De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Regel en uitzonderingGa naar voetnoot*
| |
[pagina 139]
| |
Wees niet verbaasd, chawadja, wij hebben ook onze eigen weermannen. Wij weten wanneer het gaat regenen. Als we dat soort eenvoudige zaken niet zouden weten, zouden we niet kunnen ploegen, zaaien, oogsten en malen. Wilt u het weten? Ja? We hebben vandaag een hele lange regenworm gezien, die uitgestrekt op straat lag. Dat is een duidelijk teken dat er morgen regen gaat vallen. Hebt u ooit een regenworm op straat zien liggen? Natuurlijk niet. Jullie straten zijn geplaveid, maar op onze straten ligt 's zomers stof en 's winters modder. Het is alsof ze elk seizoen hun huid vernieuwen. Maar dat geeft niets. We houden van zand. Kunt u de sigaret niet met de brander aansteken? U bent verfijnd en bent bang dat u uw hand brandt. Ik kan het vuur met mijn hand omdraaien zonder tang. Schrijf dat maar op, als zulke dingen u ook interesseren. Neem de aansteker maar. U bent dus niet van de Inkomstenbelasting. Dan bent u zeker van de Dienst Grondbeheer. Een chawadja moet van de overheid zijn. En wat is de overheid? Inkomstenbelasting, Grondbeheer en politie. Wat wilt u? Komt er een nieuwe medeëigenaar van de grond? Is er een nieuw testament? Hebben jullie een nieuwe erfgenaam opgescharreld? Dat hebben jullie vast en zeker gedaan. Is het nu het bremveld waar jullie van watertanden? Ik zal het niet afstaan. Ik zal het nooit afstaan, wat het me ook kost. Het is alles wat ik nog over heb van de grond op de vlakte. Het is genoeg geweest, chawadja. Dat is het ook niet? Welkom, welkom... Dat maakt het gemakkelijker. Maar, eerlijk, uw komst is een groot raadsel. U bent immers een chawadja, dat is duidelijk, maar u bent niet van de belasting. Heel goed... En ook niet van de Dienst Grondbeheer... Wilt u ons niet zeggen wie u bent? De verkiezingen zijn voorbij, daar zijn we van af. Wat wilt u dan? God vervloeke de verkiezingen. Die hebben ons alleen maar hoofdpijn bezorgd. En bedriegerijen... Ze kwamen in horden op ons af, man. Stem voor die-en-die... Tegen die-en-die... Kom niet te dicht bij ze in de buurt, anders zullen we jullie huizen verwoesten... Wij gaan de belastingen verhogen... Wij gaan jullie kinderen ontslaan... Wie het brood van de sultan eet, moet met zijn zwaard vechten... Ze beloofden ons, chawadja, dat ze onze zoon een betrekking zouden geven, zodat we een paar piaster meer zouden verdienen. We hebben gestemd en hebben ons het vuur uit de sloffen gelopen. Mahmoed loopt nog steeds door het dorp te slenteren. Geen werk en niemand die erom treurt. | |
[pagina 140]
| |
Toen we naar de moechtaarGa naar voetnoot2 gingen, zei hij: ‘Dat zijn verkiezingen, meneer. Verkiezingsbeloften zijn als kreupele honden. Leugens en nog eens leugens... Dat was de eerste keer dat ik de moechtaar geloofde. Het was een hanenei... Wilt u Mahmoed leren kennen? Was u maar gisteren gekomen, want nu is Mahmoed vertrokken. Hij was boos op mij en is weggegaan om op de plantages te werken. Het is het oogstseizoen en ze zeggen dat jullie dringend behoefte hebben aan werklui. Werken is geen schande. Een man zonder werk is als een vrouw die de buurt afloopt. God geve je welstand, Mahmoed. Wat kan ik eraan doen? U was het er niet mee eens, ik was het er niet mee eens. Ach, ik ben vergeten u te vragen, chawadja, bent u soms Ja'koeb? Nee... Welkom... Welkom, u zult Ja'koeb vast wel kennen. Hij is ook een chawadja. Hij heeft de opziener erop uitgestuurd om Mahmoed te zoeken. Hij vond hem in het huis van de moechtaar. ‘Wil je soms een baan, Mahmoed?’ Hij antwoordde: ‘Wie is er vies van een baan, chawadja? Een rustig, keurig leven, en geld...’ Hij zei: ‘Dan moet je me helpen, Mahmoed. Voor wat hoort wat.’ Mahmoed is een man, hij heeft geleerd en is goed opgevoed. God bescherme ons. Mijn God, wie het levensonderhoud afsnijdt, snijdt hoofden af... Het lijkt het einde der tijden wel. We hebben hem laten leren zodat hij het begrijpt, niet voor zoiets. Maar het is teveel... Neem toch een sigaret... Straks krijgt u koffie met suiker. Met kardemom. Houdt u van koffie met kardemom? Natuurlijk... Dronk u dat daarginds ook? Wij houden van koffie, chawadja, en van tabak. We houden ook van de grond, en van fatsoenlijke mensen. Stel u eens voor. Een van onze mannen ging eens weg op een lange, verre reis. Toen hij terugkwam - wat is er aangenamer dan terugkomen? - ging hij op bezoek bij een vriend, maar die was intussen gestorven. Hij vroeg aan de echtgenote van de vriend: ‘Had hij op het moment van zijn dood koffie?’ Ze antwoordde: ‘Hij had heel veel koffie.’ Hij vroeg verder: ‘En had hij tabak?’ ‘Ja, heel veel.’ ‘Wat vreemd... Hoe is hij dan gestorven?’ Trouwens, waarde gast, bent u soms van de Dienst Bosbeheer? Waarom kijkt u zo verbaasd? U hoeft niet verbaasd te zijn, want de Dienst Bosbeheer behandelt ons net als een schoonmoeder haar schoondochter: ‘Schoondochter, een heel brood, breek het niet! En | |
[pagina 141]
| |
eet de afgebroken stukken niet op. Eet maar tot je geen honger meer hebt.’ Hebben schoonmoeders bij jullie ook zo'n hekel aan hun schoondochters? Is dat op de hele wereld zo? Goed. Heb je de heuvels gezien om ons dorp? Ze zijn heel uitgestrekt, en ze schonken ons heel veel goeds. Maar tegenwoordig zijn ze als een onvruchtbare vrouw. Rustig aan... Ik zal u het verhaal van begin tot eind vertellen. U hebt vast wel van de Turken gehoord. Of misschien hebt u in boeken over ze gelezen. U hebt geleerd, en wie geleerd heeft leest boeken. Die vervloekte Turken regeerden ons land. Ze namen onze bezittingen en onze oogsten af voor hun soldaten, en sleurden onze zonen mee om tegen net zulke eenvoudige mensen te vechten als wijzelf, in Griekenland of het land van de Arabieren. En ten slotte om tegen de Engelsen te vechten... Maar het kwam geen moment in ze op om ons deze heuvels af te nemen. Die bleven van ons... Voor ons... Toen kwamen de vervloekte Engelsen. Ze regeerden ons land en ranselden onze zonen af en hingen ze op. Maar ze namen ons niet onze heuvels af. Die bleven van ons, voor ons... Niet te snel, chawadja... Beschimp de verteller, maar onderbreek hem niet. We verbouwden niets op deze heuvels. Ik zweer dat ze nooit bebouwd zijn geweest. Ze waren een uitgestrekte graasweide voor onze koeien, geiten, schapen, kamelen, paarden en ezels. Deze heuvels werden ‘gemeenschappelijke grond’ genoemd. We hadden ze in twee gedeelten verdeeld, een deel voor hen die werkten en een deel voor hen die niet werkten. Begrijpt u het niet? Ik zal het u uitleggen. Degenen die werkten, waren de lastdieren en de rijdieren. Degenen die niet werkten, waren de koeien, geiten en schapen die melk gaven. En de heuvels waren 's zomers en 's winters met gras overdekt, en brachten ons alleen maar zegen. We werden overspoeld met melk. Mijn God, in die tijd hadden we veel melk en yoghurt. Stel u voor, we wisten niet wat we ermee moesten doen, zoveel was het. De kinderen dronken het grootste deel op, we kookten een groot deel en maakten yoghurt, boter en kaas. De rest verkochten we in de stad aan Haddj Jahja. Stel u voor! We verkochten de room voor maar tien piaster. Tegenwoordig, chawadja, gaat Oemm Mahmoed met een pan het hele dorp rond, van steeg naar steeg, van straat naar straat en van huis tot huis, om voor ons een pond yoghurt te kopen, om bij de moedjaddaraGa naar voetnoot3 te | |
[pagina 142]
| |
eten. Waar zijn de koeien en geiten gebleven? Heb ik het u niet gezegd? De schoonmoeder zei tegen haar schoondochter: ‘Laat het brood heel en breek het niet, eet de brokken niet op. Eet maar tot je genoeg hebt.’ Er kwamen ambtenaren van de Dienst Bosbeheer om de heuvels te confisqueren op bevel van de rechtbank. Ze plantten er cypressen en pijnbomen en verboden ons er te komen. Als een koe het gebied binnenliep, noteerden ze de naam van de eigenaar en moest die naar de rechtbank komen om twintig, vijftig, zeventig pond te betalen. Jullie zijn machtig, chawadja. Jullie hebben ervoor gezorgd dat wij onze beesten moesten verkopen, omdat we geen inkomsten meer hadden. Mijn God, chawadja, dit kleine dorp bezat honderden koeien, honderden geiten, honderden schapen. Als de kalfjes de heuvel opliepen, zag die helemaal zwart. Nu zoeken we vergeefs naar een bord yoghurt en kopen we kaas in de stad... Ja, wat een wereld... Drink uw koffie op voordat ze koud wordt. Luister. Ik zie dat u een fatsoenlijk mens bent. U glimlacht aan een stuk door. En hoewel uw bezoek me een beetje in de war brengt, bent u toch welkom. U bent blijkbaar niet een van hen. Maar ik weet wat u bent. U schrijft alles op wat ik zeg, dus waarschijnlijk bent u een journalist. Zelfs journalisten hebben een geschiedenis in onze dorpen. Haast u niet, ik zal het u vertellen. Ziet u die berg daar? Ja... Daarachter ligt een klein dorpje, waar vijf jaar geleden nog geen weg naar toe ging. Het is helemaal door bergen omgeven en een van de kinderen in ons dorp zei dat de regering het pas vijf jaar geleden heeft ontdekt, net als Columbus. Vraag me niet wie die Columbus was, want ik weet er niets van, ik zweer het bij Sidi Baraka. Ik heb zijn naam gehoord van de kinderen. U kent hem vast wel, want het was een echte chawadjanaam. In dat jaar werden de kinderen in het dorp getroffen door een mazelenepidemie die zich razendsnel verspreidde. Het nieuws kwam de mensen in de stad ter ore en er kwam een journalist naar het dorp, op een oude ezel. Er wordt gezegd dat hij een stuk in de krant schreef over het dorp en over de kinderen en de ziekte. Een paar dagen later kwam er een helikopter naar het dorp, die op een van de dorsvloeren landde. Eerst waren de mensen bang, vooral de vrouwen en kinderen. Daarna gingen ze om de bezoeker staan die uit de hemel was neergedaald. Vol verbazing zagen ze een arts en een verpleegster uit de helikopter komen. Ze begrepen dat ze waren gekomen om de kinderen die nog leefden te redden. Een | |
[pagina 143]
| |
paar maanden later liet de regering een weg naar het dorp aanleggen en kwamen er, na de helikopter, auto's naar toe. Lach niet, de mensen noemen deze weg de ‘Mazelenweg’. Wat wilt u over ons dorp schrijven? Wilt u weten of er een arts is? Ja. Er is een artsenpraktijk in ons dorp en, zoals wij zeggen: de geur van een echtgenoot is beter dan helemaal niets. De arts komt er een keer per week twee uur. Als iemand bij ons ziek wordt, wacht hij tot de dag waarop hij komt. Er wordt gezegd dat hij alleen maar pillen geeft, dezelfde pillen voor iedereen. Mijn God... Kijk, chawadja, het weer is omgeslagen. Het is bewolkt. Gelukkig maar... Het zal gaan regenen. Ik heb toch gezegd dat het snel zou gaan regenen? Schrijf maar op, schrijf maar op... Maar pas op dat u niet vermeldt dat u het van Aboe Mahmoed hebt gehoord. Dan krijg ik alleen maar last. En wanneer we eenmaal hangen is het te laat, chawadja. Nog één vraag dan... Ik zal u vertellen over sjeik Baraka. Hij was de heilige van het dorp en ons dorp werd door hem gezegend. Als een van onze kinderen koorts krijgt, gaan we naar de graftombe, plukken er wat gras en verbranden dat. We beroken het kind en dat geneest, met de toestemming van God en van sjeik Baraka. Als een van ons ziek wordt en het ziet er ernstig uit, brengen we hem naar het graf van sjeik Baraka en laten we hem een nacht ernaast slapen. De volgende ochtend komt hij gezond en genezen weer naar huis terug. Als een van ons een geit, een ezelin of een ploegstok is kwijtgeraakt en hij verdenkt iemand van diefstal, vraagt hij hem te zweren bij sjeik Baraka. Op vrijdagochtend nemen we de man in een optocht mee naar het graf van sjeik Baraka en voor we er zijn, heeft de dief al bekend. De reputatie van sjeik Baraka is overal bekend, en ons dorp ook. De mensen komen van heinde en verre hiernaar toe om hem te bezoeken en genezing en vervulling van hun wensen te vragen. Op een ochtend stopte er een luxe-auto in de buurt van het graf van de sjeik. Er stapten een paar chawadja's uit die paaltjes om het graf neerzetten. Een week later werd er een muur omheen gebouwd, met een ijzeren deur erin. Ze stelden een bewaker aan. Als sjeik Baraka een chawadja is, hebben wij niets met hem te maken. Zijn naam is Sjimoen en ze verboden ons hem te bezoeken. Wij deden niets. De sjeiks zeiden: ‘Elk huis heeft een meester | |
[pagina 144]
| |
die het beschermt,’ maar wat moeten we doen als sjeik Baraka Sjimoen is? Ze hebben een muur gebouwd, met een poort, en zijn naam veranderd, terwijl hij rustig bleef liggen en niets deed! Schrijf dat leuke verhaal maar in uw krant. Wat zegt u? Bent u geen journalist? Wat vreemd. U bent niet van de Inkomstenbelasting, niet van de Dienst Grondbeheer, niet van de Dienst Bosbeheer, u bent Ja'koeb niet, u komt niet vanwege de verkiezingen, u bent geen politieman... Wie bent u dan? Ik zal nog een keer aan uw verzoek voldoen en een verhaal vertellen over agent Sa'adia. De vorige zomer kwam ik terug van de wei, op mijn ezel. Opeens kwam agent Sa'adia mij tegemoet. Hij hield me aan en vroeg: ‘Waar heb je je pakje Arabische sigaretten? Ik zei: ‘Ik rook niet, laat me met rust. Ik heb geen Arabische sigaretten en ook geen buitenlandse.’ Hij begon me te fouilleren en in mijn zakken naar tabak te zoeken, maar hij vond niets. Daarna zocht hij in de zadeltas, maar daar vond hij ook niets. Hij keek om zich heen op de grond: niets... Ten slotte werd hij boos en zei: ‘Waarom heb je je niet geschoren?’ Ik zei dat iedereen met zijn kin mocht doen wat hij wilde. Hij werd nog woedender en begon te schelden en te vloeken. Uiteindelijk zei hij: ‘Luister. Zeg me waar je je tabak hebt verstopt, dan zweer ik dat ik je niet zal straffen.’ Toen hij zo plechtig bij God zwoer, haalde ik de tabak uit het oor van mijn ezel tevoorschijn. Lacht u? Maar van twee kwaden moet je het minste kiezen. Luister, er zit onweer in de lucht. Nee, nee, blijf zitten. Maar wie bent u toch? U bent een fatsoenlijk man. Een keurige meneer, zo te zien. Welkom, welkom... Bij God, ik laat u niet zo weggaan, door de regen. U bent mijn gast. Oemm Mahmoed, slacht de haan voor onze gast. Ik ben op u gesteld geraakt, chawadja. U bent student aan de universiteit en die heeft u gestuurd om ons te bezoeken... Mahmoed houdt erg van die universiteit. Hij heeft ons er vaak over verteld. Hij heeft gezegd dat er artsen en rechters en advocaten en andere vooraanstaande mannen vanaf komen. Hij had er zelf ook willen studeren. Maar je hand is niet altijd in staat te doen wat je oog wil... |
|