De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
Goede lezers en goede schrijversGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
kunnen we dat een studie naar het Londen van honderd jaar geleden noemen? Beslist niet. Hetzelfde geldt voor andere, soortgelijke romans in deze serie. De waarheid is dat grote romans grote sprookjes zijn en de romans in deze serie zijn sprookjes in de hoogste graad. Tijd en ruimte, de kleuren van de seizoenen, de bewegingen van lichaam en gemoed: voor de geniale schrijver zijn dit (voor zover we kunnen nagaan, maar ik ga ervan uit dat het zo is) geen stereotiepe noties die bij de openbare waarhedenbibliotheek kunnen worden geleend, maar unieke verrassingen waarvoor de grote meester zijn eigen, unieke vorm heeft gevonden. Het optuigen van gemeenplaatsen laten we over aan de mindere auteur: hij hoeft niet zo nodig de wereld opnieuw uit te vinden, hij probeert gewoon het beste te wringen uit een bestaande orde, uit traditionele fictiepatronen. Wat de mindere auteur binnen dit beperkte kader aan combinaties weet te produceren, kan op een oppervlakkige, vluchtige manier best amusant zijn, want de mindere lezer vindt het leuk zijn eigen ideeën in een aardige vermomming te herkennen. Maar de echte schrijver, het type dat planeten het heelal in slingert en een slapende man boetseert en dan gretig aan diens rib begint te sleutelen, dat soort auteur heeft geen vaststaande waarden tot zijn beschikking: hij moet ze zelf scheppen. De kunst van het schrijven kan niet bestaan zonder, eerst en vooral, de kunst de wereld louter als ruw materiaal te zien. De ingrediënten van deze wereld mogen reëel genoeg zijn (zover de realiteit strekt), van een samenhangend, aanvaard geheel is geen spreke: ze vormen een chaos, en tegen deze chaos zegt de auteur: ‘Verdwijn!’, zodat de wereld knettert en vonkt. Ze wordt herschikt tot in haar atomen, dus niet alleen oppervlakkig, van buiten. De schrijver is de eerste die haar in kaart brengt en haar natuurlijke objecten benoemt. Die bessen daar zijn eetbaar. Dat gevlekte wezen dat over mijn pad stool, kan getemd worden. Dat meer tussen die bomen zal Het Opalen Water of, artistieker, Het Afwaswater, heten. Die nevel is een berg - en die berg moet bedwongen. Over een ongebaande helling klimt de grote meester, en wie denkt u dat hij boven, op een winderige richel, tegenkomt? De hijgende, blije lezer, en ze vallen elkaar spontaan in de armen en blijven, als het boek eeuwig meegaat, eeuwig met elkaar verbonden. Op een avond heb ik eens, op een afgelegen provinciale universiteit waar ik tijdens een lange lezingentournee doorheen draafde, | |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
een kleine quiz voorgesteld: ik somde tien criteria op, en uit deze tien moesten de studenten er vier kiezen die samen de definitie van een goede lezer vormden. Ik ben het lijstje kwijt, maar als ik het wel heb luidde de quiz ongeveer als volgt. Kies vier antwoorden op de vraag wat een lezer tot een goede lezer maakt:
De studenten neigden sterk tot de emotionele identificatie, tot de plot en tot de sociaal-economische of historische invalshoek. Natuurlijk is, zoals u al heeft geraden, de goede lezer degene met fantasie, een goed geheugen, een woordenboek en enig artistiek besef - welk besef ik zoveel ik maar kan bij mezelf en anderen probeer te ontwikkelen. Ik gebruik het woord lezer overigens heel ruim. Vreemd genoeg kan men een boek niet lezen: men kan het alleen herlezen. Een goed lezer, een groot lezer, een actief en creatief lezer is een herlezen En ik zal u vertellen waarom. Als we een boek voor het eerst lezen, wordt de artistieke waardering ervan gehinderd door het noodzakelijke proces van de oogbewegingen (van links naar rechts, van regel naar regel, van pagina naar pagina), door het fysieke doorwerken van het boek, door het ontdekken sec waar het boek over gaat. Wanneer we naar een schilderij kijken hoeven we onze ogen niet op een bepaalde manier te bewegen, al bevat het schilderij, als een boek, elementen van diepte en ontwikkeling. Het element tijd speelt niet echt een rol bij een eerste contact met een schilderij. Bij een boek hebben we tijd nodig om ons ervan op de hoogte te stellen. We hebben geen fysiek orgaan dat (zoals het oog bij een schilderij) alles in één keer overziet en dan genietend kan | |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
overgaan tot de details. Pas bij de tweede, of derde, of vierde lezing gedragen we ons ten opzichte van een boek in zekere zin hetzelfde als ten opzichte van een schilderij. Laat ons echter het fysieke oog, dat formidabele meesterwerk van de evolutie, niet verwarren met de geest, een nog formidabeler prestatie. Een boek, ieder boek - een roman of een wetenschappelijk werk (de grens tussen beide is niet zo duidelijk als algemeen wordt aangenomen) - doet bovenal een beroep op de geest. De geest, het brein, het topje van de ruggegraat waarover de rillingen lopen, is het enige instrument dat voor een boek gebruikt wordt, of hoort te worden. Nu dit vaststaat, moeten we de vraag beschouwen: hoe werkt de geest als de slechtgehumeurde lezer wordt geconfronteerd met het zonnige boek. Het slechte humeur verdwijnt, en de lezer krijgt ondanks zichzelf de smaak te pakken. De moeite om aan een boek te beginnen, vooral wanneer het wordt geprezen door mensen die de jonge lezer stiekem te ouderwets of te serieus vindt, die moeite is niet altijd even gemakkelijk op te brengen, maar de beloningen zullen gevarieerd en overvloedig zijn. Omdat de grote meester bij het scheppen van zijn boek zijn fantasie heeft gebruikt, is het niet meer dan normaal en terecht dat de consument van het boek hetzelfde doet. Bij de lezer bestaan echter minstens twee soorten fantasie. Laat ons eens kijken welke van de twee gebruikt moet worden bij het lezen van een boek. Ten eerste is er de relatief inferieure soort, die aanhaakt bij de simpele gevoelens en strikt persoonlijk van aard is. (Dit gevoelsmatig lezen valt overigens nog uiteen in diverse subcategorieën.) Een situatie in een boek wordt intens beleefd omdat ze ons aan iets herinnert dat wij, of iemand die we kennen of hebben gekend, hebben meegemaakt. Of een lezer koestert een boek vooral omdat het hem terugvoert naar een land, een panorama, een leven dat hij vol weemoed herkent uit zijn eigen verleden. Of, en dit is het ergste wat een lezer kan doen, hij identificeert zichzelf met een personage uit het boek. Dit inferieur type fantasie is niet het soort dat ik de lezer zou willen aanbevelen. Wat is dan het juiste instrument voor de lezer? De onpersoonlijke fantasie en het artistieke genot. Naar mijn mening dient er een artistieke, harmonische balans tot stand te komen tussen de geest van de lezer en de geest van de auteur. We moeten, met plezier, een beetje afstand houden, en tegelijk moeten we hevig - hartstochtelijk, met tranen en koude rillingen - genieten van het inner- | |||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||
lijke weefsel van een meesterwerk. Natuurlijk kan men in dezen niet helemaal objectief zijn. Alles wat waardevol is, is tot op zekere hoogte subjectief. Het feit dat u daar zit, bijvoorbeeld, kan puur een droom zijn, en misschien ben ik wel uw nachtmerrie. Maar wat ik bedoel is dat de lezer moet weten waar en wanneer hij zijn fantasie moet intomen, en dit doet hij door de specifieke wereld die de auteur hem voorschotelt zo scherp mogelijk in beeld te krijgen. We moeten dingen zien en dingen horen, we moeten ons de kamers, de kleren, de manieren voorstellen van de personen van een auteur. De kleur ogen van Fanny Price in Mansfield Park en de inrichting van haar kleine koude kamertje zijn belangrijk. We hebben allemaal een andere persoonlijkheid, en ik kan u meteen vertellen dat de beste persoonlijkheid die een lezer kan hebben, of ontwikkelen, een combinatie is van de artistieke en de wetenschappelijke. De uitsluitend artistiek bevlogene heeft de neiging te subjectief te worden jegens een boek, en dus zal een koel, wetenschappelijk oordeel de hitte van de intuïtie temperen. Maar een aankomend lezer die het ontbreekt aan hartstocht en geduld - de hartstocht van de kunstenaar en het geduld van de wetenschapper - zal nauwelijks van grote literatuur kunnen genieten.
De literatuur is niet geboren op de dag dat een jongen die ‘Een wolf, een wolf’ riep, uit het Neandertal kwam rennen met een grote grijze wolf op zijn hielen; de literatuur is geboren op de dag dat een jongen ‘Een wolf, een wolf’ riep en er geen wolf achter hem aan zat. Dat het arme ventje tenslotte door een echt beest is opgegeten omdat hij te vaak loog, doet er niet toe. Waar het om gaat is dit. Fussen de wolf uit het dal en de wolf uit de duim zit een glinsterende intermediair. Die intermediair, dat prisma, is de kunst van de literatuur. Literatuur is verdichting. Fictie is fictioneel. Een verhaal een waar verhaal noemen is een belediging, zowel van de kunst als van de waarheid. Elke grote schrijver is een groot bedrieger, maar dat geldt ook voor die aartsbedriegster, de natuur. De natuur bedriegt altijd. Van het simpele bedrog bij de voortplanting tot de verbluffend doortrapte schutkleuren van vlinders en vogels: de natuur heeft een wonderbaar systeem van list en begoocheling. De fictieschrijver volgt alleen maar haar voorbeeld. Even terugkerend naar onze wolfroepende, woudlopende kleine woelwater, kunnen we het zo formuleren: de magie van de kunst | |||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||
school in de schaduw van zijn welbewust verzonnen wolf, zijn droom van de wolf; het verhaal over zijn kattekwaad was gewoon een mooi verhaal. Toen het ventje tenslotte aan zijn eind kwam, kreeg dat verhaal er een mooie moraal bij, in het donker rond het kampvuur. Maar híj was de kleine tovenaar. Híj was de verdichter. Je kunt een schrijver op drie manieren beschouwen: als verteller, als leraar en als magiër. Een groot schrijver is alle drie - verteller, leraar, magiër - maar het is de magiër in hem die de boventoon voert en hem tot een groot schrijver maakt. Tot de verteller wenden we ons voor vertier, voor geestelijke opwinding van het eenvoudigste soort, voor het genoegen naar een afgelegen gebied van de ruimte of de tijd te reizen. Een iets andere, maar niet per se hogere geest zoekt de leraar in de schrijver. De propagandist, de moralist, de profeet - om een stijgende lijn te volgen. We kunnen naar de leraar gaan voor morele vorming, maar ook voor directe kennis, simpele feiten. Ik heb helaas mensen gekend die de Franse en Russische romanschrijvers louter lazen om iets te leren over het leven in het vrolijke Parijs of het treurige Rusland. Maar uiteindelijk en bovenal is een groot schrijver een groot magiër, en hij is degene die voor de echte opwinding zorgt wanneer we proberen te ontdekken waarin het specifieke genie van een schrijver schuilt en we de stijl, de beelden, de patronen van zijn romans of gedichten bestuderen. De drie facetten van de grote schrijver - magie, vertelling, lering - zullen voor de lezer vaak tot één unieke schittering versmelten, want de magie van de kunst kan aanwezig zijn tot in het bot van de vertelling, het merg van de lering. Er zijn meesterwerken van de rede, droog, transparant, methodisch, die ons niet minder doen huiveren van artistiek genot dan een roman als Mansfield Park of een rijke stroom van gevoelige Dickensiaanse beelden. Naar mijn mening kun je de kwaliteit van een roman het allerbeste toetsen door de precisie van de poëzie te combineren met de intuïtie van de wetenschap. Wil een wijs lezer zich kunnen koesteren in de magie, dan leest hij het geniale boek niet met zijn hart en evenmin met zijn hoofd, maar met zijn ruggegraat. Dáár meldt zich het veelbetekenende rillinkje, al moeten we een beetje afstand, een beetje objectiviteit bewaren bij het lezen. En met een genot dat zowel in het gevoel zetelt als in het verstand, zien we de kunstenaar vervolgens zijn kaartenkasteel opbouwen, en zien we het kaartenkasteel veranderen in een kasteel van prachtig staal en glas. |
|