De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Mijn meest onvergetelijke personageGa naar voetnoot*
| |
[pagina 96]
| |
laten komen, maar de knie stijf te houden. Die loop had iets koninklijks, vooral als je tegelijkertijd je kin introk. Ik moet toegeven dat dit enige tijd later niet meer zo komisch leek. Ik ben een keer naar zo'n massameeting toegegaan om de spreker in het openbaar te observeren. Zijn intonatie was precies zo mannelijk en heldhaftig als je mocht verwachten van een leerling van de grote Basil, altijd min of meer verontwaardigd, met de toon van een man die onterecht beschuldigd wordt, ongetwijfeld uit pure boosaardigheid. Maar hij had nog meer geleerd van Basil, ontdekte ik. Hij had er in zijn grote toespraken een gewoonte van gemaakt om zijn argumenten en voorstellen puntsgewijze te nummeren: ‘Eén,’ ‘Twee,’ ‘Drie,’ enzovoort. Opeens kreeg ik de indruk dat er iets niet klopte met zijn telling. Hij zei bijvoorbeeld: ‘Vijf,’ terwijl ik het vage gevoel had dat er helemaal geen ‘Vier’ was geweest. De volgende keer was ik erop gespitst. Ja, daar was het weer: ‘Eén,’ en dan een indrukwekkende stilte. Ik geloof dat hij die keer aan het bewijzen was dat Duitsland ten onrechte verplicht was tot herstelbetalingen aan de geallieerden. De redenering ging ongeveer zo: Eén, het is fout, want Duitsland kan deze enorme bedragen niet opbrengen, we zijn financieel uitgeput!’ Hij gaf daar wat onduidelijke redenen voor, zonder cijfers te noemen, maar het klonk heel indrukwekkend. ‘Twee’ was zoiets als: ‘Omdat Duitsland de oorlog niet begonnen was,’ en ‘Drie’: ‘Omdat de herstelbetalingen de joden enorme winsten opleverden.’ ‘Vier’ was weer iets anders, en toen kwam merkwaardig genoeg: ‘Zes!’ Ik keek om me heen. We zaten in een grote Bierhalle. Het publiek, merendeels middenstand, winkeliers, handwerkslieden en hun vrouwen, hadden een grote pul bier voor zich staan. Ze waren met duizenden en ze luisterden aandachtig. Hitler, op het podium, was zo ver weg dat hij er heel klein uitzag. Maar door de sigarettenrook heen kon je nog goed zien dat de lok haar aan zijn zwetend voorhoofd kleefde. Hij had zich opgewerkt tot een driftaanval en zag eruit of hij ieder moment over de katheder zou kunnen vallen. Hij beklemtoonde zijn ‘Eén,’ ‘Twee,’ ‘Drie,’ enzovoort, door evenzoveel vingers in de lucht te steken. Niemand in de zaal had gemerkt dat ‘Vijf helemaal niet genoemd was! | |
[pagina 97]
| |
Hitler had zijn publiek één argument voor de absurditeit van herstelbetalingen door de neus geboord. Hij was een acteur geworden die wat in zijn mars had! Maar nu kwam er nog iets mooiers! Toen hij bij ‘Acht,’ of ‘Negen’ gekomen was, begon hij zonder overgang over iets heel anders te praten, maar hij ging door met zijn nummering. Hij bleef hartstochtelijk tellen: ‘Tien,’ ‘Elf,’ ‘Twaalf,’ en hij bleef maar ‘Omdat,’ zeggen, maar nu was het ‘Tien, omdat ze de Nationale Beweging verboden hebben,’ (hij bedoelde zijn Nazi-partij), ‘Elf, omdat de joden er de hand in hebben,’ enzovoort, enzovoort steeds maar weer ‘omdat’ - beweringen die geen enkel verband hielden met de absurditeit van herstelbetalingen. Ik geloof dat hij op deze manier tot ‘Twintig’ gekomen is. Je zou kunnen denken dat dit niet meer was dan een kinderlijk, totaal onbelangrijk spel met cijfers, maar dat was natuurlijk niet zo. Hitler werkte enorm op de gemoederen met die ‘Twintig’ bewijzen, die elkaar opvolgden als hamerslagen, met onwrikbare ‘logica’. Niet minder dan twintig misdaden en stupiditeiten waren begaan door de regering van de republiek en Hitler bewees dat. Hij klaagde aan en ontmaskerde de republiek op twintig punten. Dat gaf een enorme dynamiek aan zijn toespraak. En waar het de spreker ontbrak aan bewijzen, speelde hij in ieder geval mooi de houding en de gebaren van iemand die wel bewijzen heeft. Dat was zijn truc. Hij acteerde een logica. Hij acteerde overtuigend. De acht mark per les die hij Basil betaald had, waren goed besteed. Zoals ik al zei, wist ik dit niet tijdens die middag in Café Hofgarten. We zaten in de heerlijke lentezon en lachten om de toneellessen. Die waren wel nodig, vonden we. Dat uurtje in de Hofgarten had een vermakelijke afloop. Toen we hadden betaald en wilden vertrekken, wilde Lion Feuchtwanger, auteur van ‘Jud Süss’, zijn jas pakken die over de rug van zijn stoel hing. Maar middenin zijn gesprek sprong Hitler plotseling op, maakte een buiging, nam de stomverbaasde Feuchtwanger zijn jas uit handen en hielp hem er gedienstig in, met een gemompeld: ‘Staat u toe, Herr Doktor.’ Om de humor van dit incident te begrijpen, moet men weten dat Hitler zich bewoog in artistieke kringen en wist dat Feuchtwanger een republikein en een jood was. Alleen door zijn onzeker- | |
[pagina 98]
| |
heid inzake omgangsvormen, en zijn drang om wellevend te zijn en ‘de man van de wereld’ te spelen, was hij zover gegaan om zijn ‘vijand’ in zijn jas te helpen. Zijn tafelgenoten waren even verbaasd als wij. Hij was nog niet in staat om de hele vierentwintig uur van het etmaal de bitter antisemitische ‘Führer’ te spelen, hij had nog wat meer lessen van Basil nodig. Natuurlijk was dit incident in Café Hofgarten in 1922 niet nodig om van Adolf Hitler een onvergetelijk personage voor mij te maken. Daar zorgde hij zelf wel voor toen hij, zijn rol van ‘Führer’ invullend met steeds groter meesterschap, Feuchtwanger en mij en talloze anderen dwong om in ballingschap te gaan, en de hele wereld in een monsterlijke oorlog stortte. |
|