De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Jehosjoea
| |
[pagina 85]
| |
aan de instructies. Het resultaat zag er niet zo kleurrijk en verleidelijk uit als de foto in het boek, maar de smaak was nieuw en spannend. Jehosjoea was dolgelukkig. Hij was verkocht. De dagen daarna breidden zijn experimenten zich uit. Hij ging na het werk rondshoppen en vulde zijn voorraad specerijen aan, hij kocht sojasaus uit Hongkong (tot nu toe was hij uitsluitend computerproducten uit dat land tegengekomen) en vond bij zijn eigen kruidenier een blikje hoisinsaus; algauw kocht hij in een (schrikbarend duur) winkeltje van Chinese spullen een Chinese kookpan, een soort Britse soldatenhelm uit de Eerste Wereldoorlog, genaamd wok, en de daarbij behorende, onmisbare schep. De wok was in de eerste plaats bedoeld voor het roerbakken, een wijdverspreide, typisch Chinese manier van koken. Daarna kocht hij ook driedelige stoommandjes van bamboe en gedroogde zwarte paddestoelen à zestien sjekel per ons en verse gember en lelieknoppen. Jehosjoea was wars van compromissen. Binnen enkele weken al deed hij zich, in een klein, select gezelschapje van vrienden, te goed aan kip met cashewnoten en paddestoelen, rundvlees met bosui en pinda's, ‘roodgestoofde’ vis met dadels, eend met peren, Mandarijn-flensjes en Feniksoog-pasteitjes, vijfkruiden-eend en achtschatten-eend, kip in knoflook en honing, kip met kastanjes. Jehosjoea werd verliefd op de kookkunst: het gesis van geperste knoflook die in hete olie wordt gebakken deed hem glimlachen, in afwachting van het snufje gemalen gember in brandewijn die eveneens in de olie zou belanden, en de sterke geurwolk die eruit zou stijgen; de aromatische sauzen met wijn, azijn, suiker, sojasaus enzovoort, ieder met zijn eigen ingrediënten, die met een beetje in water opgeloste maïzena aangedikt worden tot een dikke, romige, vettig bruine massa... Deze alledaagse handelingen vervulden hem met tedere ontroering en een gevoel van verzoening. Nooit was hij zo gelukkig als op het moment dat het eten opgediend werd: een glanzend wit bord met daarop kleine lichte stukjes vlees, zwemmend in goudbruine jus en gegarneerd met stukjes groen-rood-geel-wit, geurig dampend, tot genoegen van ieders neus. Alleen houdt de Chinese keuken niet op bij kipfilet van de supermarkt of van de buurtslager, waar Jehosjoea een geliefde klant was geworden, en ook niet bij seizoengroenten van de markt. De gastronomische traditie van het gigantische oosterse rijk dat duizenden jaren en uitgestrekte gebieden omvat, kent veel meer dan dat. Jehosjoea besloot zijn kennis uit te breiden tot minder | |
[pagina 86]
| |
bekende segmenten en geheime ingrediënten die niet in elke plaatselijke supermarkt te vinden zijn, en uitsluitend aan ingewijden en fijnproevers verkocht worden. Hij ging op zoek in plaatsen die alleen connaisseurs kenden, maar die, eenmaal in de krant vermeld, ook voor hemzelf bereikbaar werden; die insiders hoorden namelijk niet tot zijn kennissen. Overigens las hij voornamelijk de kookrubrieken, hoewel de keukens van Italië, Frankrijk en de Balkan hem niet in het minst aanspraken. Maar ze leerden hem wel waar hij bijvoorbeeld aan duivenborst kon komen, aan gamba's en nog meer van die zeldzaamheden. Hij had zelf, zoals gezegd, geen connecties onder die deskundologen, daarom verzamelde hij fanatiek elk stukje informatie dat in de krant stond. Maar van het een kwam het ander en Jehosjoea - die een steeds groter, steeds verfijnder Chinees repertoire had - belandde steeds vaker in zijstraten, bij stoffige importfirma's die een zending rijstwijn in voorraad hadden, of kokosolie en zeewier, of bij een boer die ganzen mestte voor eigen gebruik. Zijn wereld veranderde. Zijn werk als computerprogrammeur, dat vroeger het overgrote deel van de dag in beslag nam, werd nu tot bijzaak. Hij dacht urenlang na over de samenstelling van menu's. Ook in zijn vetweefsels was de verandering te merken: Jehosjoea werd rond. Vooral in zijn wangen hoopte het vet zich op. Hij kreeg een nieuwe gelaatsuitdrukking: een soort constante, ietwat spleetogige glimlach. Zijn vrienden maakten opmerkingen over zijn gewichtstoename - goedmoedig, geamuseerd, bezorgd. Onder de douche keek hij omlaag naar zijn kleine, verschrompelde piemel die verscholen was onder de vleesplooien. Hoe boller zijn buik werd, hoe moeilijker hij te zien was, en Jehosjoea was al bang dat hij helemaal zou verdwijnen, zich in zijn lichaam zou terugtrekken, in een vagina zou veranderen. Hij plukte eraan, hij trok eraan, maar dat mocht niet baten. Hij overwoog om een draad - een of ander zacht koord, het mocht niet te strak zitten - aan het einde van zijn piemel vast te binden, opdat die niet in zijn slaap spoorloos zou verdwijnen, in zijn vette lijf zou oplossen. Hij vertelde het aan niemand. Er kwam in die tijd nog een verandering in zijn leven: na jarenlang in de jammerlijke slaapstad te hebben gewoond, verhuisde hij naar de binnenstad, veranderde tegelijk van baan en kreeg aldus nieuwe collega's die hem alleen maar in zijn nieuwe gedaante kenden. In de stad leerde hij verder bijzondere mensen kennen, die | |
[pagina 87]
| |
buitengewoon goede en dierbare vrienden werden: Chinezen, meest werkend in restaurants, koks en obers die hij in hun piepkleine, schone huurkamers in de verwaarloosde stadswijken opzocht. Zij begonnen hem hun taal te leren, voor de lol en omdat hij erom bleef zeuren. Ze waren verrukt van zijn vlijt (hij kocht een kleine bandrecorder om hun gesprekken op te nemen en de woorden en het accent in te studeren). Al vrij gauw kon hij wat babbelen, een elementair gesprek, in het dialect van Hongkong. Hij overwon de bijzondere moeilijkheid die bijna elke westerling die Chinees leert te veel is, namelijk de toonhoogte: dezelfde klank krijgt met een andere toonhoogte ook een andere betekenis, en het westerse oor kan het verschil haast niet horen. Joe-Sjoe (zo noemden zijn nieuwe vrienden hem) kon het niet alleen horen, maar ook goed uitspreken. Hij leerde uiteraard ook de Chinese namen van alle ingrediënten van zijn lievelingsgerechten. En ze leerden hem hoe er in China echt gekookt werd - niet de aan de westerse smaak aangepaste gerechten die in hun restaurants werden geserveerd. Op Chinees Nieuwjaar werd hij uitgenodigd voor een feest - met een diner en drank. De moppen die daar na een paar glazen werden verteld deden hem zijn hoofd in zijn nek gooien in een vrije, wilde lach, iets wat de oude Jehosjoea nooit gedaan had. Tranen van plezier vloeiden uit zijn scheefstaande ogen. Was een van zijn oude kennissen hem nu tegengekomen, dan was het zeer de vraag of hij in hem de oude Jehosjoea had herkend: de onopvallende, haast non-descripte jongeman van een gemiddelde lengte en gemiddeld uiterlijk, gekleed in karakterloze kleren, iemand die niet in het geheugen gegrift bleef. En niet omdat hij ineens een kleurrijke en boeiende figuur was geworden, of omdat zijn gedrag onherkenbaar veranderd was. Nee, daar zat het hem niet in: Jehosjoea was, daar kunnen we niet omheen, in een Chinees veranderd. Zijn haar was nu sluik en zijdezacht, de eigenwijs kroezende krul was eruit. Het haar op zijn lichaam - benen, borst, armen - werd steeds dunner, viel uit, liet een zacht, doorzichtig dons achter; hij hoefde zich haast niet te scheren: hetzelfde dons bedekte ook zijn gezicht. De structuur van zijn huid werd fijner, zachter, en hij kreeg een bruinere tint. Hij had nu een vollemaansgezicht: zijn opgebolde wangen maakten zijn olijfzwart geworden ogen smaller. Kwam dat door de voeding? Het gezelschap? Het verlangen? Is dat van enig belang? Jehosjoea - een beschaafde burger, een pro- | |
[pagina 88]
| |
grammeur die in zijn eenzaamheid genoodzaakt was uitgebreide, copieuze Chinese maaltijden klaar te maken voor genodigden die meestal niet kwamen opdagen, die nooit geslaagd was in zijn onhandige avances - was veranderd in een tevreden Chinees, tamelijk goede kok en gezelligheidsmens, lid van de kleine en steeds wisselende Chinese gemeenschap in Israël. Het duurde niet lang of hij had bijna geen oude vrienden meer, en de nieuwe kenden zijn afkomst en geschiedenis niet. Ze beschouwden hem als een van hen. En al vrij gauw gebeurde het o zo voorspelbare: hij trouwde met een jongedame uit de kleine groep. Trouwen is een wat te beladen woord - er waren geen formaliteiten en geen officiële documenten. Eenmaal getrouwd, trad er bij hem alweer een andere verandering op: als gevolg van het regelmatig copuleren kreeg zijn lid een zwaarte en volte die urenlang bewaard bleven. Het hing er nu bij, zacht maar respectabel, tastbaar, blozend en voldaan, en hij werd niet langer geplaagd door de angst dat het zou verdwijnen. Tot dusver de uiteenzetting van de gebeurtenissen die Jehosjoea, een achtentwintigjarige man met een ziekenfondskaart, een aardig pensioen en een studiespaarpot, in een nieuwe situatie hadden doen belanden. Hoe het verhaal verder hoort te verlopen, weet ik niet. De mogelijkheden zijn talrijk, en ik wil niet kiezen. Iedere wending heeft zijn voor- en nadelen voor de inhoud en de vorm van het verhaal. Rest mij alleen nog om in grote, grove lijnen een aantal centrale mogelijkheden te schetsen van een vervolg dat mogelijk tot een innerlijke afgerondheid van het verhaal of van de hoofdpersoon zou leiden. Ik vind het al voldoende dat ik, serieus en zonder onnodige sentimentaliteit, heb stilgestaan bij enkele mogelijke ontwikkelingen van het fantastische/absurdistische/surrealistische/symbolistische/allegoristische (en welk -isme ook wordt ingevuld) grondgegeven van het leven van Jehosjoea die in een Chinees veranderde. |
|