De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Nabokov: ProzaVladimir Nabokov (foto van Gertrude Fehr)
| |
[pagina 5]
| |
PaasregenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 6]
| |
maar rustig zitten, rustig nadenken. Vandaag was het Paaszaterdag bij de Russen. Indertijd verkochten haveloze figuren op de Nevski Prospekt een bepaald soort tangetjes. Met dat tangetje was het heel makkelijk om een ei uit een gloeiend hete, donkerblauwe of oranje vloeistof te halen. Maar er waren ook houten lepels, die lichtjes en vol tikten tegen de dikke wanden van de glazen waarin de verf kruidig stond te dampen. De eieren lagen daarna in hoopjes te drogen - de rode bij de rode, de groene bij de groene. En ze werden nog op een andere manier geverfd: men wikkelde de eieren strak in doekjes waarin een overdrukplaatje met een soort behangpatroon lag. En wanneer de livreiknecht na het koken de enorme pan terugbracht uit de keuken was het erg amusant om de draadjes los te maken en de gespikkelde en gemarmerde eieren uit de vochtige, warme doekjes te halen: ze wasemden een tedere geur uit, een kinderluchtje. Het was de oude Zwitserse vreemd te moede wanneer ze eraan terugdacht dat ze, toen ze in Rusland woonde, heimwee had gehad en aan haar vrienden in het vaderland lange, melancholieke, prachtig geschreven brieven had gestuurd hoe overbodig en onbegrepen ze zich voelde. Iedere dag ging ze na het ontbijt met haar pupil Hélène uit rijden in een brede, open landauer, voor zich het brede achterwerk van de koetsier, dat leek op een enorme blauwe pompoen, en daarnaast de gebogen rug van de oude livreiknecht - met gouden knopen, kokardes. En de enige Russische woorden die ze kende waren koetsjer, tisje-tisje, nitsjego... Zodra de oorlog begon, had ze Sint Petersburg met een vaag gevoel van opluchting verlaten. Ze stelde zich voor dat ze nu eindeloos zou genieten van het geklets van haar avondlijke vrienden, van de behaaglijkheid van haar eigen stadje. Maar het bleek net andersom te zijn; haar echte leven - dat gedeelte van het leven waarin een mens het hevigst en het diepst gehecht raakt aan de dingen en de mensen - had ze daar in Rusland geleefd, dat ze onbewust was gaan liefhebben en begrijpen en waar nu God weet wat aan de hand was... En morgen was het orthodoxe Pasen. Josefina Lvovna zuchtte zwaar, stond op en sloot het raam vaster. Ze keek op haar horloge, een zwart horloge aan een nikkelen kettinkje. Toch moest ze iets doen met die eieren. Ze had ze als cadeau bestemd voor de Platonovs, een bejaard Russisch echtpaar dat zich onlangs had gevestigd in Lausanne, het stadje dat haar zo | |
[pagina 7]
| |
vertrouwd en toch zo vreemd was, waar het moeilijk ademen was en waar de huizen gebouwd waren waar het toevallig uitkwam, door elkaar heen, schots en scheef langs de steile, hoekige straatjes. Ze verzonk in gepeins en luisterde naar het gezoem in haar oren, daarna kwam ze tot zichzelf, goot een flesje lila inkt in een blikje en liet daar voorzichtig een ei in zakken. Zachtjes ging de deur open. Als een muis schuifelde haar buurvrouw, mademoiselle Finard, naar binnen, ook een voormalige gouvernante - klein, mager, met kortgeknipte, geheel zilvergrijze haren, een zwarte doek, bezet met gitten, om de schouders. Toen Josefina Lvovna haar muizenstapjes hoorde, bedekte ze onhandig met een krant het blikje en de eieren, die op vloeipapier lagen te drogen: ‘Wat wilt u? Ik heb er een hekel aan wanneer men zomaar bij me binnen komt...’ Mademoiselle Finard keek van opzij naar het opgewonden gezicht van Josefina, ze zei niets maar was verschrikkelijk beledigd en ging zwijgend, weer met diezelfde trippelende pasjes, de kamer uit. De eieren hadden nu een giftige violette kleur. Op een ei dat niet geverfd was, besloot ze de twee beginletters van de paasgroet te tekenen, zoals dat altijd in Rusland gedaan werd. De eerste letter, een X, lukte haar goed, maar de tweede kon ze zich met geen mogelijkheid goed herinneren, en uiteindelijk kwam er in plaats van de ‘B’ een onzinnige, scheve ‘Ja’ tevoorschijn. Toen de inkt helemaal droog was, wikkelde ze de eieren in zacht toiletpapier en deed ze in haar leren tas. Maar wat voelde ze zich slap en ellendig. Ze wilde het liefst in bed gaan liggen, hete koffie drinken en haar benen strekken. Ze had koude rillingen, steken in haar oogleden. En toen ze de straat opging, drong er opnieuw een droge, krakende hoest naar haar keel. Buiten was het verlaten, waterkoud en donker. De Platonovs woonden in de buurt. Ze zaten thee te drinken, en Platonov, een kale man met een dunne baard, die een overhemd van serge met een schuine kraag droeg, was bezig om van gele tabak sigaretten te rollen en die in hulzen te stoppen, toen Josefina Lvovna met de kop van haar parapluu op de deur klopte en binnenkwam. ‘Ah, goeden avond, mademoiselle.’ Ze ging bij hen zitten en begon smakeloos en omstandig uit te wijden over het feit dat het morgen de Russische Pasen was. Een voor een haalde ze de violette eieren uit haar tas. Platonov merkte | |
[pagina 8]
| |
het ei op met de lila letters X.Ja. en moest lachen. ‘Heeft ze er nu Joodse letters op gezet of zo...’ Zijn vrouw, een gezette dame met verdrietige ogen en een geelbruine pruik, glimlachte vluchtig; ze bedankte haar onverschillig, waarbij ze de Franse klinkers rekte. Josefina begreep niet waarom ze gelachen hadden. Ze kreeg het warm en versomberde. Opnieuw begon ze te praten. Ze voelde dat ze helemaal niet de goede dingen zei, maar kon niet ophouden: ‘Ja, op dit moment is er geen Pasen in Rusland... Dat arme Rusland. O, ik herinner me hoe de mensen elkaar op straat kusten. En mijn kleine Hélène was op die dag als een engel...O, ik ween nachtenlang wanneer ik aan jullie prachtige vaderland denk...’ De Platonovs voelden zich nooit op hun gemak bij dit soort gesprekken. Zoals geruïneerde rijken hun armoede verbergen, nog trotser en ontoegankelijker worden, zo spraken zij nooit met vreemden over hun verloren vaderland, en daarom meende Josefina heimelijk dat ze niet van Rusland hielden. Wanneer ze hen bezocht, stelde ze zich gewoonlijk voor dat ze alleen maar met tranen in de ogen over dit prachtige Rusland hoefde te gaan praten, of ook de Platonovs zouden in tranen uitbarsten en eveneens herinneringen gaan ophalen en vertellen, en zo zouden ze met z'n drieën de hele nacht doorbrengen, herinneringen ophalend, wenend en elkaar de hand drukkend. In werkelijkheid kwam het daar nooit van... Het baardje van Platonov ging hoffelijk en onaangedaan op en neer, terwijl zijn vrouw probeerde te weten te komen waar ze het goedkoopst thee of zeep op de kop kon tikken. Platonov begon opnieuw papirosy te draaien; zijn vrouw borg ze netjes op in kartonnen doosjes. Beiden hadden erop gerekend nog even te kunnen gaan liggen voordat ze naar de metten gingen in de Griekse kerk om de hoek... Het liefst hadden ze gezwegen, aan hun eigen dingen gedacht en alleen met blikken gesproken, op een bijzondere manier, zo'n beetje verstrooid, glimlachend: over hun op de Krim gesneuvelde zoon, over de details van het paasfeest, over de huiskapel in de Potsjtamtskajastraat; maar net nu moest natuurlijk deze praatzieke, sentimentele oude vrouw met haar onrustige donkergrijze ogen langskomen en zuchten, en ze zou blijven zitten tot het moment dat ze zelf het huis uit gingen. Josefina verstomde. Ze wenste vurig dat ze uitgenodigd zou worden voor de kerkgang en voor het aansluitende paasmaal, ze wist | |
[pagina 9]
| |
dat de Platonovs de avond tevoren paasbrood hadden gebakken, en hoewel ze natuurlijk niets had kunnen eten, daar was ze te rillerig voor, was het toch mooi geweest, warm en feestelijk. Platonov knarste met zijn tanden om een geeuw te onderdrukken en wierp een tersluikse blik op zijn pols, op de wijzerplaat onder het tralievenstertje. Josefina begreep dat ze haar niet zouden uitnodigen. Ze stond op. ‘U moet nog wat rusten, mijn goed vrienden. Maar voor ik wegga wil ik u nog zeggen...’ Ze deed een stap in de richting van Platonov, die ook was opgestaan, en riep luid en met fouten: ‘Christus is verrezen!’ Dat was haar laatste hoop om een stortvloed van hete, zoete tranen en paaskussen op te wekken en een uitnodiging voor het paasmaal. Maar Platonov rechtte alleen zijn rug en lachte rustig. ‘Ach, wat spreekt u het Russisch prachtig uit, mademoiselle...’ Toen ze weer buiten stond, barstte ze in snikken uit. Met een zakdoek tegen haar ogen gedrukt, liep ze over straat, licht wankelend en met de zijden stok van haar paraplu op het trottoir tikkend. De hemel was diep en onrustig: een vage maan en wolkentorens als ruïnes. Bij de verlichte bioscoop weerspiegelden de naar buiten gekeerde voeten van de kroesharige Chaplin zich in de plas. En toen Josefina onder de ruisende, tranende bomen langs het op een muur van nevel lijkende meer liep, zag ze hoe aan de rand van een kleine pier een smaragdgroene lantaarn een zwak schijnsel uitstraalde en hoe in de zwarte roeiboot die beneden in het water deinde iets groots, iets wits klom... Ze keek ondanks haar tranen wat aandachtiger: een enorme, oude zwaan had zijn veren opgezet, sloeg met zijn vleugels en liet zich nu, plomp als een gans, moeizaam over de rand van de boot vallen; de roeiboot begon te schommelen, groene kringen breidden zich uit over het zwarte olie-achtige water, dat overging in nevel. Josefina vroeg zich af of ze niet toch naar de kerk zou gaan. Maar in Petersburg was ze alleen naar de bakstenen kerk van de protestanten op het einde van de Morskaja-straat gegaan, en nu durfde ze niet goed naar een orthodoxe kerk te gaan, ze wist niet wanneer ze een kruis moest slaan, en met welke vingers - ze zouden er wat van kunnen zeggen. Ze kreeg weer koude rillingen. In haar hoofd liep alles door elkaar: het ruisen en druppelen van de bomen, de zwarte wolken en de paasherinneringen, de bergen veelkleurige eieren, de koperen glans van de Isaak-kathedraal. | |
[pagina 10]
| |
Beneveld en versuft wist ze met moeite haar huis te bereiken. Met haar schouder tegen de muur stotend liep ze de trap op, kleedde zich wankelend en hevig klappertandend uit en liet zich totaal verslapt met een gelukzalige, verbaasde glimlach op haar bed vallen. Een ijlkoorts, hevig en machtig als deinend klokgelui, nam bezit van haar. Bergen veelkleurige eieren verspreidden zich met een rond, stotend geluid; hetzij de zon, hetzij een ram van boter met gouden hoorns brak door het raam naar binnen, en begon te groeien, vulde de hele kamer met zijn hete geel. De eieren rolden ondertussen af en aan over glanzende plankjes en botsten tegen elkaar; de schaal brak en in het eiwit zaten vuurrode slierten. Zo fantaseerde ze de hele nacht, en pas in de ochtend kwam de nog steeds beledigde mademoiselle Finard bij haar binnen; ze schrok zich een hoedje en ging een dokter halen. ‘Een lobubaire longontsteking, mademoiselle.’ Door de golven van de ijlkoorts heen flikkerden de bloemen van het behang op, de zilvergrijze haren van de oude vrouw en de rustige ogen van de dokter - ze flikkerden op en vervloeiden weer, en opnieuw werd haar hart vervuld van het opgewonden geraas van het geluk, straalde de hemel sprookjesachtig blauw als een reusachtig geverfd ei, dreunden er klokken en kwam er iemand binnen, die deels op Platonov en deels op de vader van Hélène leek, en nog maar net binnen sloeg hij een krant open, legde die op tafel, ging zelf op enige afstand zitten en keek nu eens naar Josefina, dan weer naar de witte krantenpagina's; met een veelzeggend, bescheiden, enigszins sluw lachje. En Josefina wist dat daar in die krant een wonderlijkbaarlijk bericht stond, maar ze was gewoon niet in staat om de zwarte kop, de Russische letters, te ontcijferen - en de gast glimlachte maar en keek gewichtig en het leek of hij haar zo meteen het geheim zou onthullen, het geluk zou bevestigen dat ze voorvoelde, maar de man vervaagde langzaam en een zwarte wolk van bewusteloosheid overspoelde haar... En daarna kwamen weer de bonte koortsdromen, reed de landauer over de kade, likte Hélène van een houten lepel hete, kleurige verf op, breed glinsterde de Neva, en tsaar Peter sprong plotseling van het bronzen paard, dat zijn beide hoeven tegelijk op de grond zette; hij liep op Josefina toe met een glimlach op zijn ontstuimige, groene gezicht, omhelsde haar en kuste haar op de ene wang, en vervolgens op de andere, zijn lippen waren zacht en warm, en toen hij voor de derde keer haar wang beroerde, sloeg ze | |
[pagina 11]
| |
kreunend van geluk om zich heen, spreidde ze haar armen - en kwam opeens tot rust.
Op de zesde dag van haar ziekte, 's morgens vroeg na de crisis ontwaakte Josefina Lvovna. In het raam schitterde een heldere, witte hemel, de regen viel loodrecht naar beneden, ritselde en ruiste door de dakgoten. Een natte tak strekte zich langs het raam, en het blad aan het uiteinde trilde voortdurend onder de slagen van de regen, boog door, liet van zijn groene punt een grote druppel vallen en trilde opnieuw, en opnieuw rolde er een vochtige straal overheen, hing er een lange, doorzichtige oorbel aan - en viel... Het scheen Josefina toe dat de koelte van de regen door haar aderen stroomde, ze kon haar blik niet losrukken van de stromende hemel, en de ademende, dampende regen was zo aangenaam, het blad trilde zo roerend dat ze het liefst had willen lachen, de lach vulde haar, maar hij was nog geluidloos, overspoelde haar lichaam en kietelde haar verhemelte - dadelijk zou hij doorbreken... Links in de hoek van de kamer schuifelde iets en zuchtte. Trillend van de in haar groeiende lach wendde ze haar blik af van het raam en draaide haar gezicht: een oude vrouw in een zwarte doek lag plat voorover op de grond, haar zilvergrijze kortgeknipte haren wipten geërgerd op en neer, ze schoof heen en weer en stak haar hand onder de kast, waar een knot wol heen was gerold. Een zwarte draad kroop van onder de kast naar de stoel, waar breinaalden en een nog niet afgebreide kous lagen. Toen ze de zwarte rug van mademoiselle Finard zag, de heen en weer schuivende benen en de knooplaarsjes, liet Josefina de lach doorbreken, liet ze zich gaan, kirrend en kuchend onder haar donzen dekbed, ze voelde dat ze verrezen was, dat ze van heel ver was teruggekeerd, vanuit de nevel van het geluk, de wonderen en de paaspracht. |
|