De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
De Hel, Canto 5Ga naar voetnoot*
| |
Canto VCosì discesi del cerchio primaio
giù nel secondo, che men loco cinghia,
e tanto più dolor, che punge a guaio.
Stavvi Minòs orribilmente, e ringhia:
essamina le colpe ne l'intrata;
giudica e manda secondo ch'avvinghia.
Dico che quando l'anima mal nata
li vien dinanzi, tutta si confessa;
e quel conoscitor de le peccata
vede qual loco d'inferno è da essa;
cignesi con la coda tante volte
quantunque gradi vuol che giù sia messa.
| |
[pagina 167]
| |
[Vervolg Nederlands]Velen staan daar hun leven te verhalen,
Om beurten ter berechting voorgeleid,
Waarna ze als verschopten nederdalen.
‘Jij die dit huis in wilt, waar ieder lijdt,’
Zei Minos, die mij scherp had aangekeken
En even van zijn ambt was afgeleid,
‘Weet waar je gaat en wie betrouwbaar bleken.
Bedrieg je niet, al is de toegang breed.’
Mijn leidsman zei: ‘Waartoe zo boud te spreken?
Láát hem, zijn weg is voorbestemd en weet,
Dit wordt gewild waar wilskracht en vermogen
Verenigd zijn; dus vraag niet, maar vergeet.’
Er klonk gejammer dat mij diep bewoog en
Voor wie zo schreeuwden in dit helse oord
Vervulde met het diepste mededogen.
Ik was waar alle zonlicht is gesmoord,
Waar storm klinkt als 't gebulder bovenmate
Van woeste zee, door rukwinden verstoord.
Een helse storm die 't razen niet kan laten,
Sleurt hier de zielen rond met brute kracht;
Hij zwiept ze voort, waartegen niets kan baten.
Als ze nabij zijn klinkt hun barre klacht,
Hun jammerkreten onder dat geweld en
Het vloeken op de goddelijke macht.
| |
[Vervolg Italiaans]Sempre dinanzi a lui ne stanno moke;
vanno a vicenda ciascuna al giudizio;
dicono e odono, e poi son giù volte.
‘O tu che vieni al doloroso ospizio’,
disse Minòs a me quando mi vide,
lasciando l'atto di cotanto offizio,
‘guarda com'entri e di cui tu ti fide;
non t'inganni l'ampiezza de l'intrare!’
E 'l duca mio a lui: ‘Perché pur gride?
Non impedir lo suo fatale andare:
vuoisi così colà dove si puote
ciò che si vuole, e più non dimandare’.
Or incomincian le dolenti note
a farmisi sentire; or son venuto
là dove molto pianto mi percuote.
Io venni in loco d'ogne luce muto,
che mugghia come fa mar per tempesta,
se da contrari venti è combattuto.
La bufera infernal, che mai non resta,
mena li spirti con la sua rapina;
voltando e percotendo li molesta.
Quando giungon davanti a la ruina,
quivi le strida, il compianto, il lamento;
bestemmian quivi la virtù divina.
| |
[pagina 168]
| |
[Vervolg Nederlands]En ik begreep waarom die zwaargekwelden
Verdoemd zijn, want zij zondigden het meest
Doordat ze wellust boven rede stelden.
Zoals in koude dagen een tempeest
De grootste spreeuwenzwermen rond laat zweven,
Zo speelt de storm met elke boze geest.
Ze worden eeuwig in het rond gedreven;
Hun is de zoete hoop, naar ik begreep,
Op geen of minder pijn niet eens gegeven.
Zoals kraanvogels in een lange streep
Hun klaaglied zingend door het luchtruim jagen,
Zo zag ik, voortgejaagd als door een zweep,
Die schimmen zweven onder bitter klagen.
‘Meester,’ zei ik, ‘vertel mij, wie zijn zij
Die door de donkere storm worden gedragen?’
‘Je vraagt me naar de voorsten in die rij?’
Zei hij. ‘De eerste die je rond ziet zwieren,
Was keizerin van volken velerlei.
Om des te meer haar lusten bot te vieren,
Veroorloofde zij al het kwaad bij wet,
Zodat geen smet haar zonden zou ontsieren.
Zij is Semiramis, die trouwde met
Ninus, vorstin toen hij was overleden,
In 't land dat sinds door sultans is bezet.
| |
[Vervolg Italiaans]Intesi ch'a così fatto tormento
enno dannati i peccator carnali,
che la ragion sommettono al talento.
E come li stornei ne portan l'ali
nel freddo tempo, a schiera larga e piena,
così quel fiato li spiriti mali
di qua, di là, di giù, di sù li mena;
nulla speranza li conforta mai,
non che di posa, ma di minor pena.
E come i gru van cantando lor lai,
faccendo in aere di sé lunga riga,
così vid'io venir, traendo guai,
ombre portate da la detta briga;
per ch'i' dissi: ‘Maestro, chi son quelle
genti che l'aura nera sì gastiga?’.
‘La prima di color di cui novelle
tu vuo' saper’, mi disse quelli allotta,
‘fu imperadrice di molte favelle.
A vizio di lussuria fu sì rotta,
che libito fé licito in sua legge,
per tórre il biasmo in che era condotta.
Ell'é Semiramìs, di cui si legge
che succedette a Nino e fu sua sposa:
tenne la terra che 'l Soldan corregge.
| |
[pagina 169]
| |
[Vervolg Nederlands]Dido, in zelfmoord nog verliefd, is tweede;
Jegens Sichaeus' as brak zij haar eed.
Cleopatra volgt, liederlijk van zeden;
Dan Helena, de oorzaak naar je weet,
Van vele jaren ongeluk; zie dan de
Grote Achilles, die met liefde streed.’
Ook Paris, Tristan; meer dan duizend van de
Geesten wist hij bij naam en wees ze aan,
Allen die liefde uit het leven bande.
Toen ik die reeks van namen had verstaan,
Van hen die tot de grijze oudheid hoorden,
Was ik ontsteld en diep met hen begaan.
‘Dichter,’ zei ik, ‘graag wissel ik wat woorden
Met wie ik naar elkaar zie toegevlijd,
Terwijl ze zo licht zweven.’ Hij antwoordde:
‘Wacht liever op een meer geschikte tijd;
Als ze nabij zijn, kun je ze bezweren
Te komen, bij de liefde die hen leidt.’
Zodra de wind ze naar ons toe deed keren,
Riep ik: ‘O zielen, hoe u lijden moet!
Kom, spreek met mij, als u het moogt riskeren.
Gelijk twee duiven die 't verlangen voedt,
Die naderen, door eigen wil gedreven,
Op hoge wieken, naar hun nest zo zoet,
| |
[Vervolg Italiaans]L'altra è colei che s'ancisc amorosa,
c ruppe fede al cener di Sicheo;
poi è Clcopatràs lussuriosa.
Elena vedi, per cui tanto reo
tempo si volse, e vedi 'l grande Achille,
che con amore al fine combatteo.
Vedi Paris, Tristano’; e più di mille
ombre mostrommi e nominommi a dito,
ch'amor di nostra vita dipartine.
Poscia ch'io ebbi il mio dottore udito
nomar le donne antiche e' cavalieri,
pietà mi giunse, e fui quasi smarrito.
I' cominciai: ‘Poeta, volontieri
parlerei a quei due che 'nsieme vanno,
e paion si al vento esser leggeri’.
Ed elli a me: ‘Vedrai quando saranno
più presso a noi; e tu allor li priega
per quello amor che i mena, ed ei verranno’.
Sì tosto come il vento a noi li piega,
mossi la voce: ‘O anime affannate,
venite a noi parlar, s'altri nol niega!’.
Quali colombe dal disio chiamate
con l'ali alzate e ferme al dolce nido
vegnon per l'aere dal voler portate;
| |
[pagina 170]
| |
[Vervolg Nederlands]Zag ik hen door de zieke lucht aanzweven,
Reeds afgezonderd nu van Dido's vlucht;
Mijn tedere roep had hun die kracht gegeven.
‘O milde vriend,’ klonk toen een zacht gerucht,
‘Wij hebben 't aardrijk bloedbesmeurd verlaten,
En u zoekt ons in deze doffe lucht!
Als ons de vorst van het heelal niet haatte,
Was onze bede dat u vrede vindt,
U die begrip toont voor ons kwaad; wij praten
Gaarne met u waarover 't u maar zint
En horen wat u ons wilt openbaren,
Zolang ons rust vergund wordt door de wind.
De plaats waar ik geboren ben, ligt waar een
Rivier in zee stroomt, want de Po komt daar
Met al zijn zijrivieren tot bedaren.
Liefde die immer snel de weg vond naar
Een teder hart, deed hem, mijn vriend, ontsteken
Voor 't schoon, mij thans ontroofd; het valt nog zwaar.
Liefde die geen die liefheeft zal ontbreken,
Beving mij met zoveel gevoel voor hem,
Dat onze liefdesgloed nooit is geweken.
Liefde bestemde ons één requiem;
Wie ons ombracht, mag Kaïns kring verwachten.’
Na deze woorden zweeg Francesca's stem.
| |
[Vervolg Italiaans]cotali uscir de la schiera ov'è Dido,
a noi venendo per l'aere maligno,
si forte fu l'affettuoso grido.
‘O animal grazioso e benigno
che visitando vai per l'aere perso
noi che tignemmo il mondo di sanguigno,
se fosse amico il re de l'universo,
noi pregheremmo lui de la tua pace,
poi c'hai pietà del nostro mal perverso.
Di quel che udire e che parlar vi piace,
noi udiremo e parleremo a voi,
mentre che 'l vento, come fa, ci tace.
Siede la terra dove nata fui
su la marina dove 'l Po discende
per aver pace co' seguaci sui.
Amor, ch'al cor gentil ratto s'apprende
prese costui de la bella persona
che mi fu tolta; e 'l modo ancor m'offende.
Amor, ch'a nullo amato amar perdona,
mi prese del costui piacer sì forte,
che, come vedi, ancor non m'abbandona.
Amor condusse noi ad una morte:
Caina attende chi a vita ci spense’.
Queste parole da lor ci fuor porte.
| |
[pagina 171]
| |
[Vervolg Nederlands]En na het horen van haar liefdesklachten,
Boog ik het hoofd en staarde naar de grond,
Totdat mijn leidsman vroeg naar mijn gedachten.
Ik antwoordde: ‘Hoe bitter ondervond
Dit paar het zoet gepeins en zoet begeren
Dat hen naar deze onderwereld zond.’
Ik keerde me tot haar, om meer te leren:
‘Francesca,’ zei ik, ‘bij zo'n groot verdriet
Kan ik mij niet tegen mijn tranen weren.
Maar zeg me liever hoe het is geschied,
Dat jullie, eerst nog smachtend, toch nog zwichtten,
Toegevend aan begeerten die je niet
Waren vergund?’ En zij: ‘Het valt niet licht te
Spreken van dat geluk in deze hel;
Geen pijn zo erg, zoals uw dichter dichtte.
Maar als u aandringt dat ik u vertel
Hoe het met ons begon, moet het zo wezen,
Al ween ik en al maakt het mij onwel.
Wij hadden ons een keer vermaakt met lezen
Van Lancelot, hoe hem de liefde drong.
Wij waren samen zonder iets te vrezen.
Het was of 't lezen onze ogen dwong
Elkaar steeds aan te zien en te verbleken;
Toen was het of iets op ons oversprong.
| |
[Vervolg Italiaans]Quand'io intesi quell'anime offense,
china' il viso e tanto il tenni basso,
fin che 'l poeta mi disse: ‘Che pense?’.
Quando rispuosi, cominciai: ‘Oh lasso,
quanti dolci pensier, quanto disio
menò costoro al doloroso passo!’.
Poi mi rivolsi a loro e parla' io,
e cominciai: ‘Francesca, i tuoi martìri
a lagrimar mi fanno tristo e pio.
Ma dimmi: al tempo d'i dolci sospiri,
a che e come concedette Amore
che conosceste i dubbiosi disiri?’.
E quella a me: ‘Nessun maggior dolore
che ricordarsi del tempo felice
ne la miseria; e ciò sa 'l tuo dottore.
Ma s'a conoscer la prima radice
del nostro amor tu hai cotanto affetto,
dirò come colui che piange e dice.
Noi foggiavamo un giorno per diletto
di Lancialotto come amor lo strinse;
soli eravamo e sanza alcun sospetto.
Per più fiate li occhi ci sospinse
| |
[pagina 172]
| |
[Vervolg Nederlands]Wij lazen dat haar mond, vaneen geweken
In zoete glimlach, door hem werd gekust,
En hij die nooit zijn trouw aan mij zal breken,
Kuste mijn mond toen, bevend en belust.
't Boek was een Galahad, door hem geschreven.
Voor verder lezen hadden wij geen rust.’
Tot tranen was de andere geest gedreven
Door dit relaas, dat mij zo diep verdroot
Dat ik het liefst niet verder wilde leven.
En buiten kennis zeeg ik neer, als dood.
| |
[Vervolg Italiaans]Quando leggemmo il disiato riso
esser basciato da cotanto amante,
questi, che mai da me non fia diviso,
la bocca mi basciò tutto tremante.
Galeotto fu 'l libro e chi lo scrisse:
quel giorno più non vi leggemmo avante’.
Mentre che l'uno spirto questo disse,
l'altro piangea; sì che di pietade
io venni men così com'io morisse.
E caddi come corpo morto cade.
|
|