De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
De oude Adam
| |
[pagina 125]
| |
al hun bezittingen zaten, ze leden honger, kwamen terecht op boerderijen, hielden zich schuil in stallen, zijn vader wroette in de grond of roskamde paarden, ze zaten gebukt in schuilkelders en renden tussen het geweervuur door naar buiten voor het vlees van de kadavers; waarde hadden voor hen alleen een paar houtblokken, twee waterkruiken en een blik met vet, en verder had niets waarde. Daarna werd het vrede, begon de wederopbouw en maakten zijn ouders met veel enthousiasme ruïnes schoon, daarna werden ze om een of andere reden verbannen, leefden ze opnieuw op boerderijen, hadden opnieuw niet meer bezit dan tijdens de oorlog. Hij was een boerenpummel toen de revolutie uitbrak. Hij ging naar de hoofdstad, kreeg een machinepistool in handen gedrukt en stond daarmee op wacht voor een of ander officieel gebouw, men leerde hem ook om te schieten, maar hij hoefde het nooit te doen, hij droeg een band om zijn arm, dacht dat hij een belangrijk man was, richtte zich op en groeide in een week ongeveer vijf centimeter, en toen werd de revolutie neergeslagen. Hij verborg zich in boerderijen en verhuurde zich als dagloner, ze gaven hem niet aan, hij was ontsnapt. Hij pakte allerlei werk aan, deed eindexamen via de avondschool, werkte als boekhouder, waste af in kroegen, en werd voor de tweede keer toegelaten tot de universiteit toen hij al dertig was. Daarvóór waren zijn ouders gestorven, was zijn zuster getrouwd en wilde ze om een of andere reden geen contact meer met hem hebben. Hij studeerde dus af, kreeg een baan, verdiende een karige boterham, viel niemand lastig, er gebeurde niets in zijn leven. Later kwam hij ook een paar keer in het Westen terecht. Hij keek om zich heen, verbaasde zich en ging weer naar huis. Een dertigjarige onderzoeker bleek daar al een oude onderzoeker te zijn en geen beginner. Hij leefde verder, beklom bergen, skiede en las wat boeken; er waren vrouwen, er waren een paar louche vrienden, die weer verdwenen. Hij bedacht dat hij nu het ergste achter de rug had, de jaren zouden voorbijgaan, hij zou oud worden, daarna zou er een einde aan komen, toch was hij niet al te enthousiast. Maar toen leerde hij het meisje kennen. Hij probeerde zich van haar te ontdoen, brak vaak met haar, maar het meisje liet hem niet los, hij kon haar niet afschudden. Hij was gewoon zwak. Eerst werd er een tweeling geboren, een meisje en een jongen, een jaar later nog een jongen. Het stoorde zijn echtenote niet dat ze in twee kleine kamers hokten, het was groot genoeg voor haar, | |
[pagina 126]
| |
in de ene kamer sliepen de kinderen in een stapelbed, in de andere zij. Zijn vrouw wilde geen grotere woning en geen huis met een tuin, ze wilde niets van dat al. Ze wilde wat ze had. Ze wilde geen reis om de wereld, geen hoger salaris, geen goede baan, niets van de dingen die andere mensen willen. Hij had nooit gedacht dat er zoiets bestond of dat, als er al zoiets bestond, het zijn deel zou worden. En hij was bang, want het kon gewoon niet: de wereld, de geschiedenis, het lot, het noodlot, de goden zouden niet werkeloos toezien, ze zouden zich ermee bemoeien. Hij speelde graag met de kleintjes, ging met tegenzin naar zijn werk, maar het moest, daar leefden ze tenslotte van. Hij ging niet meer skieën of bergklimmen en verkende geen grotten, hij nam een leraar Engels aan voor de kleintjes, zodat ze het makkelijker zouden hebben wanneer ze moesten vluchten, en omdat er doorgaans nauwelijks sneeuw viel in de winter maakte hij wieltjes onder de bobslee en trok zo de kleintjes achter zich aan, ze gilden van plezier. Toen de vrijheid aanbrak en allerlei vreemde troepen het land uittrokken, het land zogezegd onafhankelijk werd en over zijn eigen lot mocht beschikken, werd hij aangegrepen door ontzetting. Hij probeerde zijn vrouw aan het verstand te brengen dat ze onmiddellijk moesten vluchten. Waarom juist nu? Juist nu, juist daarom. Tot nu toe waren de mensen niet degenen geweest die ze in werkelijkheid waren, maar nu zouden ze dat wel worden, en dat is het ergste wat je kan hebben. Zijn vrouw was onder goede omstandigheden opgegroeid, en wist niet hoe de oorlog was, wist niet hoe de vrede was. De kinderen zouden tenslotte in een vrij land opgroeien, zei zijn vrouw, de nationale valuta werd convertibel, ze zouden kunnen gaan studeren waar ze wilden, het ijzeren gordijn werd afgebroken. Hij wist niet wat hij moest antwoorden op zo'n dwaasheid. Maar hij probeerde het haar toch uit te leggen. Het is zoals wanneer de spanningen alsmaar groeien en ze op het zwakste punt plotseling naar buiten breken zoals bij een tektonische aardbeving. Alles zal nu instorten, de slecht werkende, maar niettemin werkende economie zal instorten, oorlogen en burgeroorlogen zijn onvermijdelijk, niet omdat de mensen slecht zijn, maar omdat ze zijn zoals ze zijn. Zijn vrouw begreep hem niet en zijn vrienden lachten hem uit. Ook diegenen die het zich hadden kunnen herinneren, waren alles vergeten. Zij waren het met opzet vergeten, anderen | |
[pagina 127]
| |
hadden nog niets om zich te herinneren. Zoals zijn vrouw. In hen deed zich de laagste menselijke karaktertrek gelden, de hoop. Wanneer de krach kwam, dat moest ze toch begrijpen, zou die minimale solidariteit die ze indertijd had gered, ook niet langer werken. Ze zouden niet langer kunnen rekenen op ook maar een stuk brood zonder betaling. De mensen zijn er niet op voorbereid om meel en gist in huis te hebben, wie dat niet van tevoren weet, zal het langzaam, pijnlijk en te laat leren. Hij ging buitenlandse kranten lezen, die werden in de grote hotels nu al vrij verkocht, analyseerde voor zichzelf de beursberichten, nam de kleine advertenties door, die enige betrouwbare, niet te manipuleren bron van informatie, en hij werd nog banger. De recessie was in de hele wereld verschrikkelijk, zo erg was het misschien nog nooit geweest. Er bleef in de mensenwereld niets anders over, althans aan de oppervlakte, dan loutere economische berekening. Daardoor komt er oorlog, want iedere oorlog is per slot van rekening een tarievenoorlog, een andere oorzaak is er niet. Die woedde al. Daarvóór woedde hij ook al natuurlijk, maar hen, de geknechte landen met een ander systeem, had hij niet direct getroffen. Nu ze vrij waren geworden, zou hij ook hen treffen. Hij maakte een dienstreis naar het Westen, probeerde zich te oriënteren waar ze hen zouden opnemen. Daarover zweeg hij tegen zijn vrouw. Hij vond een fris en jong land waar men hen zou opnemen, maar daar voerden ze oorlog, daar zou hij meteen in militaire dienst moeten, en hun kinderen zouden in militairistische geest opgevoed worden, daarvoor zouden ze omgedoopt, of, hoe heet het, herdoopt moeten worden, zouden joden moeten worden, dat was ingewikkeld, daar had hij geen tijd voor. Hij zou eventueel een of twee Duitse voorouders kunnen produceren, dan zouden de Duitsers hen opnemen, maar de wetten die daar nu ingediend werden, die waren ook afschuwelijk ingewikkeld en dubieus. Als hij het mormoonse geloof aannam, zou dat misschien iets opleveren, maar de mormonen hebben het ook niet op immigranten, liever steunen ze degenen die ter plekke blijven, ze hebben wel geld, daar gaat het niet om. Bleven over Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, maar die nemen nu de vluchtelingen van de Joegoslavische oorlogen op als die kunnen bewijzen dat ze met reden gevlucht zijn, en zij waren geen Joegoslaven. De status van politiek vluchteling zat er voor hen niet in, ze kwamen uit een vrij land, helaas. Dat hadden ze daar in de boeken staan, het zou nog wel dertig jaar duren | |
[pagina 128]
| |
voordat dat veranderde. Zou hij werk krijgen als vakgeleerde? Jaja, maar hoe oud was hij? Vijftig? Ja. En wat was zijn vak? Geologie? Natuurkunde? Ze konden de Stille Oceaan wel dempen met dezulken, duizenden Russen zochten een baan, voor vijf dollar in de week, en die brachten atoomgeheimen mee. Als hij een kapitaal mee zou brengen, een aanzienlijke som, een paar miljoen dollar, dan zou Californië meteen voor hem opengaan. Had hij geen kapitaal? Jammer. Zuid-Afrika? Hoe de blanken zich daar ook verharden, de negers slachten hen vroeg of laat allemaal af, dat is onvermijdelijk. Elders in Afrika heerst hongersnood, of Aids. Europa, zoals het is, is hopeloos, ze trappen alle vreemden eruit en gaan dan weer met elkaar aan de gang. Ondertussen waren er oorlogen uitgebroken bij hun directe buren. Dat zou overslaan. In zijn jeugd zei men lange tijd dat zijn vaderland een eiland van vrede was. Nu zei men dat ook, maar hij kende dat al. Overal zouden veel nazi's komen, omdat er ontelbare miljoenen werkelozen waren, of mensen die door overbodigheid werden bedreigd. Daar had hij vroeger ook al aan gedacht, toen hij nog alleen woonde, toen was hij tot het besluit gekomen dat hij een machinepistool moest aanschaffen en een behoorlijke hoeveelheid patronen, die kon je van de bezetters bijna voor niets krijgen; hij zou zich in een bos installeren en als de horden kwamen, zou hij schieten tot er nog één patroon in het magazijn zat, daarmee zou hij zich voor zijn kop schieten. Toen had hij geen machinepistool gekocht, maar nu deed hij dat wel. Hij verborg het in de kelder onder de houtstapel. Het hout was een afzonderlijk twistpunt tussen zijn vrouw en hem: waar hadden ze brandhout voor nodig, ze hadden een boiler, die hadden ze onlangs voor veel geld laten installeren. Maar hij kocht ook een gietijzeren kachel. Er zal geen gas zijn en geen stroom, zei hij. Zijn vrouw lachte. Ze lachte, maar hij zag dat zijn vrouw een beetje bang voor hem begon te worden. Hij speelde inderdaad minder met de kinderen, hij zat vaak voor de teevee, maar hij keek niet, zat alleen somber te zwijgen. Hij begon opnieuw grotten te verkennen, zijn vrouw dacht dat hij achter de wijven aanzat, maar nee, hij zocht geschikte schuilplaatsen waar ze twee of drie weken langer in leven zouden kunnen blijven dan de argelozen. Hij wist dat het maar een tijdelijke | |
[pagina 129]
| |
oplossing was. Toch was het meer dan niets. Maar het deprimeerde hem wel dat hij zijn tijd verspilde aan een dwaalweg. Een keer probeerde hij zijn vrouw uit te leggen hoe funest het was dat ze de moerassen drooglegden. Het volk uit de moerassen overleefde onder water, met een rietstengel in de mond, daar ademden ze door, al eeuwenlang. Maar toen kwamen die stomme ingenieurs en legden de moerassen droog, ze trokken rivieren recht, zoals in het Westen, maar dat was hier nooit geweest en zou hier nooit komen, hier gelden andere wetten. Ze vergiftigden het grondwater, minimaliseerden de kansen om te overleven. De stomme ingenieurs kwamen centrale verwarming en stadsverwarming aanleggen, ze vingen daar poen voor, de mensen waren aan hen overgeleverd. Individuele oplossingen sloten ze uit, nergens waren windmolens, zoals in Nederland, geothermische energie of warmwaterbronnen werden nergens benut, het stroomde weg. Nergens waren zonnecellen. Er zouden voordelen kunnen schuilen in een staat van onderontwikkeling, een meer ontwikkeld systeem is altijd kwetsbaarder, maar daar denkt niemand aan. Zijn vrouw knikte apathisch. Hij kocht twee fietsen, op de ene bevestigde hij vóór en achter een kinderzitje, op de andere alleen voor. Zijn vrouw riep dat het weggegooid geld was, ze hadden een auto. Ja, zei hij, maar we kunnen niet nog een auto kopen, en we hebben er twee nodig: de ene met een even nummerplaat, de andere met een oneven. Waarvoor?! Omdat tijdens de benzinebeperking op oneven dagen de auto's met oneven nummerborden, en op even dagen die met even nummerborden mogen rijden, daarmee kunnen we dat omzeilen... Want er zal een benzinetekort komen. Maar omdat er nog steeds benzine was, liet zijn vermoeide vrouw hem alleen en vluchtte in het koken. Voor alle zekerheid regelde hij een valse tweede nummerplaat en een vals kentekenbewijs. Hij had vrienden die vijf, tien, vijftien jaar eerder naar het Westen waren gegaan en ergens wortel hadden geschoten. Hij had het contact met hen niet onderhouden, nu belde hij hen achter elkaar op. Er waren er die blij waren dat ze zijn stem hoorden, er waren er ook die dat niet waren. Hij vroeg ze of ze zijn kinderen zouden opvangen als hier de pleuris uitbrak. Mij hoef je niet op te vangen, benadrukte hij iedere keer. Natuurlijk, natuurlijk, zeiden zijn vrienden, zonder uitzondering op de neutrale, westerse, hoffe- | |
[pagina 130]
| |
lijke toon die ‘nee’ betekent. Zo catastrofaal is de situatie niet, zeiden de iets fijngevoeligeren, de overgang gaat gepaard met conflicten, wij hebben het ook niet makkelijk gehad, maar we hebben het toch gered. We lezen de vaderlandse bladen, jullie hebben al een lange weg afgelegd. Hij had geen familielid in het Westen dat hij zomaar op zijn dak kon vallen. De kinderen groeiden ondertussen op, ze gingen naar de crèche en de kleuterschool, hun verstand ontlook, zoals dat heet, ze waren niet mooi maar beeldschoon, liefdeskinderen, zoals de juf van de kleuterschool het zei, maar hij dacht er niet over om met die juf naar bed te gaan. De kinderen waren aardig, lief, en jaloers op elkaar, ze sloegen elkaar dood om een pop, ze waren geboren als mens, als moordenaar, ze klikten, maar alleen tegen hun moeder, van hun vader begonnen ze te vervreemden, hun vader zat in gepeins verzonken voor zich uit te staren. Het instituut waar hij werkte werd van de ene dag op de andere opgeheven, en hij was werkeloos. Zijn vrouw schrok, niet vanwege de te verwachten armoede, ze hoopte dat ze daar wel een oplossing voor zouden vinden, maar omdat hij misschien toch gelijk had. Denk je, vroeg zijn vrouw, toen ze op een avond naar teevee-beelden van de bij de buren woedende oorlog keken, dat dat hier ook komt. Dat denk ik, ja. En wat doen wij dan? Hij vertelde wat hij stiekem had uitgeplozen. Ze konden naar Zuid-Afrika gaan, waar de negers hen vervolgens zouden afslachten, ze konden zich laten omdopen tot joden, zodat hun kinderen door de Arabieren werden opgeblazen, ze konden in een grot gaan zitten, dicht bij de stad, waar ze het een paar weken langer konden uithouden dan degenen die meteen aan hun einde kwamen. Het bestaat niet, zei zijn vrouw, dat in een oorlog niemand in leven blijft. Natuurlijk blijven er mensen in leven. Er is alleen geen enkele garantie dat juist wij dat zijn. Er is zelfs geen garantie dat dat degenen zullen zijn die in een hypermoderne bunker schuilen, zie Hitler. Ze bombarderen de steden, maar er blijven een paar huizen heel, God weet welke. Op een boerderij is het beter, die worden zelden gebombardeerd, maar daar komen de horden: mij | |
[pagina 131]
| |
kelen ze, jou verkrachten ze net zo lang tot je dood bent, de kinderen slaan ze te pletter tegen de muur, en daar beleven ze nog plezier aan ook. Dan is de stad misschien toch beter, zei zijn vrouw, misschien voor het eerst in haar leven realistisch. In de steden heerst hongersnood, de boeren houden het graan achter om er een betere prijs voor te maken, voor een half varken vragen ze een luxe auto of een halve kilo goud. Laten we goud kopen. Goed idee! Waarvan? Is er dan geen enkel land dat ons zou opnemen, alleen omdat we mensen zijn en op de vlucht. Nee. Dit is waanzin, zei zijn vrouw, kom tot jezelf, ik heb al met een psychiater gesproken, ze kunnen je op twee manieren in een inrichting plaatsen, als je er zelf achter komt dat je ziek bent, dat wil zeggen wanneer ik in jou het besef van je ziekte weet wakker te maken, of wanneer er direct levensgevaar is, wanneer je je polsen wilt doorsnijden of zoiets, dan komen ze en nemen je mee. Alles werkt, de trams rijden, je kunt benzine krijgen, al is ie duur, maar jij koopt een fiets, je hebt een jerrycan gekocht, maar wat heb je daaraan met een fiets, je hebt hout gekocht, ondertussen ga je naar de grotten, je hebt een kunststof waterfles gekocht, maar je weet waar de bronnen zijn, dat is je vak, de zon schijnt, de mensen leven, er zijn er die zich vermenigvuldigen... Een besef van zijn ziekte kreeg hij hierdoor niet. Kijk eens, zei hij, het is mogelijk om ons boeltje te pakken en naar Duitsland te vertrekken. Van het geld dat we nog hebben, kunnen we een advocaat nemen, die zal ons afzetten, maar goed, we komen in een kamp terecht tussen Arabieren, Pakistani, Turken, Azeri, Koerden, Georgiërs, Armenen, Polen, Russen, Oekraïners, Serven, Kroaten, Bosniërs, Albanezen, Roemenen, zigeuners, Kaukasiërs en dergelijke, die moorden er daarbinnen op los, en als zij het niet zijn, gooien daarna Duitse jongeren Molotovcocktails op ons, er komt een bericht van een halve minuut over ons op de Duitse teevee, maar we kunnen ook ontsnappen, en dan sturen ze ons een paar weken later terug naar ons vrije vaderland; maar onze woning is weg, we hebben geen baan, dat kan. En we kunnen nergens anders meer heen, ze laten in grote eensgezindheid het ijzeren gordijn neer, we krijgen nooit meer een paspoort, ze halen | |
[pagina 132]
| |
onze kinderen weg, zetten ze achter slot in een opvoedingsgesticht, voeden ze op tot kanonnenvlees en slaan de naam van hun ouders uit hun hoofden. De zon schijnt en alles werkt, zei zijn vrouw vertwijfeld. 's Nachts schoot hij ze in hun slaap dood, niet met het machinepistool dat onder de houtstapel lag, maar met een klein met parelmoer ingelegd damespistool; de geluiddemper, waarvoor hij het meeste betaald had, werkte uitstekend. Voordat hij zichzelf door het hoofd schoot, kwam het bij hem op dat hij misschien een briefje moest achterlaten, waarin hij alles uitlegde, of waarin hij om de aandacht van de Verenigde Naties vroeg of iets vergelijkbaar pathetisch, maar daarna maakte hij een gebaar dat wilde zeggen, te laat, het was al te laat voordat hij geboren werd. |
|