De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 69]
| |
Veisz, de invalide
| |
[pagina 70]
| |
Mevrouw Veisz haast zich terug naar de badkamer, waar vandaan meteen nerveus gestommel hoorbaar wordt. En als zij weer binnenkomt, ligt het parelsnoer al om haar hals te fonkelen. ‘Dek de tafel,’ zegt Veisz, ‘hij kan ieder ogenblik hier zijn.’ Mevrouw Veisz dekt voor drie personen op de ronde huiskamertafel, brengt dan de dampende soep binnen, de groentenschaal, een bordje voor de botten. Zoals in deze streek gebruikelijk is, komen er ook drie soorten mierikswortel op tafel en een flesje met gemalen peper. De saus, het met groenten gegarneerde vlees alsook het dessert, dat blijft allemaal nog in de keuken. Veisz installeert zich ondertussen op zijn plaats aan tafel en wacht. Hij vertrekt geen spier. Mevrouw Veisz gaat ook zitten. Zij kijkt haar man aan. ‘Weet je zeker dat hij komt,’ vraagt ze zenuwachtig. ‘Hij is laat,’ zegt Veisz, maar op hetzelfde ogenblik wordt er geklopt. De gast is een jongeman met een rozig, rond gezicht en zwart haar dat glimt van de gel. Hij steekt in een eenvoudig grijs pak. Zijn schoenen zitten onder het stof, wat betekent dat hij van het station is komen lopen. Het station ligt een heel eind hier vandaan, zijn ogen fonkelen argwanend. Maar in zijn hand wapperen het advertentieblaadje en de gele envelop die Veisz hem heeft gestuurd. Veisz knikt tevreden. Er wordt zwijgend gegeten. Veisz neemt tijdens het eten nauwelijks notitie van de gast. Hij observeert zijn vrouw, elke beweging die zij maakt, hoe ze de soeplepel naar de lippen brengt, hoe de mond zich opent, hoe ze kauwt, hoe ze slikt, hoe ze zich vooroverbuigt om naar het bord voor de botjes te grijpen en hoe daarbij een glinsterend bosje haar onder haar oksel uit kruipt, hoe haar vingers het bot vasthouden, hoe ze erop sabbelt, hoe ze met de parelketting speelt, steeds vaker naar de gast kijkt... enzovoort. De gast zou best een karakterloze jongeman kunnen zijn, maar in zijn hoedanigheid van gast krijgt hij iets buitengewoons en geheimzinnigs. Mevrouw Veisz slaat hem nu al zonder enige schroom gade, met dezelfde vrijpostige belangstelling waarmee Veisz haar in het oog houdt. Wie zich van deze niet al te ingewikkelde situatie zo min mogelijk aantrekt, dat is de jongeman die, hoewel hij voor het eerst hier is en het echtpaar Veisz voor het eerst ontmoet, zich duidelijk helemaal op het eten concentreert. Hij | |
[pagina 71]
| |
schept zich meerdere malen op, laat het zich smaken en eet met overgave. Misschien een klein beetje al te haastig. ‘Hier ook wat van,’ zegt Veisz en schenkt hem wijn in. ‘Nog een glas,’ zegt Veisz en schenkt weer in. De gast glimlacht, knikt en drinkt opnieuw zijn glas leeg. Dan rookt hij een sigaret. Ook hij richt nu zijn aandacht op mevrouw Veisz, die de tafel aan het afruimen is. Hij zuigt af en toe zijn tanden schoon, vraagt om een tandenstoker. In de koffie doet hij geen suiker. Maar hij roert wel. Dan staat hij op, rekt zich uit, laat zijn botten kraken. ‘U weet wat u te doen staat,’ zegt Veisz tegen hem. ‘Wat u mij heeft gevraagd, meneer Veisz,’ zegt de gast en kijkt weer naar mevrouw Veisz. Deze keer met een blik die gehoorzaamheid gebiedt. Mevrouw Veisz gaat de gordijnen in de slaapkamer dichtdoen en verdwijnt in het halfduister. De gast is al bezig haar te volgen, maar blijft bij de rolstoel van Veisz nog even staan. ‘Betaalt u nu, of erna,’ vraagt hij. ‘Ik betaal nu,’ zegt Veisz. Hij schuift de lichte deken van zijn knie, haalt papiergeld tevoorschijn, telt, gaat ondertussen door met praten. ‘Zoals afgesproken,’ zegt hij, en overhandigt het geld. De gast telt het na en stopt het geld dan in zijn zak. ‘Heeft u nog iets bedacht, meneer Veisz?’ ‘Nee, dank u.’ ‘Nu kunt u het nog zeggen.’ ‘Het is in orde zo. Begint u maar.’ Veisz laat zijn ogen gaan over het rozige gezicht, de weinig zeggende maar niet onaangename gelaatstrekken. ‘Ik zou u nog wat willen vragen,’ zegt Veisz, ‘om geen geluid te maken.’ ‘Geen geluid?’ ‘Nee, houdt u zich stil.’ De gast knikt en gaat de slaapkamer binnen. De deur blijft open. Veisz rijdt zijn rolstoel tot aan de deuropening en plaatst zich zo dat hij, als hij wil, naar binnen kan kijken, een gedeelte van het bed nog kan zien in de halfdonkere slaapkamer en zijn eigen nachtkastje met daarop het waterglas voor 's ochtends, het witte medicijndoosje en de lectuur voor 's nachts. De familiefoto die boven het bed hangt, kan Veisz ook zien. Als zijn blik weer omlaag glijdt, ligt de gast al op het lichaam van mevrouw Veisz. Veisz | |
[pagina 72]
| |
wacht. Veisz hoeft niet lang te wachten. Het bed kraakt een aantal keren, en even later krijgt het kraken langzaam een vast ritme. De vrouw daarentegen begint snel en juist onregelmatig te zuchten, als wilde zij in opstand komen tegen de strikte regelmaat van het gekraak. Lichamelijke pijn, ook al mengt zich hoe langer hoe meer vastberadenheid in dat ongecontroleerde zuchten. Maar dan is het plotseling alsof een kind begint te huilen. De stem van zijn vrouw wordt zo dun en iel als die van een baby, soms hoog en scherp, dan weer rauw en schrapend. Maar ook dat duurt niet lang. De vrouwenstem krijgt een diepere klank en, zoals wanneer een voertuig zijn gemiddelde kruissnelheid heeft bereikt, ligt mevrouw Veisz nu volstrekt ritmisch te hijgen. Het is duidelijk dat zij op deze wijze ook het toppunt van seksueel genot zal bereiken, als tenminste de gast niets aan zijn houding verandert, geen onverwachte beweging maakt, zijn lichaam niet in een sneller of langzamer ritme brengt en haar stem, zij het iets vertraagd, altijd gewillig meegaat met onverwachte initiatieven van de gast. Mevrouw Veisz lijkt nu ook te praten. Zij schreeuwt het uit, is dan ineens aan het kreunen, het gekreun gaat over in koortsachtig, onverstaanbaar gefluister, dan opnieuw het schorre hijgen dat soms meer aan gesmoorde kreten doet denken. De laatste paar minuten blijft mevrouw Veisz het uitschreeuwen. De woorden zijn onverstaanbaar, en toch is het alsof zij, in plaats van de zwijgende gast, iets wil zeggen. Dan wordt het opeens stil. Veisz rolt zich naar de vleugel en draait zijn stoel dan weer om. Veisz is zo ongeduldig en onrustig dat zijn handen trillen. De wollen deken glijdt van zijn knieën, hij merkt het niet eens. De gast komt de schemerige kamer uitgelopen, zijn stoffige schoenen in de hand en met de andere hand zijn hemd dichtknopend. Zijn haar is in de war. Hij lijkt vermoeid, maar bovenal onzeker. Hij kijkt de invalide man aan, maar wacht vergeefs op waardering of bevestiging van de kant van Veisz. Hij reikt Veisz de deken aan die hij heeft opgeraapt. ‘U had al aangekleed moeten zijn,’ zegt Veisz korzelig. De gast trekt zwijgend zijn schoenen aan, wacht nog een paar seconden, tast ten slotte even naar het in zijn broekzak gefrommelde geld en glipt zonder te groeten het huis uit. Behalve enkele druppels afgescheiden lichaamsvocht, die mevrouw Veisz net van haar huid veegt, laat hij helemaal niets achter in deze woning. Ergernis noch onzekerheid, noch ook iets dat wij soms vreugde en | |
[pagina 73]
| |
op kwadere momenten ontevredenheid noemen. Over enkele dagen valt het misschien al te betwijfelen of er werkelijk iemand bij meneer en mevrouw Veisz te gast is geweest. Als had zij alleen gewacht op het dichtslaan van de deur, komt mevrouw Veisz nu de huiskamer binnen. Nog steeds met een verhit gezicht brengt zij haar kapsel in orde. Zweetdruppels glinsteren op haar voorhoofd, dwars over haar nek loopt een rode streep. Mevrouw Veisz zucht, gaat naar de vleugel, haalt de loper van de toetsen en vouwt hem zorgvuldig op. Veisz draait zijn rolstoel zo abrupt naar het instrument toe dat hij zijn vrouw haast omver duwt. Mevrouw Veisz weet dat haar man nu verder niet gestoord mag worden. Dus gaat mevrouw Veisz zitten en kijkt naar hem met lege ogen. Veisz laat zijn vingers over de toetsen vliegen. Houdt op, begint opnieuw. Hij neuriet in zichzelf, denkt na, noteert iets op een vel muziekpapier, haalt er dan een streep door, noteert opnieuw. Veisz, de invalide, is eindelijk in staat om te werken. |
|