met de geschiedenis die nu zal worden ontrold, een familiekroniek, waarvan het eerste deel misschien dichter bij een ander werk van Tolstoj staat, Detstwo i otrotsjestwo (Kinderjaren en vaderland, Pontius Press, 1858).
Wat is dat allemaal? Die eerste zin uit Anna Karenina kunnen we thuisbrengen. Tolstoj zei het net omgekeerd, bij hem waren het de gelukkige gezinnen die op elkaar leken en de ongelukkige die verschilden. Arkadiëwitsj is vreemd, want het betekent zoon van Arkadi en Anna is geen zoon van iemand, maar een dochter. Karenina heeft ook iets vreemds, maar alleen voor de doorgewinterde Nabokov-fan die Lectures on Russian Literature heeft gelezen. Die weet dat Nabokov het belachelijk vond om in Engelse teksten de vrouwelijke uitgangs-a te gebruiken. De vrouw van meneer Karenin is in het Engels mevrouw Karenin en niet mevrouw
| |
| |
Karenina, volgens Nabokov, en hij maakte zich er vrolijk over dat ‘Anna Karenina’ er zo ingeramd was dat sommige Engelse vertalers zich genoodzaakt voelden om haar man ook Karenina te noemen, wat natuurlijk nergens meer op slaat.
Wie is die R.G. Stonelower? Ik kan hem niet thuis brengen. Mount Tabor zoeken we op in de encyclopedie, waar blijkt dat het een berg in Palestina is en waar we doorverwezen worden naar de evangeliën van Mattheüs, Marcus en Lucas. Op de berg Tabor heeft zich de scène uit het leven van Jezus afgespeeld die bekend staat als de verheerlijking op de berg. ‘En zijn gedaante veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde gelijk de zon en zijn klederen werden wit als het licht.’ Mattheüs 17:2.
Wat een rare boektitel is trouwens ‘Kinderjaren en vaderland’, onwaarschijnlijk dat Tolstoi inderdaad een boek met die titel geschreven zou hebben, te meer (we hebben ons nu omringd met naslagwerken) omdat otrotsjestwo helemaal niet vaderland betekent, maar jeugdjaren. Pontius is een makkelijke, voor de verandering.
Voor de Penguin-uitgave van Ada schreef Vladimir Nabokov's anagrammatische familielid Vivian Darkbloom, die al in Lolita voorkwam, verklarende noten bij de tekst. Ze zijn in de Nederlandse uitgave ook opgenomen. Darkbloom legt uit dat foutieve vertalingen van Russische klassieken op de hak worden genomen. De binnenstebuiten gekeerde openingszin van Tolstoi, het rare Arkadiëwitsj, de overbodige verbuiging in Karenina. Mount Tabor en Pontius zijn toespelingen op knoeiende vertalers. R.G. Stonelower wordt niet verklaard en ook het vreemde ‘Kinderjaren en vaderland’ niet.
Toch is Darkbloom in dit geval nog vrij behulpzaam voor zijn doen. De lezer die verder in het boek gekomen is en voor honderden en misschien wel duizenden raadsels staat, wordt in negen van de tien gevallen niet geholpen. Wel legt Darkbloom allerlei dingen uit die de meeste lezers wel zullen weten, zoals dat ‘un juif’ een jood is. Het is waarschijnlijk ook niet de bedoeling van Darkbloom om erg behulpzaam te zijn. Die eerste, relatief uitvoerige noot moeten we opvatten als een aansporing om goed te beseffen dat wat op het eerste gezicht raar lijkt, altijd een zinnige betekenis heeft.
En deze verklarende noot, hoe nuttig ook om sommige details te
| |
| |
begrijpen, is er ook om de lezer op een dwaalspoor te zetten. Bij alle grapjes en toespelingen zal het die lezer kunnen ontgaan dat die zin van Tolstoj niet alleen binnenstebuiten gekeerd is om slechte vertalers te parodiëren, zoals Darkbloom uitlegt, maar dat de binnenstebuiten gekeerde versie een belangrijke waarheid uitdrukt die in dit boek geldt: dat het inderdaad het geluk is dat individueel is en voor ieder verschillend.
Dat was de eerste alinea. Als we doorlezen zien we op de volgende bladzijden een samenvatting van de levens van de voorouders van de twee hoofdpersonen van de roman, Iwan Veen (Van) en Adelaide Veen (Ada). Wat het begin van biografieën vaak zo vervelend maakt, als je moet lezen dat de betovergrootvader van de hoofdpersoon in het plaatsje A, gelegen aan een kruispunt van handelswegen, er door de in die tijd opkomende wolindustrie in slaagde... Schiet op, schiet op, denk je dan, over die betovergrootvader wil ik niet te veel lezen, kom ter zake.
Nabokov hoefde de luie lezer die het liefst uitgezakt op de bank een makkelijk verhaaltje consumeert niet expliciet te vermanen om het boek weg te leggen. Na een bladzijde van Ada zijn ze al weg. Het heeft bij mij ook lang geduurd voor ik het boek van de eerste tot de laatste bladzijde had uitgelezen. Ik maakte mezelf wijs dat het was om nog iets van Nabokov te goed te hebben voor het geval de ramp zich zou voltrekken dat hij zou sterven en geen nieuwe boeken meer zou schrijven. Maar het had natuurlijk ook wel met al die onoplosbare puzzels te maken.
Ada is een boek over het geluk, schrijft Doeschka Meijsing op de flap van de uitgave van De Bezige Bij. Dat is waar, die binnenstebuiten gekeerde zin van Tolstoi is niet voor niets de eerste zin van Ada. De hoofdpersonen leven nog lang en gelukkig, maar we zullen zien dat het geluk problematisch is en soms over lijken gaat.
Van en Ada zijn officieel neef en nicht, maar in werkelijkheid broer en zus, wat zij al aan het begin van het boek ontdekken. Eerder dan de lezer, die van de ontdekkingsscène aanvankelijk niets begrijpt. Pas later wordt de betekenis enigszins duidelijk en dan gaat de lezer terugbladeren. Het gebeurt heel vaak in het boek dat de betekenis van bepaalde scènes pas vele bladzijden later duidelijk wordt en dat je terug moet gaan om ze te begrijpen, zoals dat tegenwoordig vaak in interactieve computerspellen gebeurt.
| |
| |
Eerlijk gezegd, nu ik het boek een paar keer gelezen heb, begrijp ik nog niet helemaal hoe Van en Ada in die ontdekkingsscène aan het begin van het boek precies hebben uitgevonden dat zij broer en zus waren.
Van is veertien en Ada twaalf als zij zich voor het eerst samen overgeven aan wat Ada later noemt ‘de machinerie die onze voorvaderen geslachtsverkeer noemden’. Zij zijn gelukkig, dan verliezen zij elkaar. Dat gebeurt nog een paar keer. Pas als Van tweeënvijftig jaar is, komen hij en Ada voorgoed samen. Ze leven nog vijfenveertig jaar en deze periode van ongestoord geluk, bijna de helft van hun leven, neemt in het boek ongeveer twintig bladzijden in beslag, iets meer dan drie procent van het totaal.
De verteller van het boek is Van, we lezen zijn memoires. Soms neemt Ada het even over.
Over de aard van het geluk leren we iets in een sleutelscène die in de Nederlandse uitgave op bladzij 291 begint. Van is weer op het landgoed waar Ada woont. Ze zijn al wat ouder, Ada is net zestien geworden. In een rijtuig gaan ze van een picknick naar huis. Ada zit naast Van, op zijn schoot zit Lucette. Lucette is officieel een jonger zusje van Ada en een nichtje van Van, in feite een halfzusje van zowel Van als Ada, ze heeft dezelfde moeder als Van en Ada, maar een andere vader. Al hebben Van en Ada haar in kleine kamertjes opgesloten en aan een boom vastgebonden en op alle mogelijke manieren om de tuin geleid om zich ongestoord aan hun seksuele machinerie te kunnen wijden, Lucette weet van hun verhouding en is er door geobsedeerd. Haar hele leven zal zij wanhopig verliefd blijven op Van.
Lucette is lief en mooi. In het rijtuig voelt Van haar compacte billen en koele dijen, hij pakt haar zachte heupen en het is alsof hij Ada's heupen pakt, Ada is als het ware verdubbeld, ze zit naast hem en ze zit op zijn schoot als Lucette. Van kust een arm van Lucette, wrijft tegen haar op en komt bijna klaar, maar een trekkend spiertje bij zijn knieschijf komt hem te hulp om dit verhinderen. Hij schrijft (het zijn immers zijn memoires die we lezen): ‘Vele, o véle jaren later herinnerde hij zich verbaasd (hoe had hij zo'n verrukking doorstaan?) dat ogenblik van totaal geluk (....)’
Hier gaat het geluk inderdaad over lijken. Lucette zal later alles doen om Van te veroveren. Ze is bereid om seksuele spelletjes met Van en Ada te spelen, om met Van te trouwen en met hem samen
| |
| |
te wonen in een ménage à trois waar in feite Ada Van's ware minnares zal zijn. Ze is voorbeeldig van fijngevoeligheid en bescheidenheid, ze is intelligent en beeldschoon. Van wil haar niet, hij wil haar in ieder geval niet genoeg. Tenslotte pleegt Lucette zelfmoord door van een schip, waarop ze samen met Van is, in zee te springen. ‘We hebben haar dood gepest met onze spelletjes,’ zegt Ada later.
In ‘dat ogenblik van totaal geluk’ dat Van zich later verbaasd herinnert, wordt Lucette eigenlijk al dood gepest. Dat wisten Van en Ada niet op dat ogenblik zelf, toen ze in dat rijtuig zaten. Maar Van wist het wel toen hij het beschreef als een ogenblik van totaal geluk. De schaduw van wat later gebeurde valt niet over de beschrijving van het geluk.
Er is een bock van Remco Campert, Gouden dagen, dat ook over het geluk gaat. Het heeft een motto dat ontleend is aan Nabokov: ‘...happy things can only be spoken of in a happy way, without grieving because they have vanished...’
Het motto komt niet uit Ada maar uit een kort verhaal, A Matter of Chance. Het zou ook een beetje opgelegd zijn om de lezer zo duidelijk naar Ada te verwijzen. Er zijn overeenkomsten in details tussen Gouden Jaren en Ada. De curieuze familiebetrekkingen. Het idyllische voorouderlijk landgoed. Bij Campert ‘(...) de kromgebogen knecht die niet meer voldeed, maar dat weigerde in te zien en die tenslotte door opa zelf op een kruiwagen werd geladen en in de berm buiten het terrein werd gedeponeerd - zaken die niemand plezier deden, maar die nu eenmaal moesten gebeuren.’ In Ada komt ook zo'n trouwe knecht voor, die afgedankt wordt als hij te winderig is geworden. Zoals gezegd, het geluk heeft scherpe klauwen. Het zijn maar oppervlakkige overeenkomsten, de twee boeken zijn heel verschillend, maar ik denk dat Campert met die details en met zijn motto zijn hoed heeft willen afnemen naar de door hem bewonderde Nabokov. Ik dacht ook dat vertaler René Kurpershoek op zijn beurt zijn hoed wilde afnemen voor Remco Campert, toen hij een verzuchting van Ada (‘Gosh’) vertaalde met ‘Tjeempie’. Maar Kurpershoek zei dat het niet waar was en dat Campert toevallig in zijn vertaling terecht was gekomen.
Van Veen deelt een aantal opinies van Nabokov, maar hij is Nabokov niet, en die werd altijd heel nijdig als gesuggereerd werd
| |
| |
dat het wel zo was, en vooral toen iemand nog verder ging en meende dat Nabokovs vrouw Véra dan ook wel gelijk aan Ada zou zijn. Wat weet u van mijn huwelijk? Ik verwacht een prompte verontschuldiging, schreef Nabokov in een brief aan de New York Review of Books. Hij schreef ook dat hij Van Veen als een schavuit beschouwde.
En dat is Van ook, en het komt voor een deel door het geluk, dat blind maakt voor de gevoelens van iedereen die in het geluk niet deelt. Vroeg in het boek zitten Van en Ada op een vliegend tapijt. De technologie van het Amerika-Rusland waar zij wonen is vreemd, elektriciteit is er taboe, maar toch bestaan er allerlei wonderlijke geavanceerde toestellen die meestal op waterkracht werken. Van en Ada vliegen vrolijk boven hun paradijs en Van schrijft: ‘Hoe komisch de slingerende, greppelduikende fietser, hoe bizar de armwiekende, uitglijdende schoorsteenveger.’
Later is er een fotograaf die Van chanteert met compromitterende foto's, Van slaat hem de ogen uit (zullen we hem met een rijzweep de ogen uitslaan? had hij eerst nog vrolijk aan Ada gevraagd, maar hij doet het met een houweel) en is dan vrij trots op zichzelf dat hij de blinde fotograaf een onderkomen biedt in een duur verzorgingshuis met een goede braille-bibliotheek. Van is charmant en intelligent en daardoor valt zijn achteloze wreedheid niet zo op. We nemen hem niets kwalijk, zoals we ook Humbert Humbert uit Lolita niets kwalijk namen. In tegenstelling tot wat vaak gezegd wordt, heeft Nabokov zelf wel een scherp oog voor de wreedheid van zijn charmante hoofdpersonen.
De stijl van Van is ook de stijl van Nabokov niet. Soms is het een karikatuur van Nabokov. De woordspelingen, toespelingen en andere erudiete grapjes hebben zich tot in het krankzinnige vermenigvuldigd. Er zijn prachtig geschreven gedeeltes, waarin Van zich de gelijkwaardige toont van zijn schepper, maar er zijn ook stukken waarin de stijl zo barok is geworden dat je eerder denkt aan het Nationaal Dictee, voorgelezen door Philip Freriks, dan aan Nabokov. Nabokov's Folly noemde de schrijver zelf zijn boek liefkozend.
Tot de vele dingen in dit boek die ik niet begrijp behoort bijna het hele Deel Vier, dat voornamelijk bestaat uit een beschouwing over tijd en ruimte. Is het Van Veen of Nabokov zelf die hier spreekt? Ik denk Nabokov zelf, al laat hij het Van wat pedanter en zelfverzekerder zeggen dan hij het zelf waarschijnlijk zou doen.
| |
| |
Van lapt de relativiteitstheorie van Einstein aan zijn laars en daarvoor moet je van goede huize komen.
Ik heb dit hoofdstuk een paar keer gelezen, het gaat over dingen die mij interesseren en waar ik ook wel wat van af weet, ik zie dat Nabokov zelf ook zijn bronnen kent, soms denk ik dat ik een flits van inzicht heb en dan is het inzicht meteen weer weg. Geen van de commentaren op Ada die ik gelezen heb, kon me ook maar iets wijzer maken.
Ik maakte me dus ten onrechte zorgen dat er niets meer van Nabokov zou zijn als ik eenmaal Ada had gelezen. Een leven is niet genoeg om de geheimen van dit wonderlijke, rijke, irritante, vaak prachtige en evenvaak wanhopig makende boek te doorgronden.
In 1969, toen het verscheen, stond het tweeëntwintig weken op de bestsellerlijst van de New York Times. Nabokov had oppervlakkige lezers misschien afgeschrikt, maar het boek kopen deden ze in ieder geval wel. Nabokov stond op de omslag van het weekblad Time, een grote boekenclub koos Ada als het boek van de maand, de filmrechten werden onmiddellijk verkocht voor een half miljoen dollar.
Was er in die tijd dan niemand die er aanstoot aan nam dat het boek ging over een incestueuze verhouding? Waren er geen opgewonden groepen die vonden dat een boek waarin een jongen zijn twaalfjarige zusje seksueel misbruikte, zonder dat de auteur ook maar iets van afkeuring liet blijken, eigenlijk verboden zou moeten worden? Nee, die waren er niet, ze lieten in ieder geval niets van zich horen. Gouden dagen waren dat voor de literatuur.
|
|