De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 92]
| |
Nagels, muis
| |
[pagina 93]
| |
De foto's waren verdeeld in een paar groepen: ‘Voor de oorlog’, ‘Na de oorlog’, ‘Tijdens de bezetting’, ‘Huwelijken en begrafenissen’, ‘Familie’. Elke groep zat in een aparte envelop. De eerste envelop was het dikst; de laatste groep bestond uit slechts drie foto's: een oom uit Israël, een tante uit Canada, een grafmonument op de joodse begraafplaats in Šabac. De enige foto die geen eigen envelop had was die van onze hond Ari, toen hij al oud was en weigerde op te staan van zijn kleedje voor de elektrische kachel. In zijn ogen, beweerde moeder, kon je de dood herkennen. Ik kon haar niet zeggen, althans toen niet, dat je ook in haar ogen de dood kon herkennen. Zoals spiegels soms donker verkleuren, dof worden en hun diepte verliezen, zo verhardt ook de ziel in de ogen en drijft als een schaduw op het olieachtige oppervlak van de dood. De ziel is in feite al vertrokken naar de plaats waar zielen heen gaan, alleen het lichaam strompelt nog over de wereld, krampachtig en gehaast als een kip zonder kop. Als moeder me aankeek met die doffe ogen, boog ik altijd mijn hoofd en wachtte tot de muis zou ophouden met rondrennen in mijn hart. Die muis in mijn hart was een van de bedenksels van mijn vader. Telkens wanneer ik als heel klein meisje in huilen uitbarstte, ging hij op zijn hurken zitten of nam me in zijn armen of zette me op zijn schoot, en zei: ‘Nu huil je omdat er een muis in je hart rondrent. Bij ieder tikje van zijn pootjes,’ zei hij, ‘komt er een traan. Je moet tegen hem zeggen: “Eruit, muis,” en zodra hij eruit is, zullen je tranen ophouden.’ En ze hielden inderdaad altijd op. Ik hoefde alleen maar mijn ogen dicht te doen, te zeggen: ‘Eruit, muis’ en te wachten tot het getrippel van zijn pootjes ergens buiten mij verdween, zoals wanneer er in de verte zachtjes een deur dichtgaat. Ook nu nog, na zoveel jaren, herhaal ik diezelfde woorden telkens wanneer ik tranen in mijn ogen krijg, of ik nu in de kapel zit of naar een soap op de televisie kijk. ‘Die muis is vast al heel oud,’ zei mijn dochter toen ik haar het hele verhaal probeerde te vertellen. Ze kwam de keuken binnen en betrapte me huilend boven de open bonbondoos en de uitgespreide foto's. ‘Hij is zo oud,’ zei ze, ‘dat hij nauwelijks vooruit komt als hij loopt.’ Toen ging ze de keuken uit. Ik stelde me voor hoe de muis op de bodem van mijn hart op zijn achterpootjes ging staan, me aankeek met zijn zwarte oogjes en nieuwsgierig zijn snorharen bewoog. | |
[pagina 94]
| |
‘Ja,’ zei ik tegen hem, ‘dit is het moment waarop je zo lang hebt gewacht. Je mag blijven.’ Mijn dochter kwam terug. ‘Ik dacht dat je iets zei,’ zei ze. Ik keek naar haar. Vervolgens keek ik naar de foto waarop mijn moeder, heel jong nog, met de rug tegen een boom vol bloesems geleund stond. Haar gezicht had dezelfde uitdrukking die ik geregeld zag op het gezicht van mijn dochter, op zaterdag of zondag, of iedere keer als ze te laat thuiskwam. Toen ik voor het eerst te laat was, gaf mijn moeder me een draai om mijn oren. Woede komt in feite voort uit herkenning. Onwetendheid eindigt in zwijgen. Dat wist ik toen niet, maar nu wel. Ik wist het ook niet toen mijn dochter ergens achter mijn rug wachtte en ik wanhopig in de uitgespreide foto's rommelde, in de vaste overtuiging dat er ergens, in die schijfjes verleden, een spoor bestond dat me zou helpen. Ik vond niets. Alleen deed mijn dochter in de verte zachtjes een deur achter zich dicht. Dezelfde waardoor de muis vroeger altijd naar buiten ging. |
|