De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
De balling van Montreux
| |
[pagina 97]
| |
de zonder Stalin dapperder geworden intelligenty, brachten, op gevaar af hun teerbeminde Rusland niet meer in te mogen, voor hun vrienden Nabokov, Mandelstam, Achmatova mee. De boeken werden gekopieerd en overgetypt. Mijn eerste Nabokov las ik in samizdat: een slechte fotokopie van de Russische vertaling van Lolita, waar een tiental bladzijden uit miste, en een vage doorslag van Uitnodiging voor een onthoofding. Later kregen we van iemand een echt boek - Lente in Fialta, waar ook nog eens een portret van de jonge Nabokov in was geplakt. Ik weet nog hoe ik van dat boek genoot.
Kort daarop werd ik door omstandigheden een contactpersoon voor politieke gevangenen en leerde ik mensen van Amnesty International kennen. En voor mijn dertigste verjaardag gaf een van die onverschrokken figuren mij een boek in een zacht donkerblauw omslag met de witte titel Dar (De gave). De beroemde roman, een van de beste Russische romans van deze eeuw, begon met een verhuisscène: ... hoe een verblindend wit parallellogram van lucht uit de verhuiswagen werd geladen - een grote spiegelkast, waarover, als over een filmdoek, een smetteloos heldere weerkaatsing voortgleed van takken die zwierden en zwaaiden, niet op boomeigen wijze, maar met een menselijke schommelbeweging, voortkomend uit de aard van degenen die deze lucht, deze takken en deze glijdende nevel met zich meedroegen. (...) In de verhuiswagen lag een kleine bruine piano op zijn rug, vastgesnoerd, zodat hij niet overeind kon komen, zijn twee kleine metalen voetzolen hoog in de lucht...Ga naar voetnoot1 Het leek alsof de snaren van die piano trilden en de kamer vulden met een wonderbare klank... Goeie God, wat een zuiver geluid! Hoe hadden ze ons dit durven onthouden? Vreemde vraag - net zoals ze ons de gedichten van Goemiljov en Mandelstam hadden onthouden, en de hele Andrej Bely, en bijna de complete Tsvetajeva - de grote literatuur die was geschapen door hen die waren vermoord, die het er niet mee eens waren, die waren gevlucht voor hun vervloekte communisme.
Maar dat gebeurde allemaal later; in de eerste jaren van de ‘dooi’ was ik, zoals het merendeel van de Russische intelligentsia, afgrijselijk onderontwikkeld. We lazen de armzalige verzen van Jevtoesjenko en Voznesenski en het vlakke, smakeloze proza van Ehrenburg of Doedintsev, en het kleine vleugje nonconformisme in deze | |
[pagina 98]
| |
lectuur wekte zelfs bij beproefde lezers een ongelooflijk enthousiasme. Wij wisten dat Rusland ooit een Grote Literatuur had gehad. En we probeerden oprecht om op die botte sovjetgezichten de weerschijn van de grootheid van vroeger te ontwaren. Michaïl Boelgakov zou pas tien jaar later verschijnen, van de roman Dokter Zjivago was alleen bekend dat hij geschreven was door Boris Pasternak, die om die reden vogelvrij was verklaard. En van mensen als Nabokov kon je niet eens de naam hardop uitspreken. Zij die in 1917 een leven in ballingschap hadden verkozen boven een wisse dood in een sovjetgevangenis, waren door de communisten eens en voorgoed tot ‘witte emigranten’ uitgeroepen. Want in het buitenland wonen, dat konden alleen witten, dus tegenstanders van de roden, vijanden, verraders van het vaderland...
Hij verliet Rusland in 1918. De mensen die toen vertrokken, namen herinneringen mee aan een gelukkig leven, dat was opgehouden toen hun weidse, nobele, prachtige moederland was verwoest ter wille van een meeslepende vuurrode frase, verzonnen door een of andere potsierlijke botterik...Ga naar voetnoot2 Zij deden niet eens moeite om paspoorten te bemachtigen in de landen die hun asiel verleenden. Zij geloofden niet dat de communisten lang stand zouden houden. Hooguit een paar jaar, en dan kwam het moment dat ...Rusland eindelijk een punt achter de boze droom zou zetten, [dat] de gestreepte slagboom van de grenspost omhoog zou gaan waarna iedereen zou terugkeren en zijn oude plaats weer zou innemen, en lieve hemel, wal zijn de bomen gegroeid, wat is het huis gekrompen, wal een vreugde en verdriet, wat een geur van aarde!Ga naar voetnoot3 Het duurde even voordat deze emigranten - die men tegenwoordig de ‘eerste golf’ noemt - begrepen dat zij gespaard waren gebleven voor de Grote Terreur (waardoor de communisten juist wel lang stand hielden, en waarvoor de emigranten van de ‘tweede golf’, die van de Tweede Wereldoorlog, heel bewust op de vlucht sloegen.) Ook was hun vertrek geen vlucht uil de hel, geen uitbreken naar de grote vrije wereld, zoals voor de ‘derde golf’. De herinneringen (aan een Rusland dat er nooit meer zou zijn, maar dat wisten zij toen nog niet) die zij in hun hart, in hun geheugen, op hun schoenzolen met zich meenamen, waren stralende herinneringen aan een verlaten paradijs. | |
[pagina 99]
| |
Over zijn Rusland heeft Nabokov zich uitgesproken bij monde van de Engelsman Moon uit Glorie, die in de bolsjewistische opstand een duidelijke. eindtoestand zag. Hij was bereid toe te geven dat er op de lange duur, na de primitieve fasen, in de ‘Sovjet-Unie’ een soort beschaving zou kunnen ontstaan, maar hij hield vol dat Rusland geëindigd en onherhaalbaar was, dat je het kon omarmen als een prachtige amfoor en het in een vitrine kon zetten. De aarden kookpot die er momenteel werd gebakken vertoonde er geen enkele gelijkenis mee... Het was het Rusland van een gelukkige jeugd. Tot aan zijn laatste dagen kon hij zich iedere bocht in de bospaden, iedere kamer in het ouderlijk huis aan de Morskaja herinneren. En van dat Rusland dreef hij, via de nabije, nog Russische Krim, steeds verder weg: Constantinopel, Berlijn, Cambridge, nogmaals Berlijn, Parijs... Hij verdiende zijn brood met het geven van privé-lessen en creëerde langzaam, beetje bij beetje, uit zijn behoedzaam gecultiveerde heimwee naar het verloren paradijs een verrukkelijke wereld in uniek, geciseleerd (maar slecht betaald) proza.
Zijn eerste publikatie in het Russisch (zijn gymnasiastenpoëzie, die hij probeerde te vergeten, niet meegerekend) dateert van 1921, toen er gedichten van hem verschenen in de Berlijnse krant Roel (Het roer). In 1927 kon hij met zijn gedichten twee bundeltjes vullen, plaatsten Berlijnse kranten regelmatig verhalen van hem en was eindelijk zijn eerste roman - Masjenka - verschenen. Hij ondertekende met ‘V. Sirin’ (om niet verward te worden met zijn vader, Vladimir Nabokov senior) en onder die naam werd hij al spoedig een ster onder de geëmigreerde schrijvers. Boenin en Chodasevitsj prezen hun jonge collega, het Parijse tijdschrift Sovremennye zapiski (Hedendaagse notities) vroeg hem om verhalen - een eer die niet iedere jonge prozaïst te beurt viel. De grens tussen Rusland en Buitenland zat nog niet helemaal potdicht. Boelgakov werd gedrukt in het Berlijnse Nakanoenje (Aan de vooravond), Chodasevitsj recenseerde de nieuwe romans van Olesja en Ilf en Petrov. En natuurlijk kwam het werk van de jonge emigrant Sirin ook in Rusland terecht. Kennelijk werd hij ook daar behoorlijk hoog aangeslagen: zijn gedicht Het reisbiljet, dat in juni 1927 in Roel verscheen, werd overgenomen door de Pravda, die er een ‘antwoord’ van hofdichter Demjan Bjedny bij afdrukte. Natuurlijk heeft Nabokov dat antwoord gelezen. In Rusland, nu USSR geheten, naderde de tiende verjaardag van de oktoberrevo- | |
[pagina 100]
| |
lutie. De emigranten, het wachten moe, begonnen het onderwerp ‘terugkeer’ te bespreken, en Nabokov antwoordde hun, en tegelijk ook de Pravda, in het Berlijnse Roel: ...Ik voel (...) minachting (...) voor dat wanstaltige, stompzinnige ideetje, dal simpele Russen vervormt tot communistische halzen, dat van mensen mieren maakt, een nieuwe variëteit, de formica marxi var. lenini... En onuitstaanbaar vind ik de zoetelijke smaak van mesjtsjanstvo, die ik proef in alles wal bolsjewistisch is.Ga naar voetnoot4 Het woord mesjtsjanstvo is al even moeilijk te vertalen als zijn synoniem posjlost. Het woord werd een symbool voor de smakeloosheid en de talentloosheid die in Rusland onder de bolsjewieken een bijzonder hoge vlucht namen. Voor Nabokov was het ook een symbool voor de bolsjewistische ideologie, die hij verachtte als ...dat ideaal van de laagbijdegrondse gelijkheid.Ga naar voetnoot5 Aan het slot van zijn artikel schreef hij: ...In de dagen dat het grauw zijn grauwe jubileum viert, vieren wij tien jaar van minachting, trouw en vrijheid..., waarmee hij duidelijk aangaf dat de kans op terugkeer, die hij op zijn personages uitprobeerde, voor hemzelf allang niet meer bestond. Er was niets om naar terug te keren. En het heimwee, waar de schrijver Sirin zulke mooie gedichten van maakte, woog voor de Russische aristocraat Nabokov niet op tegen zijn kieskeurige afkeer van de geur van gevangenisbibliotheken die opsteeg uil de sovjetliteratuur.Ga naar voetnoot6 Zijn heimwee had Nabokov al overwonnen toen hij Masjenka voltooide. De held doet afstand van de vrouw die hij in Rusland liefhad, wat door sommige literatuurhistorici terecht wordt gezien als symbolisch voor het opgeven van Rusland zelfGa naar voetnoot7, het eerste teken dat de schrijver van zijn heimwee geneest. Waarschijnlijk is daarom bij Nabokov het terugkeren naar Rusland zo vaak verbonden met een gewelddadige dood. Het is in Rusland dat Martin uit Glorie zijn zinloze einde vindt; en de doodgeschoten ‘ik’ van het gedicht Lilith ontmoet in de andere wereld een rossige molenaarsdochter - het vroegere Rusland, waarnaar hij terugverlangt. Maar zij is maar een zinsbegoocheling, een aantrekkelijk lokaas; de ‘ik’ is omringd door een karikaturale, heel sovjet-achtige hel. | |
[pagina 101]
| |
Zo werd het heimwee overwonnen door de literatuur, zo werd het omgevormd tot een meesterlijk procédé, het stilistische ‘zout in de pap’ dat zo essentieel is voor veel gedichten, voor het mystieke verhaal Bezoek aan het museum (een parodie op de nachtmerrie van de emigrant), en voor Glorie.
Nadat Nabokov zich van zijn heimwee naar Rusland had bevrijd, kreeg Rusland heimwee, aanvankelijk zonder te weten naar wie. Na de publicatie in de Pravda begrepen de Russische intellectuelen, die al geleerd hadden tussen de regels door te lezen, dat er een nieuwe interessante schrijver was opgestaan. Nog niet bang voor verboden boeken en omgang met emigranten kochten zij, wanneer zij in het Westen kwamen, Masjenka, De verdediging, Glorie... Zo werd het werk van Nabokov onderdeel van het Russische literaire leven. Dientengevolge kreeg ik, toen ik Uitnodiging voor een onthoofding las, het gevoel dat ik zoiets al eens eerder had gelezen. Door de tekst heen schemerde het verhaal van een man die, net als Nabokovs held, de strijd met zombies aanbond, en er was een beul die bezorgd was om de gezondheid van zijn kanaries, een goedige dikzak, de dubbelganger van Monsieur Pierre. En het hoofd van de Held moest worden afgehakt, en dat gebeurde ook, maar hij werd meteen weer bijgebracht... Ik reikte naar de boekenkast en pakte een boekje met op het vrolijke gele omslag een sprookjesslot waarheen een liefelijk stenen weggetje omhoog slingert. Jevgeni Sjvarts: Toneelstukken. En ik herlas de bekende teksten. De thematische overeenkomst tussen de sprookjes van Sjvarts, de Petersburgse kinderboekenschrijver die bevriend was met de Oberioeten, en de roman van Nabokov bleek niet eens zo heel groot. Het was eerder een kwestie van invloed dan van ontlening; voordat Sjvarts in 1940 begon aan zijn toneelstuk over een man die zijn schaduw verloor, had hij Uitnodiging voor een onthoofding gelezen, en Nabokovs roman had als het ware zijn verbeelding in gang gezet. Dat wordt duidelijk als je de stijl en de lijst van personages van De schaduw vergelijkt met de eerdere stukken van Sjvarts: de positieve pioniertjes en de wijze communistische chefs zijn verdwenen en de sprookjesfiguren die hun plaats hebben ingenomen, praten over in Rusland vergeten humanitaire waarden. Na De schaduw schreef Sjvarts, midden in de oorlog, nog een | |
[pagina 102]
| |
wonderlijk sprookje - De draak, waarin de invloed van Nabokov niet alleen te bespeuren is in de figuur van de Burgemeester, die met zijn platte grappen doet denken aan de Gevangenisdirecteur uit Uitnodiging voor een onthoofding, maar ook in de ‘metafysische’ thematiek. Bovendien wordt de overbekende mythe van de held die de draak verslaat gevolgd door een postscriptum: het doden van de draak is niet genoeg, de bewoners van de onfortuinlijke stad moeten ook nog bevrijd worden van de angst die zich heeft ingevreten in hun bewustzijn. Zo werden de Russische lezers, zonder ook maar te vermoeden dat de amusante verzinsels van Sjvarts geïnspireerd waren op het fantasmagorische proza van Nabokov, van jongs al aan ‘ingeënt’ met Nabokovs haat tegen tirannie en zijn geloof in de overwinning van de levende mens op de allemaal even doorzichtige marionetten.
Nabokov zelf had intussen definitief afscheid genomen van Rusland, hij had zijn moedertaal vaarwel gezegd en de Russische schrijver Sirin begraven. Gedurende zijn laatste dagen in Europa, waarvan de kaart steeds bruiner werd, schreef hij, wetend dat hij binnenkort zou moeten kiezen tussen leven en dood, in het Engels de Engelse roman The Real Life of Sebastian Knight. Het eerste werk dat hij ondertekende met de naam Nabokov. Om zijn joodse vrouw en hun zoon het leven te redden stak hij de oceaan over. Amerika, gewend aan vluchtelingen, bleek beter dan Europa. Het bood hem zowel werk als vrije tijd om te schrijven en vlinders te vangen. En spoedig waren er ook paspoorten - degelijk, respectabel, met zilveren adelaars. Ook hier kwam het succes niet meteen, en het beroemde Lolita moest eerst in Europa worden gedrukt en werd zelfs verboden. Maar even later gaf deze roman de auteur iets terug dat voorgoed verloren had geleken: rijkdom en onafhankelijkheid. Voor de auteur, die inmiddels de vijftig was gepasseerd, betekende het dat hij de ouderdom waardig tegemoet kon treden. Dat was de tijd waarin Nabokov zich de beroemde zin ... sinds mijn kleine meisje mij onderhoudt... liet ontvallen. Hij zei zijn baan op en ging terug naar Europa, wereldberoemd, rijk, overal uitgegeven behalve in zijn verdwenen vaderland. Allang niet meer denkend aan terugkeer was hij gewend geweest aan geldgebrek en een onzeker bestaan. Maar nu had hij geld en kon hij aan een huis gaan denken. | |
[pagina 103]
| |
De Nabokovs hadden eigenlijk al ervaring met het kopen van een huis, of liever een stuk grond waar zij een huis wilden laten bouwen in de tijd van zijn eerste - kleine - succes in Duitsland. Dat plan was toen niet doorgegaan, maar we mogen aannemen dat Nabokov eraan heeft teruggedacht en zich levendig heeft voorgesteld hoe het zou zijn geweest als hij, met vrouw en kind voor Hitler vluchtend, een gekocht, gemeubileerd, eigen geworden thuis had moeten achterlaten - voor de tweede keer in zijn leven. Hij zal hier nog op terugkomen in Pnin en duidelijk aantonen dat iemand die de ballingschap kiest geen leefomgeving moet scheppen die hij moeilijk kan achterlaten. De positie van de balling is wankel, hij is te gast op andermans feest. En een gast dient te wonen als een gast, en niet te vergroeien met meubels en andere bezittingen. Zodat hij ieder moment kan opstaan om kleren, zakdoeken en tandenborstels in een paar niet te grote koffers te stoppen en verder te gaan, verder, verder... Hij had in Amerika geen eigen huis ingericht en was dat ook in Europa niet van plan.
Hij koos Zwitserland - een neutraal, stabiel en betrouwbaar land waar, naar men zegt, de sparren in de bergen 's winters naar Rusland ruiken. Le Montreux Palace werd hem aangeraden door Peter Ustinov. In het jaar dat hij terugkeerde naar Europa was in Rusland de ‘dooi’ in volle gang. Het Westen besloot, zoals wel vaker, dat de Russische beer eindelijk menselijke trekken was gaan vertonen, en correspondenten van de BBC kwamen Nabokov de vragen stellen waarmee zij emigranten uit Rusland nu al tachtig jaar lang plagen. Ik ga nooit meer terug, zei hij, om de eenvoudige reden dat het Rusland dat ik nodig heb, altijd bij me zal zijn: de literatuur, de taal en mijn eigen Russische kindertijd. Ik ga nooit meer terug. Ik zal me nooit gewonnen geven. En trouwens, zolang ik leef zal de politiestaat zijn groteske schaduw blijven werpen. Ik geloof niet dat ze mijn werk daar kennen. Rusland is de afgelopen veertig jaar ongelooflijk provinciaal geworden, nog daargelaten dat de mensen er wordt voorgezegd wat ze moeten lezen en wat ze moeten denken. Hij vermoedde nog steeds niet dat zijn boeken in Rusland gelezen werden, en in zijn memoires vertelt hij zorgeloos over de reis van zijn vader en de schrijver Tsjoekovski naar Engeland. Er was, zo schrijft hij, (...) een komisch onderhoud met George V, aan wie Tsjoekovski, het enfant terrible van de groep, zo nodig had moeten vragen of hij hield van de werken van Oscar Wilde - ‘dzie oearks of Oeald’. De koning, | |
[pagina 104]
| |
die verbijsterd was over het accent van zijn ondervrager en die toch al nooit een alleslezer was geweest, verweerde zich behendig door te informeren of zijn gasten hielden van de Londense mist (later haalde Tsjoekovski dit altijd triomfantelijk aan als een voorbeeld van Britse schijnheiligheid - een schrijver taboe verklaren vanwege zijn seksueel gedrag).Ga naar voetnoot8 Het laat zich denken dat Nabokov, toen hij in 1964 via vrienden vernam dat Tsjoekovski van deze, niet geheel correct weergegeven, episode op de hoogte was, zich niet al te best voelde. Hij liet aan Tsjoekovski doorgeven dat hij diens verrukkelijke kinderboeken indertijd aan zijn zoon had voorgelezen. Tsjoekovski was beledigd, maar niet zo heel erg. Hij bleef enthousiast over Nabokov - Pale Fire, Lolita, Pnin. En hij schreef een artikel over Nabokovs commentaren bij Poesjkins Jevgeni Onegin, dat hij wilde publiceren om een einde te maken aan het doodzwijgen van een geliefde schrijver in diens vaderland. Maar op de ‘dooi’ volgde een nieuwe poolwinter, het artikel werd niet gedrukt en de kennismaking van Rusland met Nabokov zou nog een kwart eeuw op zich laten wachten. Het is aardig dat die kennismaking ten slotte tot stand kwam dankzij het schaaktijdschrift 64. Schakers waardeerden Nabokov om zijn meesterlijk gecomponeerde schaakproblemen en om De verdediging en konden zich, als ‘cracks’ in de sovjetsport, veel permitteren. Er waren overigens hoogleraren in de letteren die al eerder bij zinnen kwamen en Nabokov - buiten het collegerooster om - aan hun studenten voorlazen.
Ik ging speciaal naar Montreux om het laatste aardse toevluchtsoord van Vladimir Nabokov te bekijken. Door hoge deuren van spiegelglas belandde ik in de met tapijt beklede piano bar (ouderwetse meubels, bronzen lampen uit het begin van de eeuw) en ik voelde meteen: dit huis ‘paste’ hem. Alles wat een gevoel van comfort geeft, was voorhanden: air conditioning, vloerverwarming in de badkamer, elke dag schone lakens, handige, gedienstige obers en kamermeisjes, een verfijnde keuken. En bovendien deze gezellige bar, waar hij gasten en journalisten ontving. En bovendien zijn geliefde tafeltje bij het raam in de hoek van het restaurant, dat altijd voor hem werd vrijgehouden. En bovendien het wonderschone uitzicht op het meer van Genève, helderblauw in het voorjaar, nevelig-blauwgrijs in de zomerhitte, omlijst door de majestueuze getande muur van de Franse Alpen. | |
[pagina 105]
| |
Hij huurde de hele zesde verdieping van het oude, uit het midden van de vorige eeuw daterende gebouw (nu is daar in de gang een gedenkplaat aan de wand geschroefd en er hangen foto's van hem). Het enige meubelstuk in deze kamers dat persoonlijk aan Nabokov toebehoorde, was de lessenaar, waaraan hij staande schreef - een cadeau van de dolgelukkige (wat een reclame!) hoteldirecteur.
Deze plek had hij zelf gekozen om het resterende derde deel van zijn ballingschap uit te zitten. Hier herleefden de herinneringen aan zijn jeugd, aan de lang vervlogen tijd dat zijn vader nog leefde en zijn moeder onvergetelijke, hemelse juwelen droeg (later gebruikt om de studie van de oudste zoons in Cambridge te betalen). Aan de tijd dat hij, met zijn ouders op reis door Europa, in luxe hotels logeerde waar het ietwat ouderwetse Le Montreux Palace nog steeds op lijkt, zoals het daar aan het meer tussen de moderne glazen kubussen hurkt, als een eilandje dat is overgebleven van een gestorven toverwereld. Maar laat ons niet schelden op de ballingschap. Laat ons in deze dagen spreken als die oude krijger hij Plutarchus: ‘Des nachts, in verlaten oorden ver van Rome, zette ik mijn tent op, en mijn tent was mijn Rome.’Ga naar voetnoot9 |
|