| |
| |
| |
Drie sonnetten
Juan Tajes
(Vertaling Catharina Blaauwendraad)
[Amsterdam is de Moeder en het Kwaad,]
Amsterdam is de Moeder en het Kwaad,
de mythe van de liefde en de pijn,
is kus, bestraffing en veroordeeld zijn;
genade: stal waar os met ezel staat.
Amsterdam is de stem die mij niet baat,
waar liefdesdialogen niet vervullen,
sirenen dronken monologen brullen.
De schreeuw die in mij is als ik niet praat.
En op het uur van slapen en verwachting
probeer ik met wat vrienden, of verzachting
in de vergetelheid te vinden is.
De stad verstikt ons in vermoeienis,
wij sterven tussen ijdele tabak
en bier aan ons verdriet en kouwe kak.
| |
[Amsterdam es la madre у es el diablo,]
Amsterdam es la madre у es el diablo,
el mito del amor у de la pena.
Es el beso, el castigo у la condena;
El perdón: buey у burro en el establo.
Amsterdam es la voz, cuando yo entablo
un diálogo de amor, que no me llena,
о un monólogo ebrio de sirenas.
El grito está en mi cuando no hablo.
A la hora del sueño у de la espera
de vez en cuando voy con los amigos
a buscar complacencia en el olvido.
La ciudad nos ahoga en su cansancio,
у entre el vano tabaco у la cerveza
nos morimos de chic у de tristeza.
| |
| |
| |
[Een dag als deze, als zovele dagen,]
Een dag als deze, als zovele dagen,
zal ik voor altijd ingeslapen zijn;
men hoort de laatste grappen, lachen, klagen
van vriend en vijand. En er zal een klein
gezelschap mij gedenken, tot de voorhang
van de vergetelheid valt op het eind,
de noten van mijn zang hult in teloorgang
van stilte die welhaast doorzichtig schijnt.
Tenslotte rust ik, licht en voor altijd,
weet dat de hemel, noch de hel mij beidt
in deze steeds herhaalde droefenis,
dan word ik, zonder één gejaagde pas,
tot as, alleen maar as, niets meer dan as
van die banale droom die het leven is.
| |
[Un día como hoy, uno de tantos,]
Un día como hoy, uno de tantos,
me quedaré dormido para siempre
y habrán bromas finales, risas, llantos
de amigos y enemigos. Cierta gente
se acordará de mi, después el manto
del olvido caerá asi, de repente,
para apagar las notas de mi canto
con un silencio casi transparente.
Descansaré por fin, leve y eterno,
sabiendo que no hay ciclo ni hay infierno
en esta angustia harto repetida,
transformado, sin ansias y sin prisas,
en cenizas, cenizas y cenizas
de aquel sueño banal que fue la vida.
| |
| |
| |
[Een nacht, twee nachten, vele nachten lang,]
Een nacht, twee nachten, vele nachten lang,
toch zijn de uren om te minnen kort
en angstig dat er niet genoten wordt
gaan we teloor zonder genot. Je zang
van eeuwige jeugd, je kent de sluwe gang
der liefde niet, de doorn die niet verdort,
ons ritueel vergeten niet bekort,
de waarheid krenkt. Je maakt me niet meer bang.
Zo heb ik je herkend, je stijl verraadt je;
begeerte in de blik, zonder erbarmen
verstoten zijn, de ijdele pijn. Het draadje
breekt aan het einde van het labyrinth
waar eenzaam met het monster, in mijn armen,
een andere smaak jouw lippen overwint.
| |
[Será una noche y dos y serán tantas]
Será una noche y dos y serán tantas
y tan pocas las horas para amarnos,
que en el temor de no saber gozarnos
nos perderemos sin gozar, Aún cantas
la eterna juventud, sin saber cuantas
espinas da el amor, que al engañarnos
deja pendiente el rito de olvidarnos
y humilla la verdad. Ya no me espantas.
Te conicí, reconocí tu estilo,
el ansia en la mirada, el gran rechazo,
la vanidad de haber sufrido. El hilo
se romperá al final del laberinto
y a solas con el monstruo, entre mis brazos,
tendrán tus labios un sabor distinto.
|
|