| |
| |
| |
De verdwijntruc
Graa Boomsma
De tijd uitschakelen, is dat niet het grootste en onmogelijkste ideaal dat een schrijver kan nastreven? Alles en iedereen bewaard in één groots en nooit voorbijgaand moment?
Als de tijd stilstaat, schrijft Vladimir Nabokov in Geheugen, spreek (1966), is ‘alles zoals het zou behoren te zijn, niets zal ooit veranderen, niemand zal ooit doodgaan.’ De woordkunstenaar die de voorttikkende klok tot zwijgen brengt en een tijdloos meesterwerk schept, creëert tegelijkertijd een Ultima Thule, een fabelachtig land waar Vergilius en Seneca al over spraken, een land aan de rand van de wereld, ver weg van de machtscentra waar het Gezond Verstand heerst. In dat voor de nuchtere logica onbereikbare land, waar de dingen dank zij de verbeelding gaan glanzen, is het detail belangrijker dan de generalisatie; daar verdringt het bijzondere beeld het algemene idee, daar wint het obscure feit en de toevallige associatie het van de freudiaanse symboliek. Het echte leven moet zich wel in de kunst en de literatuur afspelen omdat de werkelijke realiteit zich niet laat kennen, al menen de beroepspolitici zich van alles en iedereen - inclusief de toekomst, in de vorm van wenkende utopieën - meester te kunnen maken met hun doorlopend commentaar, hun hapsnap-analyses, hun Gezond Verstand.
De ware literatuur is een schitterende illusie en bestand tegen de grove, alles gelijkschakelende nuchterheid, een mentaliteit die alles wat afwijkt van de logische stroom ‘raar’ en ‘een gevaar’ noemt. Op die manier lees ik Nabokovs Russische romans, die hij tussen 1925 en 1940 als balling bijna allemaal in Berlijn, toen de hoofdstad van de allergevaarlijkste politici, heeft geschreven.
Het verschil tussen een waanzinnige en een kunstenaar is dat de eerste de vertrouwde wereld wel een kopje kleiner heeft gemaakt, maar die niet heeft kunnen vervangen door een nieuwe wereld waarin alles door een individualistische toon, stijl en vormgeving een andere kleur krijgt. In De gave gebruikt Nabokovs schrijvende verteller een schaakmetafoor om dat verlangen naar het andere te kunnen verbeelden: ‘In feite is natuurlijk iedere echt vernieuwende tendens een paardesprong, een nieuwe val van schaduwen, een
| |
| |
verschuiving die de spiegel in een andere positie brengt.’
Nabokov haatte de door politiek en revolutie gedicteerde werkelijkheid die hem in 1919 dwong Rusland voorgoed te ontvluchten. Ik denk niet dat het te ver gaat om zijn Russische romans te beschouwen als één groot literair bombardement op het bastion van het bolsjewisme, een niet aflatend protest tegen de Oktoberrevolutie, die ‘banale deus ex machina’ (Geheugen, spreek). In ballingschap schiep hij een wereld waarin geen plaats was voor aan tijd en actualiteit gebonden politiek. Wat in zijn romans wordt verzwegen vormt de kern van zijn literatuur: de lading van het gesuggereerde maar net niet uitgesprokene, van wat is gezien maar volkomen genegeerd. Door de alledaagse politiek te verzwijgen ontstijgt Nabokov eraan. Wat is politiek? Niets meer dan een ‘bespottelijke opeenvolging van allianties, conflicten, spanningen, wrijvingen, geschillen, rampspoed en promoties van volmaakt onschuldige plaatsjes tot naamdragers van internationale verdragen.’ (De gave)
De literatuur is het domein van de verbeelding, een vrijplaats voor hen die dwars door de spiegel zijn gestapt. Nabokovs Russische romans vormen het speelterrein voor obsessieve misleiders en leugenaars die niets liever willen dan de prozaïsche werkelijkheid ‘oplichten’. Is de natuur niet het indrukwekkendste voorbeeld van list en bedrog? In die zin is Nabokov een naturalistische schrijver, want de natuur, waarin een rups zich transformeert tot vlinder zonder dat iemand begrijpt waarom, is zijn grootste inspiratiebron geweest.
In Lectures on Literature (1980) noemt Nabokov Marcel Proust een prisma. Als schrijvende balling zette ook Nabokov al zijn zinnen op het oproepen van wat verloren was gegaan: zijn kinderjaren in Rusland. Niet de laatste stuiptrekkingen van het tsaristisch despotisme berokkenden leed. ‘De ergste kwelling van mijn kindertijd was een stompe of afgebroken punt aan een kleurpotlood.’ (De gave) Grappig bedoeld? Bij Nabokov is alles speelse ernst.
Lectures on Literature wordt afgesloten met de lezing ‘The Art of Literature and Commensense’, een hartstochtelijk pleidooi voor een irrationele wereld, ver verwijderd van politiestaat en prikkeldraadversperring. ‘Wat houden die irrationele normen precies in? Ze houden de superioriteit in van het detail boven het algemene, van hel deeltje dat levendiger is dan het geheel, van het onooglijke dal een mens observeert en met een vriendelijk knikje van de geest begroet, terwijl de massa om hem heen door een gemeenschappe- | |
| |
lijke prikkel naar een gemeenschappelijk doel wordt gedreven. Ik neem mijn hoed af voor de held die een brandend huis binnenstormt en het kind van zijn buren redt, maar ik schud zijn hand als hij het heeft aangedurfd een stuk of vijf kostbare seconden te verspelen om, samen met het kind, naar zijn lievelingsspeeltje te zoeken en dat te vinden.’
Literatuur is voor Nabokov een levenslange liefde voor het onooglijke geweest. In zijn Ultima Thule is het oog heer en meester. Het enige geluk bestaat uit observeren, bespioneren, gadeslaan en nauwkeurig onderzoeken, ‘niets anders te zijn dan een groot, ietwat glasachtig, ietwat bloeddoorlopen, strak starend oog’, zoals de mislukte zelfmoordenaar en verraderlijke verteller in Het oog het verwoordt. Dat oog koestert het heilig detail, wat het beste medicijn vormt tegen het ideologische gif. De literatuur is nonconformistisch en tegen de middelmaat. De historici tasten blind rond, en Karl Marx was een ‘kleinburger in hart en nieren’, laat Nabokov Bakoenin zeggen in De gave. De sterkste romans zijn antimaat-schappelijk omdat ze niet kunnen worden misbruikt door politici die met hun luide ethische verhalen de stille esthetiek willen overstemmen.
In de schaakroman De verdediging wil een vader een novelle, ‘Het gambiet’, schrijven over zijn aan schaken verslaafde zoontje, maar de oorlogsjaren 1914-1918 lijken inbreuk te maken op zijn scheppingsvrijheid, want in de levensloop van zijn zoon zou onherroepelijk de oorlog aan bod komen. De revolutie van 1917 is nog erger, dat ‘was een ware aanranding van 's schrijvers ware wil.’ Wat Nabokov doet in De verdediging is het oproepen van een eenzame kindertijd waarin de opgroeiende zoon steeds wereldvreemder wordt en een voorkeur ontwikkelt voor eenvoudige kaarttrucs. Op de dag dat hij het schaakspel ontdekt, blijft de tijd stilstaan en wordt de hele wereld donker, op één lichtpunt na, dat de kern van zijn bestaan gaat vormen. Snuffelend in een tijdschrift heeft de jongen geen oog voor het wereldleed. ‘Geen enkel plaatje kon Loezjins hand doen stokken als die de jaargangen doorbladerde - noch de befaamde Niagara-waterval, noch uitgehongerde Indiase kinderen (dikbuikige skeletjes), noch een moordaanslag op de koning van Spanje. Het leven op aarde trok in haastig geritsel voorbij en hield toen abrupt stil - bij het dierbare diagram, problemen, openingen, hele partijen.’ Met deze kunstgreep snijdt Nabokov weg wat hem niet bevalt, wat in de weg zit. De ondoorzichtige
| |
| |
realiteit van de oorlog of de Russische revolutie doet er niet meer toe, alleen het werkelijke leven, dat wil zeggen het schaakbestaan, brengt orde, duidelijke afbakeningen en avontuur. In die gesloten privéwereld, waarin hij zijn lichaam ontkent, is Loezjin heer en meester, daarin voegt alles zich naar de strategie die hij uitstippelt. Maar door de onophoudelijke aanvallen van het leven, de monsterachtige zetten die tegen hem worden verzonnen, komt hij schaakmat te staan; alleen het domein van zijn kindertijd, een ‘verrassend veilig oord’, herinnert hij zich met steeds meer genot, zijn aangename indrukken ervan duidt hij aan met een letter en een cijfer. Door een onzinnige daad buiten het systeem, een experimentele verrassingstactiek, kan hij mischien aan de kwellingen, de wanhoop, de verwoesting en de waanzin ontkomen. Hij kiest ervoor gewoon uit het spel te stappen en dwars door het schaakbord naar de andere wereld te springen. Zo ontkomt hij aan de opdringerige wereld van Russische ballingen in Berlijn, van spionnen, politieke intriges en opruiende krantentaal.
Ook in Laughter in the Dark (1938), een relatief eenvoudige roman met Lolita-trekjes die Nabokov aanvankelijk Kamera Obskura noemde, omdat een meedogenloos oog een grote rol vervult (al wordt de hoofdpersoon door blindheid getroffen), klinkt Nabokovs woede tegen de Oktoberrevolutie door. Tijdens een feest ontspint zich een hilarische discussie over de taak van de schrijver. De feestgangers volgen de laatste literaire mode en eisen van de schrijver direct sociaal engagement. Wie bij voorbeeld over de tropen schrijft dient de uitbuitingspolitiek van de blanke kolonist aan te klagen. De auteur die verachting koestert voor sociale problemen kan niet op sympathie rekenen. Het is natuurlijk geen toeval dat juist een van die schrijvers een roman heeft gepubliceerd die ‘De verdwijntruc’ heet, voor mij een titel die een van Nabokovs preoccupaties in zijn Berlijnse periode weergeeft: de ontkenning van de heersende tijdgeest.
Niet het verstand schrijft maar het onberekenbare geheugen. Die constatering, met alle gevolgen van dien, lijkt mij belangrijker dan het presenteren van een uitputtende analyse van het spel met spiegels, dubbelgangers, schizofrenie en waanzin, list en bedrog, of realiteit en fictie in Nabokovs proza. Daar zijn al bibliotheken over vol geschreven.
Het verstand heeft de neiging overal gelijkenissen te zien, het streeft naar de vereniging van mensen ‘in de klassenloze samenle- | |
| |
ving van de toekomst’, zoals de gestoorde, schrijvende ziel het op zijn eigen, opgewonden en zelfgenoegzame toon verwoordt in Wanhoop. Is deze roman echt een verhaal over dubbelgangers in een Dostojevksi-drama? ‘Straks zeg je nog dat alle Chinezen op elkaar lijken. Je vergeet, m'n beste, dat een kunstenaar allereerst oog heeft voor verschillen. De banale geest, die ziet overal gelijkenis in.’ Hier is Ardalion aan het woord, een schilder die in de marge van de vertelling mee mag doen en later verdwijnt.
Het geheugen heeft zijn eigen grillige regels en kronkelige paden. Het overvalt je. Opeens ben je op twee plaatsen tegelijk. ‘Maar terwijl ik stond te kijken begon het proces opnieuw, van versmelting, constructie, creatie van een duidelijke herinnering; opnieuw schoot in een hoek van de binnenplaats het onkruid op tot een verstrengelde wirwar, opnieuw betastte de roodharige Christina Forsmann, die ik in 1915 vleselijk had bekend, het kleedje van de Tataar, het zand stoof, en ik kon maar niet ontdekken wat de kern was waar dit alles zich omheen kristalliseerde, waar precies de kiem school, de bron - opeens wierp ik een blik op de karaf dood water en die zei “warm”, zoals bij het spelletje met voorwerpen die ergens verstopt zijn; en ongetwijfeld had ik iets miniems ontdekt dat, onbewust waargenomen, op slag de hele machinerie van het geheugen in werking had gezet (...).’ De onbetrouwbare, wanhopige hoofdpersoon van Wanhoop ziet in het heden allerlei echo's van het verleden, dingen die hij eerder meent te hebben gezien. Een stadje bij voorbeeld komt hem bekend voor, alsof het is opgebouwd uit afgedankte restanten van zijn verleden. Hij omschrijft dat déjá vu-gevoel als ‘schijnheilige combinaties van details die een vunze smaak van plagiaat hebben. We zullen het maar overlaten aan het geweten van het lot...’
Ondertussen heeft Nabokov Proust geëerd en laten zien dat literatuur een gewiekst spel vol leugens en bedrog is. Met virtuoos gemak en stilistisch vernuft draait hij alles om; het duizelt de lezer op een verwarrende maar aangename manier. Het is proza dat ongrijpbaar wil blijven voor de gesloten denksystemen van politici en psychoanalytici. Zijn Russische romans zijn uniek licht verspreidende kroonluchters waaraan literaire moralisten hun handen verbranden. Ze spreken één verlangen uit, het verlangen zich uit te drukken zonder enig voorschrift.
De periferie van het verstand van één enkel persoon is belangwekkender dan de geest van de massa, die in Uitnodiging voor een ont-
| |
| |
hoofding wordt omschreven als het ‘veilig niet-bestaan van volwassen ledepoppen’. De gevangene in deze roman, veroordeeld wegens ‘gnostische verdorvenheid’, ziet het verleden in zijn cel aan zich voorbijtrekken terwijl hij wacht op zijn executie. Een van de gevangenisvoorschriften luidt dat dromen ongewenst zijn. Elke maskerade van de zintuigen is uit den boze. Maar het aantrekkelijke van de surrealistische hallucinaties van de gevangene is nu juist dat die onzichtbaar en ongrijpbaar blijven voor het alomtegenwoordige oog dat hem bewaakt. Zelfs een onthoofding zou geen eind kunnen maken aan zijn dromen, die meer echte realiteit bevatten dan het wakend leven, dat in Nabokovs werk vaak als een toestand van halfslaap wordt voorgesteld. Van zijn Russische romans is dit boek het vurigste pleidooi voor de krachten van de verbeelding, die hij in een later toegevoegd voorwoord hoopvol ‘op de lange duur de krachten van het goede’ noemt.
De hallucinaties van de gevangene in Uitnodiging voor een onthoofding doen denken aan de verzonnen gesprekken die de jonge schrijver in De gave voert met een bewonderde collega. Een echte literaire discussie loopt toch uit op een desillusie.
Ik lees De gave niet in de eerste plaats als het verslag van een zoektocht naar de verdwenen vader, of als een beschrijving van het milieu van de Russische emigrés in het Berlijn van het interbellum. En hoewel de Russische literatuur op elke bladzijde figureert en de hoofdpersoon zich de grootste artistieke inspanningen getroost, is deze roman veel meer dan een portret van een kunstenaar als jongeman. De gave is voor mij in de allereerste plaats een protest tegen de politiek, een protest dat tegelijkertijd een pleidooi wil zijn voor een esthetische houding. Nabokov rekent in zijn laatste in het Russisch geschreven roman definitief af met de revolutie die hem zijn kindertijd heeft ontstolen, maar ook met die andere dictatuur waaraan hij in 1940 was ontsnapt door op de valreep vanuit Frankrijk naar de Verenigde Staten te vluchten. Zijn afrekening bestaat uit verzwijgen en negeren. In Nabokovs Berlijn rijdt bijna geen vrachtauto met schreeuwende Hitler-aanhangers rond, en alle hakenkruisen heeft hij uit het stadsbeeld verwijderd. De literatuur schept een eigen wereld en een eigen tijd. De realiteit is een zich log bewegende Berlijnse tram die de onvolmaaktheid van de wereld illustreert. Alle kennistheorieën vertonen een opvallende overeenkomst ‘met de onscrupuleuze advertenties voor patentgege- | |
| |
neesmiddelen die alle kwalen in één klap moeten verhelpen’.
Schakers en schrijvers, ja, álle scheppers zijn intriganten. De stukken op het bord of de woorden op het papier spelen de rol van samenzweerders en magiërs. Pas bij de laatste, beslissende zet of het slotwoord ontsluiert de grootmeester of woordgoochelaar zijn geheim. ‘Ik geef toe dat ik niet in de tijd geloof. Ik vouw graag na gebruik mijn magisch tapijt zo op dat ik het ene deel van het patroon op het andere kan leggen. Laat de bezoekers maar struikelen. En de grootste vreugde beleef ik aan tijdloosheid - in een toevallig uitgekozen kindschap - wanneer ik tussen zeldzame vlinders en hun bloemenvoedsel sta.’ (Geheugen, spreek)
Vlinders vangen of woorden rangschikken, is er ongrijpbaarder en onmaatschappelijker werk denkbaar?
|
|