De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
BBC-Interview Vladimir NabokovGa naar voetnoot*
| |
[pagina 30]
| |
Rusland de afgelopen veertig jaar ongelooflijk provinciaal is geworden, nog daargelaten dat de mensen er wordt voorgezegd wat ze moeten lezen en wat ze moeten denken. In Amerika ben ik gelukkiger dan in enig ander land. In Amerika heb ik mijn beste lezers gevonden, de nauwst verwante geesten. Ik voel me intellectueel thuis in Amerika. Het is in de ware zin van het woord een tweede thuis.
U bent professioneel lepidopterist? Ja, ik interesseer me voor de classificatie, variatie, evolutie, bouw, distributie en leefgewoonten van lepidoptera. Dat klinkt heel indrukwekkend, maar echt deskundig ben ik alleen wal betreft een heel klein groepje vlinders. Ik heb een aantal studies over vlinders gepubliceerd in de diverse wetenschappelijke bladen - maar ik wil nog eens herhalen dat mijn belangstelling voor vlinders zuiver wetenschappelijk is.
Bestaal er enig verband met uw literaire werk? In algemene zin wel, want in een kunstwerk vindt er mijns inziens een soort versmelting plaats tussen beide, tussen de precisie van de poëzie en de begeestering van de zuivere wetenschap.
In uw nieuwe roman, Pale Fire, zegt een van de personages dat de realiteit evenmin subject als object is van echte kunst, omdat die haar eigen realiteit schept. Welke realiteit is dat? Realiteit is een heel subjectieve aangelegenheid. Ik kan realiteit alleen definiëren als een soort geleidelijk vergaren van informatie, en als specialisatie. Wanneer we als voorbeeld een lelie nemen, of een willekeurig ander natuurlijk object, dan is zo'n lelie echter, reëler voor de bioloog dan voor een leek. Maar voor de botanicus is ze nog reëler, nog echter. En weer een volgend stadium van realiteit bereikt de botanicus die gespecialiseerd is in lelies. Zo kun je om zo te zeggen steeds dichter bij ‘de’ realiteit komen; maar nooit dicht genoeg, want de realiteit is een oneindige reeks trapjes, waarnemingsniveaus, dubbele bodems - en daarmee onlesbaar, onbereikbaar. Je kunt steeds meer over iets weten maar je kunt nooit alles over iets weten: dat is onbegonnen werk. Dus leven we te midden van min of meer fantoomachtige objecten - zoals dat toestel daar. Dat is voor mij een compleet fantoom - ik begrijp er helemaal niets van en, nu ja, het ding is voor mij een mysterie, net | |
[pagina 31]
| |
zo'n mysterie als het voor Lord Byron zou zijn geweest.
U zegt dat de realiteit een volslagen subjectieve kwestie is, maar het lijkt wel alsof u in uw boeken een haast pervers behagen schept in literaire bedriegerij. De schijnzet in een schaakprobleem, de illusie van een oplossing of de onnavolgbare kunsten van de goochelaar: ik deed als jongen aan goochelen. Ik vertoonde graag eenvoudige trucs: water in wijn veranderen, van die dingen. Maar ik meen dat ik in goed gezelschap ben want alle kunst is bedrog en de natuur ook; alles is bedriegerij in die bekoorlijke zwendel, van het insect dat een blad nabootst tot de welbekende verlokkingen van de voortplanting. Weet u hoe de poëzie is ontstaan? Ik denk altijd dat die is ontstaan toen een jonge holenmens het hol in kwam rennen door het wilde gras, al schreeuwend: ‘Een wolf, een wolf,’ en er was geen wolf. Zijn baviaanachtige ouders, fanatiek waarheidslievend, hebben hem natuurlijk op zijn falie gegeven, maar de poëzie was geboren - het wilde verhaal was geboren in het wilde gras.
U hebt het over bedriegerij als spel, zoals bij schaken en goochelen. Houdt u daar eigenlijk zelf van? Ik houd van schaken, maar net als in de kunst is bedriegerij in het schaakspel maar bijzaak; het is een onderdeel van de combinatie, van de weelde aan mogelijkheden, illusies, gedachtenpanorama's, die misschien op gezichtsbedrog berusten. Ik vind dat een goede combinatie altijd een zeker element van bedrog in zich moet bergen.
U had het over goochelen als kind in Rusland, en dat herinnert aan enkele van de meest intense passages in een aantal van uw boeken, die betrekking hebben op de herinnering aan uw verloren kindertijd. Wat is voor u het belang van herinnering? Het geheugen is op zichzelf beschouwd eigenlijk een stuk gereedschap, een van de vele die een kunstenaar gebruikt; en sommige herinneringen, intellectuele eerder dan emotionele, zijn erg broos en willen, wanneer ze door de schrijver in zijn roman worden verweven, wanneer ze aan personages worden weggeschonken, nog wel eens de glans van het reële verliezen.
Bedoelt u dat u de voeling met een herinnering kwijtraakt wanneer u die hebt opgeschreven? | |
[pagina 32]
| |
Soms wel, maar dat betreft alleen een bepaald type intellectuele herinnering. Maar bij voorbeeld - ach, ik weet het niet, de frisheid van de bloemen die de tuinknecht schikte in de koele salon van ons zomerverblijf, wanneer ik met mijn vlindernet de trap af kwam hollen op een zomerdag een halve eeuw geleden. Zo iets is volstrekt permanent, onsterfelijk, het kan nooit veranderen, hoe vaak ik het ook bij mijn personages uitzet, het blijft altijd bij me: het rode zand, de witte tuinbank, de zwarte sparren, alles een permanent bezit. Volgens mij is het allemaal een kwestie van liefde: hoe meer je van een herinnering houdt, des te fermer en vreemder ze is. Het is, denk ik, vanzelfsprekend dat ik een hartstochtelijker affectie voel voor mijn oude herinneringen, de herinneringen van mijn vroege jeugd, dan voor de latere, zodat Cambridge in Engeland of Cambridge in Nieuw-Engeland me minder helder, minder innig bijstaat dan een hoekje ergens in het park van ons buiten in Rusland.
Meent u dat een zo sterke herinnering als de uwe uw verlangen om verzonnen verhalen te schrijven remt? Nee, volgens mij niet.
Min of meer eendere incidenten komen telkens opnieuw voor, soms in licht verschillende gedaante. Dat hangt van mijn personages af.
Voelt u zich nog een Rus, ondanks de vele jaren in Amerika? Ik voel me zeker een Rus en ik meen dat mijn Russische werk, de diverse romans, gedichten en korte verhalen die ik in die jaren heb geschreven, een soort hommage aan Rusland zijn. Ik zou ze zelfs wel kunnen typeren als de golven en rimpelingen van de schok die het verdwijnen van het Rusland van mijn jonge jaren heeft teweeggebracht. En onlangs heb ik als hommage aan Rusland een Engels werk over Poesjkin geschreven.
Waarom houdt u zich zo hartstochtelijk met Poesjkin bezig? Het is begonnen met een vertaling, een letterlijke vertaling. Die kostte me grote moeite, en hoe meer moeite ze me kostte, des te boeiender ik het vond. Het is dus niet zozeer dat Poesjkin me ter harte gaat - ik houd natuurlijk veel van hem, hij is de grootste Russische dichter, dat lijdt geen twijfel - als wel, opnieuw, de com- | |
[pagina 33]
| |
binatie van de opwinding bij het vinden van de juiste werkwijze en een bepaalde kijk op de werkelijkheid, de werkelijkheid van Poesjkin, via mijn eigen vertalingen. Eigenlijk houdt alles wal Russisch is me in hoge mate bezig en ik heb juist de revisie van een goede vertaling van mijn roman De gave voltooid, die ik een jaar of dertig geleden geschreven heb. Het is de langste, in mijn ogen de beste, en ook de meest nostalgische van mijn Russische romans. Het boek schildert de avonturen, literair en romantisch, van een jonge Russische emigré in Berlijn in de jaren twintig; maar ik ben het niet zelf. Ik houd mijn personages zorgvuldig buiten de grenzen van mijn eigen identiteit. Alleen over het decor van de roman kan worden gezegd dat er enkele biografische accenten in zijn verwerkt. En er is nog iets in het boek waarover ik zeer tevreden ben: mijn waarschijnlijk favoriete Russische gedicht is het gedicht dat ik destijds toevallig aan mijn hoofdpersoon in die roman heb gegeven.
Van uw hand? Van mijn hand, natuurlijk; en nu vraag ik me af of ik het in het Russisch kan voordragen. Ik zal het uitleggen: het gaat over twee personen, een jongen en een meisje, die staande op een brug uitzien over de weerspiegelde zonsondergang, en er scheren zwaluwen voorbij, en de jongen kijkt naar het meisje en zegt tegen haar: ‘Zeg me, zul je je altijd die zwaluw herinneren? - niet zo maar een zwaluw, niet die zwaluwen daar, maar die ene individuele zwaluw die daarnet voorbij scheerde?’ En ze zegt: ‘Natuurlijk,’ en dan barsten ze allebei in snikken uit. Odnázjdy my pód-vetsjer óba
Stojáli na stárom mostóe.
Skazjí mne, sprosíl ya, do gróba
Zapómnisj van lástotsjkoe tóe?
I ty otvetsjála: esjtsjó by!
I kák my zaplákali óba,
Kak vskríknoela zjízn na letóe!
Do závtra, navéki, do gróba,
Odnázjdy na stárom mostóe...*
* In de vertaling uit het Engels van Peter Verstegen:
Een rivier, 't laatste avondrood,
Die nacht, jij en ik, op een brug.
Ik vroeg gretig: Vergeet je dit nooit,
Díe zwaluw in volle vlucht?
Je zei ernstig: Niet tot mijn dood!
Wat een hevige kreet gaf het leven,
Een huiver doorvoer ons, een snik!
Tot we sterven, tot morgen, voor eeuwig,
Op een brug, die nacht, jij en ik.
| |
[pagina 34]
| |
In welke taal denkt u? Ik denk in geen enkele taal. Ik denk in beelden. Ik geloof niet dat mensen in talen denken. Ze bewegen hun lippen niet als ze denken. Alleen bepaalde ongeletterden bewegen hun lippen wanneer ze lezen of nadenken. Nee, ik denk in beelden, en nu en dan vormt zich in het schuim op de golftoppen van mijn denken een Russische of Engelse zinsnede, maar daar blijft het eigenlijk bij.
U schreef oorspronkelijk in het Russisch en bent toen overgestapt op het Engels, is het niet? Ja, dat was een heel moeilijk soort overstap. Mijn persoonlijke tragedie, die verder niemand kan, of zelfs mag, aangaan, is dat ik mijn natuurlijke taal, mijn natuurlijk idioom, mijn rijke, oneindig rijke en gewillige Russisch, heb moeten verruilen voor een tweederangs soort Engels.
U hebt behalve uw boeken in het Russisch een plank vol boeken in het Engels geschreven. Maar alleen Lolita is bekend geworden. Ergert het u om altijd ‘die man van Lolita’ te zijn? Nee, dat zou ik niet willen zeggen, want Lolita ligt me bijzonder na aan het hart. Het was mijn moeilijkste boek - het boek over een thema dat zo heel ver afstond van mijn eigen gevoelsleven dat ik er een bijzonder genoegen in schepte het met gebruik van mijn combinatorische gaven levensecht te maken.
Heeft het enorme succes dat het boek oogstte u verbaasd? Ik was al verbaasd dat het werd uitgegeven.
Hebt u er eigenlijk ooit aan getwijfeld of Lolita wel moest worden gedrukt, gezien de inhoud? Nee. Immers, wanneer je een boek schrijft, beoog je in het algemeen dat het ooit in een verre toekomst zal worden gepubliceerd. Maar het deed me genoegen dat het werd uitgegeven.
Wat is de ontstaansgeschiedenis van Lolita? Ze is al lang geleden geboren, dat moet in 1939 zijn geweest, in Parijs; de eerste harteklop van Lolita doorvoer me in Parijs, in '39 of misschien begin '40, toen ik te bed lag met een hevige aanval van intercostale neuralgie, wat een zeer pijnlijke aandoening is - iets als Adams legendarische steek in de zij. Voorzover ik me her- | |
[pagina 35]
| |
inner ontstond de eerste huivering van inspiratie langs nogal mysterieuze weg door lezing van een krantebericht, ik meen in de Paris Soir, over een mensaap in de Parijse dierentuin die er door biologen na maanden geduld als eerste dier toe was gebracht een tekening te maken. En op die, in de krant afgedrukte, houtskoolschets had het arme dier de tralies van zijn kooi afgebeeld.
Heeft er iemand model gestaan voor Humbert Humbert, de verleider van middelbare leeftijd? Nee. Het is iemand die ik verzonnen heb, een man met een obsessie, en voor veel van mijn personages geldt dat ze plotseling door obsessies worden bevangen, verschillende soorten obsessies; maar hij heeft nooit bestaan. Hij bestond toen ik het boek geschreven had. Toen ik het aan het schrijven was, las ik hier en daar in kranten allerlei verslagen over bejaarde heren die achter kleine meisjes aan zaten: wel een interessant toeval, maar daarmee is alles gezegd.
Heeft er iemand voor Lolita zelf model gestaan? Nee, voor Lolita heeft niemand model gestaan. Ze is in mijn gedachten geboren. Ze heeft nooit bestaan. In feite heb ik maar weinig weet van kleine meisjes. Als ik over dit onderwerp nadenk, geloof ik eigenlijk niet dat ik ook maar één klein meisje ken. Ik kom ze in gezelschap af en toe tegen, maar Lolita is aan mijn verbeelding ontsproten.
Waarom hebt u Lolita geschreven? Het was een interessante bezigheid. Want waarom heb ik elk van mijn andere boeken geschreven? Om het plezier, om de moeilijkheid. Ik streef geen maatschappelijk doel na, ik breng geen morele boodschap; ik exploiteer geen algemene ideeën, ik houd er gewoon van om raadsels te verzinnen met een elegante oplossing.
Hoe schrijft u? Wat zijn uw methoden? Tegenwoordig vind ik indexkaarten het geschiktste soort papier om mee te werken. Ik schrijf niet lineair, vanaf het begin tot het volgende hoofdstuk en zo verder tot aan het einde. Ik vul eenvoudig de open plekken van het beeld in, van een legpuzzel die me scherp voor ogen staat; ik pak hier een stukje en daar een stukje en vul een deel van de lucht in, een deel van het kindschap, en een | |
[pagina 36]
| |
deel van de - nu ja, van de slempende jagers.
Een ander facet van uw ietwat uitzonderlijke bewustzijn is het buitengewone belang dat u aan kleuren hecht. Kleur. Ik ben geloof ik als schilder geboren - heus! Tot mijn veertiende of daaromtrent bracht ik het grootste deel van de dag door met tekenen en schilderen, en men ging ervanuit dat ik te zijner tijd schilder zou worden. Toch geloof ik niet dat ik echt talent in die richting had. Maar gevoel voor kleuren, liefde voor kleuren, heb ik mijn hele leven gekend; en daarbij heb ik de nogal zonderlinge gave dat ik letters in kleur zie. Dat heet kleurgewaarwording. Misschien één op de duizend mensen heeft dat. Maar ik begrijp van psychologen dat de meeste kinderen het hebben, en dat ze dat vermogen later kwijtraken, wanneer hun door stompzinnige ouders wordt verteld dat het allemaal onzin is, een A is niet zwart, een B is niet bruin - doe niet zo mal.
Welke kleuren hebben uw initialen VN? V is een licht, transparant roze; ik meen dat de technische term kwartsroze is - dat is een van de naaste kleuren die ik associeer met de V. En de N, daarentegen, is een grijsachtig-gelige havermeelkleur. En wat zo eigenaardig is: mijn vrouw heeft ook de gave om letters in kleur te zien, maar haar kleuren zijn geheel anders. Er zijn misschien twee of drie letters waarin we overeenkomen, maar verder zijn de kleuren sterk verschillend. En mijn zoon, zo ontdekten we op een dag, hij was toen nog klein - tien, elf jaar geloof ik - bleek ook letters in kleuren te zien. Hij zei bijvoorbeeld geheel spontaan iets als: ‘Nee, deze letter heeft niet die kleur, maar deze.’ Toen vroegen we hem om zijn kleuren op te noemen, en we ontdekten dat in één geval, een letter die hij als paars ziet, of misschien mauve, voor mij roze is en voor mijn vrouw blauw. Dat is de letter M. Dus de combinatie van roze en blauw geeft in zijn geval lila. Dus alsof de genen aquarelleren.
Voor wie schrijft u? Ik vind niet dat een kunstenaar zich iets van zijn publiek zou moeten aantrekken. Zijn beste publiek is degeen die hij elke ochtend in zijn scheerspiegel ziet. Volgens mij is het publiek dat een kunstenaar zich voorstelt, wanneer hij aan zulke dingen denkt, een zaal vol maskers van zijn eigen gezicht. | |
[pagina 37]
| |
In uw boeken besteedt u haast buitensporig veel aandacht aan maskers en vermommingen, bijna alsof u zich zélf achter iets tracht te verbergen, alsof u zichzelf kwijt bent. Nee, hoor. Ik ben altijd aanwezig, dacht ik, dat is de moeilijkheid niet. Natuurlijk is er een bepaald soort criticus dat in recensies op iedere i een puntje met het gezicht van de schrijver zet. Een anonieme paljas die onlangs in een Newyorks literair blad over Bleek vuur schreef, heeft alle uitspraken van mijn verzonnen commentator in dat boek aangezien voor mijn eigen mening. Wel is het zo dat mijn verstandiger personages soms iets van mijn eigen denkbeelden meekrijgen. Ik noem John Shade in Bleek vuur, de dichter. Hij heeft inderdaad inzichten aan mij ontleend. Er is een passage in zijn gedicht, dat deel uitmaakt van het boek, waarin hij iets zegt waarmee ik het denk ik wel eens kan zijn. Hij zegt - ik zal het citeren, als ik het me kan herinneren - ja, ik geloof dat ik het wel weet: ‘Ik walg van jazz, de imbeciel in strak wit pak die 'n zwarte stier, met stromen rood, afslacht, abstracte bric-à-brac, pseudo-naïeven, progressieve didactiek, zwembaden, supermarkten met muziek, filisters, beulen, haaien, oplichters, Freud, Marx, nepdenkers, kletsers, snobdichters.’ Zo staat het er.
Het is wel duidelijk dat noch John Shade noch zijn schepper bij uitstek gezelschapsmensen zijn. Ik ben van geen enkele club of groepering lid. Dingen die ik niet doe zijn vissen, koken, dansen, boeken aanbevelen, boeken signeren, verklaringen mede-ondertekenen, oesters eten, me bedrinken, naar de kerk gaan, psychiaters bezoeken en deelnemen aan betogingen.
Het komt me soms voor dat uw romans - bijvoorbeeld in Lachen in het donker - een perverse inslag hebben, op het wrede af. Ik weet het niet. Sommige van mijn personages zijn inderdaad nogal beestachtig, maar dat laat me echt koud, ze bevinden zich buiten mijn innerlijk, zoals de melancholische monsters aan de façade van een kathedraal - duivels die daar enkel zijn aangebracht om te laten zien dat ze eruitgeschopt zijn. Eigenlijk ben ik een goedmoedige oude heer die walgt van wreedheid. |
|