| |
| |
| |
Duivelse katers
Dorinde van Oort
Katten spreken van oudsher sterk tot onze verbeelding, en altijd in extreme zin. Je houdt van ze, of je haat ze.
Werden ze in het oude Egypte als heiligheden vereerd, in onze Europese Middeleeuwen werden ze, evenals heksen en ketters, massaal vervolgd, mishandeld en verbrand.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Waaraan zijn de extreme reacties op katten te danken respectievelijk te wijten?
Een brok geschiedenis is onontbeerlijk.
Voor zover bekend werd de kat rond 3000 v. Chr. in Egypte ‘gedomesticeerd’ - als je het zo kunt noemen. Wilde katten uit de woestijn, op zoek naar voedsel en vertier, zullen zich hebben ontfermd over de knaagdieren, slangen en wezels die de graanschuren en provisiekasten van de oude Egyptenaren teisterden. Afgezien van hun nut, zal hun schoonheid zijn opgevallen, hun bevalligheid, hun humor en persoonlijke hygiëne, waarmee ze zich al gauw een plaats in huis, hof en hart konden veroveren. De Egyptenaren moeten hebben beseft wat in later eeuwen nogal eens werd vergeten: dat goed gevoede katten betere en betrouwbaarder jagers zijn dan hongerige. Als een territorium niet zekere attracties voor ze heeft, jagen ze net zo lief verderop. Hier moet het ze zo naar de zin zijn gemaakt dat ze zich, blijkens sommige tekeningen, zelfs incidenteel voor de vogeljacht lieten strikken.
De eerste ‘huis’katten worden afgebeeld tussen 2000 en 1200 v. Chr.: lonkend naar een duif, een vis verschalkend, of reikhalzend naar een etensbakje, en meestal gezeten onder de stoel van een vrouw. Misschien waren ze geliefder bij vrouwen dan bij mannen; misschien ook had de combinatie vrouw-kat toen al een symbolische lading. Maar het bleef niet bij die huiselijke rol.
De Egyptenaren zagen hun goden liefst in diergestalte. Zo trad de oppermachtige zonnegod Ra op als leeuw. Maar wie lagen daar zo lekker opgerold in de zon te slapen? Wier ogen leken het zonlicht op te slaan, zodat ze er ook 's nachts nog mee konden zien (het woord mau is, behalve een weergave van het kattengeluid, tevens het Egyptische woord voor zien...)? Evenbeelden van Ra, in een heel wat handzamer formaat!
| |
| |
Voortaan was het dus een zonne-kater die de Slang der Duisternis de kop afhakte. Maar daar het dier vanwege zijn lichtgevende ogen ook met de maan werd geassocieerd, kon het in één klap beide hemellichamen confisqueren.
Dan was er de wraakzuchtige godin Sekhmet, doorgaans afgebeeld als leeuwin. Zij kreeg, toen de conflict-mijdende, vredelievende kat eenmaal poot aan de grond had gekregen, al gauw een vriendelijker tegenhangster, die haar tenslotte verdrong: de godin Bastet, voorgesteld als half kat, half vrouw.
Bastet
De godin Bastet werd vereerd als maagd, maar ook als godin van de vruchtbaarheid, de liefde, en het moederschap. Zij was de schutsvrouwe van pasgeboren baby's, maar ook van gezondheid, plezier, dans en muziek. Miljoenen bronzen kattenbeeldjes en tekeningen getuigen van haar immense populariteit.
Herodotus, die in de vijfde eeuw v. Chr. rondtoerde door Egypte, keek er mede vanwege de Bastet-verering zijn ogen uit. Hij beschrijft de drommen pelgrims die jaarlijks naar de tempel in Bubastis trokken en wilde orgiën aanrichtten, waarbij meer wijn werd vergoten dan de hele rest van het jaar. Ze zakten de Nijl af in bootjes waarin al uitbundig werd gedronken, muziek gemaakt en gedanst. De vrouwen tilden hun rokken op en zweepten hun seksegenotes aan de wal op tot losbandig en obsceen gedrag - het was tenslotte een vruchtbaarheidsfeest!
Herodotus besteedt uitvoerig aandacht aan de katten. Aan de heilige katten, die de tempels bewaakten en zonodig indringers de stuipen op het lijf joegen door ze op de nek te springen. Ze werden ritueel gevoerd met brood en melk en verse vis uit de Nijl, en dag
| |
| |
en nacht letterlijk naar de ogen gezien door de priesters, die uit hun houdingen, de stand van hun snorren, de grootte van hun pupillen, hun rekken en strekken bij het ontwaken, en hun orenalsmede staartentaal, de toekomst konden aflezen. Maar ook de huiskat speelde een prominente rol en deelde in de eerbied. Als er ergens brand uitbrak, werd de kat het eerst gered. Kwam er een
Kattemummie
kat te overlijden, dan was het hele huisgezin in rouw gedompeld en schoor iedereen zijn wenkbrauwen af. Voorname families tooiden hun huissfinx met juwelen en oorringen, en natuurlijk at ze mee aan tafel. Wie, al was het maar per ongeluk, een kat doodde, werd gelyncht. De Perzische koning Cambyses won een oorlog tegen de Egyptenaren door zijn soldaten een kat op hun schild te laten binden, zodat de Egyptenaren, doodsbang één kattehaar te krenken, zich ogenblikkelijk overgaven. Gestorven katten werden gebalsemd en 70 dagen in salpeter gelegd, poot voor poot in tweekleurig linnen gewikkeld, en in een karvormig kistje gelegd, met beschilderde of linnen rondjes voor ogen en oren uit palmbladeren geknipt. De mummies werden staande in speciale grafkamers bijgezet, vaak met gouden etensschaaltjes onder pootbereik, en offerbakjes die regelmatig werden bijgevuld met melk.
Als je het allemaal leest, lijkt het een paradijs voor katten te zijn geweest. Maar de verering had een bedenkelijke kant. Alleen al de aantallen kattenmummies die zijn teruggevonden, wekten de bevreemding van latere archeologen. Het waren er miljoenen. Waar kwamen al die dode dieren in vredesnaam vandaan?
Inderdaad. Er zat een luchtje aan. Bij röntgenonderzoek bleken
| |
| |
de mummies verdacht vaak skeletjes te bevatten van maar een paar maanden, hooguit twee jaar oude katten. Die waren, blijkens hun gebroken nekjes, nogal eens een handje in de richting van hun mummiewording geholpen...
Desmond Morris e.a. concluderen dan ook dat priesters een lucratieve handel in mummies moeten hebben opgezet; een soort supermarkten, gelegen nabij de tempels van Bastet, waar batterijen heilige katten werden gefokt en tot mummies verwerkt. En nog kon niet aan de overstelpende vraag worden voldaan: sommige mummies bevatten naast een kattenschedeltje wat bijeengeraapte mensen-, vogel-, of zelfs kikkerbotjes!
Zelfs in deze hoogtijdagen was er dus een cynische keerzijde aan het lot van de kat: het individu raakte ondergeschikt aan de soort.
Niet minder cynisch was de bestemming van een partij van 19 ton (80.000 stuks) kattenmummies, die een Egyptische boer in 1888 op een onbebouwd stuk van zijn land aantrof, en verkocht aan een stel Britten die ze verscheepten naar Liverpool. Daar werd de lading bij gebrek aan belangstelling voor 4 pond per ton geveild en als mest gebruikt voor het bouwland. Waarmee verklaard is waarom er rond Liverpool nog wel scarabeeën, kralen en kleine artefacten worden gevonden, of een gouden etensbakje dat eens een kattenmummie toebehoorde...
Hoe de kat via Egypte naar het noorden heeft kunnen verhuizen is nooit met zekerheid achterhaald. Al in de zesde eeuw v. Chr. verscheen haar beeltenis op Griekse vazen en muurschilderingen. Terwijl er een streng exportverbod op katten van kracht was. Trof een Egyptenaar er eentje aan buiten zijn grenzen, dan kocht hij haar onmiddellijk, voor thuis... Misschien dat dezelfde gewetenloze supermarktpriesters ze aan Fenicische kooplui hebben verkwanseld. Of dat de opmars van de bruine rat en de huismuis de beperkingen hebben versoepeld: nood breekt immers wet.
Hoewel de Grieken haar niet direct als het ideale huisdier schijnen te hebben verwelkomd, duikt ze wel op in de Griekse mythologie, en alweer als concurrent van een leeuw. Diana, godin van de jacht en de maan (!), wist haar broer Apollo, die de leeuw had geschapen, belachelijk te maken door de creatie van een mini-exemplaar! Ook Hecate werd met katten geassocieerd. Maar als godin van de nacht, de onderwereld, en de boosaardige betovering, zal zij het dier al een snufje hebben meegegeven van de sinistere
| |
| |
gevoelswaarde die het in later eeuwen zou aankleven.
Vermoedelijk is de kat met de Romeinen mee naar het noorden getrokken. Onderweg heeft zij zich nog weten te hechten aan een regelrechte opvolgster van Bastet: de Viking-godin Freya, ook een godin van de vruchtbaarheid, die in haar hemelse wagen door twee katten werd voortgetrokken - in een latere, vijftiende-eeuwse Schotse variant zelfs door twintig!
Maar de rehabilitatie was van korte duur. Want toen een nieuw Licht van de Wereld zich aandiende in de gedaante van Jezus Christus - nog wel met een concurrerende Maagd en Moeder - wachtte de kat in Europa het zwartste hoofdstuk uit haar geschiedenis. Mede, zelfs juist, vanwege de hoge waardering die zij eerder had genoten.
Het christendom maakte korte metten met de oude Germaanse goden en alle heidense gebruiken. Kerstmis en Pasen bleken nog aardig in de nieuwe constellatie te kunnen worden geïncorporeerd. De mythen, de volksverhalen, en de oeroude vruchtbaarheidsriten, lieten zich niet zomaar uitroeien. De kat had zich inmiddels stevig genesteld in het collectieve onderbewuste en in allerhande bijgeloof. Ketterij en tovenarij golden als regelrechte bedreiging voor het nog wankele gezag van kerk en staat. En daar de kat met beide geassocieerd werd, was haar lot bezegeld.
De respectabele Orde van Tempeliers, een Franse ridderorde die zich grote invloed en rijkdom had verworven in Europa, werd door ‘vrome’ lieden beschuldigd van blasfemische, vaak homoseksueel getinte riten, waarin een zwarte kater als de Duivel werd aanbeden en ritueel onder zijn staart gekust; verder werden er kinderen geofferd, hun bloed werd gedronken, hun vlees gegeten. Ook de Katharen werden van dergelijke praktijken beschuldigd, evenals de Manicheeërs en de Waldenzers.
Zo werden de oude vruchtbaarheidsriten, eigen aan elke agrarische levensvorm, door het vrome christenvolk geperverteerd om ze te kunnen veroordelen: de ‘heidense’, goedaardige vruchtbaarheidsgodin - Bastet, Freya - verwerd tot een duivelse kater. Kinderen werden niet beschermd, gezegend of afgesmeekt, maar door ketters vermoord en opgegeten. En al was er niets van waar, onder foltering werden alle gewenste bekentenissen afgelegd, met de brandstapel als eindstation.
Even gruwelijk was het lot van talloze ongelukkige ‘heksen’; niet uitsluitend, maar meestal toch vrouwen, zonderlingen en wedu- | |
| |
wen, alleenstaanden en echtbreeksters - oude besjes misschien, maar ook vroedvrouwen, wijze vrouwen, kruidenvrouwen en ‘tovenaressen’, die bij gebrek aan artsen vooralsnog de enige deskundige hulptroepen vormden bij cruciale gebeurtenissen als baren en sterven, ziekte, soms abortus. Het verleende ze een aanzienlijke macht over dood en leven, die als concurrerend werd ervaren door de kerk, de priesters en het patriarchaat.
Heksen met hun katten (17-de eeuw)
Wat zullen juist deze eenlingen en verschoppelingen geholpen zijn geweest met het gezelschap van een kat, die immers haar affectie schenkt zonder aanzien des persoons, ongeacht status, uiterlijk of rijkdom; en die in deze hysterische tijden zelf voortdurend werd opgejaagd. Wat zullen ze vaak elkaars enige steun en toeverlaat zijn geweest - beiden beloerd en beroddeld door buren, nagewezen en verraden. De kat werd met recht de ‘vertrouweling’ van de heks genoemd. Maar dat betekende voor gelovigen zowel als bijgelovigen: de Duivel in katsvel. Kon een heks niet naar believen van gedaante veranderen? En bij voorkeur in een kat? De ‘heksensabbat’, hoe kon het anders, ging gepaard met kinderoffers, het eten van hun vlees, het drinken van hun bloed - en met een kil soort vleselijke gemeenschap met de Duivel die deze vrouwen heetten te ambiëren, waardoor hun pact met hem bezegeld werd.
Het bezit, zelfs de nabijheid van een kat kon je op de brandstapel doen belanden.
Alweer: wat een ironie. De vrouw-kat Bastet, de fiere godin Diana, de Germaanse vruchtbaarheidsgodin Freya - werd in de
| |
| |
zieke verbeelding van half- of geheel celibataire priesters, magistraten en rechters bespot, hun vrouwelijkheid en vruchtbaarheid gedegradeerd tot de karikatuur van de oude, kwaadaardige, onvruchtbare, perverse heks; en haar trouwe kat tot duivelsgebroed.
Dat de jacht op ketters en heksen officieel werd gesanctioneerd door de kerk, kunnen we in elk geschiedenisboek lezen. Maar dat Gregorius IX in 1233 een Pauselijk Decreet uitvaardigde waarin hij de zwarte kat officieel ‘van de duivel’ verklaarde; dat Innocentius VII de moeite nam om de kattenvervolging met zoveel woorden aan te bevelen; en dat Innocentius VIII, nadat hij in 1487 de weerzinwekkende Malleus Maleficarum had bekrachtigd, ook expliciet zijn zegen hechtte aan de vervolging en berechting van katten, wordt in de officiële bronnen stelselmatig verzwegen.
Maar ook de katten werden op aanbeveling van de Malleus, een handleiding voor de identificatie en ondervraging van heksen, voor het gerecht gedaagd. Zij konden hun heks verraden door op haar toe te lopen, of haar redden door haar (o, lief dier! O zegen!) zogenaamd te negeren. Maar misschien had ze de rechters wel zand in de ogen gestrooid! Men nam geen enkel risico....
In Duitsland werden naar schatting 100.000 heksen verbrand, in
Gehangen kat in monnikspij (16-de eeuw)
Frankrijk 75.000, in Engeland 30.000. Ook Nederland liet zich niet onbetuigd, al zijn de aantallen minder dramatisch. Naar de aantallen katten kunnen we alleen maar gissen. Zeker is, dat het er miljoenen zijn geweest.
Noch Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen, noch De Lage Landen bij de Zee van Jan en Annie Romein, stipt de kattenvervolging zelfs maar aan. Evenmin - zo mogelijk nog bevreemdender - hun rol
| |
| |
als mensenredders in deze duistere eeuwen. Gelukkig dat er een royale bibliotheek aan meer katgerichte werken beschikbaar is, waarin dergelijke omissies worden rechtgezet.
Want als de kruisvaarders uit Palestina terugkeerden met de gevreesde zwarte rat in het ruim van hun schip - dan mocht het ‘duivelse’ dier ineens opdraven als enig wapen tegen de razendsnel om zich heen grijpende pest. De kat was wonderbaarlijk genoeg immuun voor de pestbacil, die via vlooien van de rat op de mens overspringt. Zwarte ratten zijn kleiner van postuur dan bruine, maar bepaald geen doetjes, en ze kunnen uiterst onaangenaam krijsen. Katten zijn wel degelijk bang voor ze. Des te heroischer hun ijver en hun strijd! En vaak kregen ze nog stank voor dank van de mensen die zo'n epidemie louter dankzij hun ingrijpen konden navertellen. Vaak werden ze zelfs aangezien voor de verspreiders van de pest, met alle gevolgen van dien.
Maar de zwarte rat vrat ook de oogst aan, daarover althans bestond geen misverstand. Men kon eenvoudig niet zonder katten. Alleen daaraan is het te danken dat de soort heeft overleefd. Dat er überhaupt zwarte katten over zijn, mag helemaal een wonder heten: die gingen het eerst de brandstapel op. Het kleinste witte befje of vlekje was een ‘vinger Gods’ of ‘engelenteken’: een aanwijzing dat het dier niet of nog niet in de greep van de duivel was.
Kleur was overigens geen garantie. Kattenmoord was volksvermaak, waarbij op kleur niet meer zo werd gelet. Tijdens de kroning van Elisabeth I werd een rieten pop van de Paus volgepropt met katten en op een vreugdevuur geroosterd. Op Sint Jansdag werden in Frankrijk nog tot het begin van deze eeuw katten opgegeten, in zakken of manden gestopt en verbrand, van torenspitsen gegooid, in tonnen doorstoken of gebruikt als muziekinstrument. Op Allerheiligen werden ze geofferd voor de oogst, en zelfs kerst vroeg nogal eens om een kattenoffer.
In Zweden werden in 1699 nog 300 kinderen wegens hekserij berecht. Ze zouden elk een jonge kat van de Duivel hebben gekregen ‘met de plicht boter, melk, kaas en spek te stelen die bedoeld waren als eenvoudige offers aan de Prins van de Duisternis’. Vijftien kinderen werden ter dood gebracht, zesendertig een jaar lang elke zondag voor de kerkdeuren gegeseld, anderen ‘in verschillende mate van strengheid gestraft.’
Over de betrokken katten hoeven we geen illusies te hebben.
| |
| |
In Frankrijk kwam de kat in het midden van de zeventiende eeuw weer aarzelend in zwang. Ze werd zelfs vertroeteld in voorname salons. Kardinaal Richelieu, een geducht heksen- en kattenvervolger, hield er een privé-legertje lievelingspoezen op na, waarvoor hij in zijn testament royale voorzieningen trof. Na zijn dood werden ze, uit wraak om zijn wreedheid, door zijn Zwitserse garde verbrand. Lodewijk XV duldde katten aan het hof; en in 1799 lukte het de astroloog Joseph Jeröme Lalande bijna om een nieuw sterrenbeeld naar ze te vernoemen. Helaas werd de noodzaak door collega's aangevochten, zodat de Kat weer van het firmament verdween.
In Engeland bracht de industriële revolutie enige rehabilitatie, toen met de nieuwe archieven, pakhuizen, spoorwegdepots, postkantoren en bibliotheken nieuwe arbeidsterreinen werden ontsloten. In sommige gevallen werd zelfs eindelijk een officieel salaris geboden, zoals bij de Britse PTT. Ook hier sloeg de stemming om en werd de kat ‘salonfähig’ bevonden, tot poezeligheid en schattigheid toe.
Naarmate Europa bekwam van haar heksenwaan, kreeg de kat eindelijk een dierwaardige plaats in onze samenleving.
Al wordt er aan de cruciale rol van de kat natuurlijk weer geen woord besteed, R.I. Moore's: The Formation of a Persecuting Society reikt materiaal aan dat in deze context zonder meer bruikbaar is. De uitstoting en vernietiging van maatschappelijke groeperingen in de vroege Middeleeuwen verklaart hij uit angst. Angst - voor melaatsen, joden, ketters; voor andersdenkenden en buitenlanders; en, in het geval van de heksen, voor vrouwen.
En angst, zeker als ze vermengd is met afgunst, kan leiden tot haat.
Jagen ook katten niet veel mensen angst aan?
In haar al even interessante boek, Witchcraze, a New History of the European Witch Hunts, verklaart Anne Llewellyn Barstow de heksenjacht vanuit feministisch oogpunt als een geslaagde poging van de kerk en het patriarchaat om zich van de gevreesde oermacht van de vrouw te ontdoen. Zij wijst op de perverse belangstelling die bij de verhoren aan de dag werd gelegd voor seksuele details en intimiteiten; de openbare lichamelijke visitaties en de vaak seksueel getinte martelingen. Die zouden vrouwen een zo afschrikwekkend voorbeeld hebben gesteld, dat ze nog eeuwenlang beducht zouden
| |
| |
blijven om openlijk, zoals in het oude Egypte en bij de Germaanse vruchtbaarheidsriten, uit te komen voor hun vrouwelijkheid, hun seksuele verlangens, hun vaardigheden en hun kracht. Llewellyn Barstow ziet de onderdrukking van de vrouw in Europa, waarvan we nog maar aarzelend aan het bekomen zijn, dan ook als een uiting van vrouwenhaat, en een directe nawee van de heksenwaan.
Natuurlijk zwijgt zij over de katten. Maar ook haar stelling komt hier van pas.
Eerlijk is eerlijk: er zijn aspecten aan de kat die angstaanjagend kunnen werken. Een beetje advocaat van de duivel noemt ze zonder moeite op.
Neem de gelijkenis met de slang: het duivelse serpent dat ons uit het Paradijs heeft verdreven. De kat beweegt even geruisloos; haar ogen, opgloeiend in het donker, kunnen even knipperloos staren en een slachtoffer verlammen tot katatonie. Een kat ligt, net als een slang, opgekruld te slapen; symbool voor de oneindigheid, de eeuwigheid, voor het omsluiten van de wereld - en voor de vicieuze cirkel. Slangen en katten jagen op dezelfde prooi.
Maar er is meer.
Zoals we hebben gezien, worden katten van oudsher bij uitstek met de vrouw geassocieerd; ten goede en ten kwade. Vaak wordt zij aangeduid als een vrouwelijk dier, zelfs al betreft het een kater. Vanwege haar gratie, haar schoonheid, en haar properheid op het eigen lichaam. Vanwege haar spreekwoordelijke moederinstinct (al wordt er wel eens een kleintje opgegeten), vanwege haar poezelige zachtheid, die kan omslaan in een hellevuur van klauwen en tanden; vanwege haar alle ver- en geboden tartende zelfstandigheid c.q. eigenwijsheid - en natuurlijk vooral vanwege haar ongebreidelde liefdesleven.
Het paringsgedrag van katten is naar menselijke maatstaf ronduit schaamteloos. En zo gewelddadig! De poes wordt met weinig egards gepakt, de eerste kennismaking met het harpoenachtige lid van de kater is uiterst pijnlijk, zodat deze na gedane zaken steevast wordt nageklauwd en nagesnauwd. Het gekrijs snijdt ons door merg en been. Maar nu haar ovulatie in gang is gezet krijgt de poes ondanks zichzelf de smaak te pakken. Even promiscue als onverzadigbaar, zal zij zich kroelend en joelend aanbieden aan wie maar zin heeft. Als alle katers in de wijde omtrek allang voor
| |
| |
Pampus liggen, weet ze nog van geen ophouden, tot haar hormonen zijn geluwd.
Ze is dan zwanger, dubbel en dwars - vaak van meerdere partners tegelijk. Over vruchtbaarheid gesproken! Wat zal zo'n aanblik de vrome christenen en puriteinen tegen de brave borsten hebben gestuit!
Eerder noemde ik de Maagd Maria als de christelijke verdringster van Bastet.
Maar in tegenstelling tot Bastet is Maria de kuisheid, de zuiverheid, de ingetogenheid Zelve. Niets erotisch of prikkelends aan haar, hoogstens een enkele decent ontblote, zogende borst. Stond de kat in Egypte voor Zon en Maan, ruimden de Griekse en Germaanse goden ruimschoots plaats in voor vruchtbaarheid en lichamelijkheid - de Christenvaders splitsten hun wereld overzichtelijker op: in hel en hemel, in Goed en Kwaad.
Christus was goed, de Duivel kwaad, en de Kater was zijn profeet.
Maria, Moeder en Maagd, was louter reinheid en onschuld. Maar ook zij had een pendant, een zwarte keerzijde, waarin ook - en juist - haar seksualiteit werd ondergebracht: de hoer, de heks, de satanaanbidster; en haar vertrouweling, de kat.
Geen plaats hier voor ambivalentie. Het was of zwart, of wit.
Maar de kat is één en al ambivalentie! En de aanbidding en verguizing die de kat ten deel viel, loopt wonderlijk parallel met de Werdegang van de vrouw. Zodat ik me afvraag of bij de vervolging van katten niet, net als bij de heksenjacht, een panische angst heeft meegespeeld voor de vrouwelijke seksualiteit?
Kan de angst die moet hebben gescholen achter de complexen en de perverse fantasieën van de middeleeuwse clerus en bestuurderen, niet tevens de voedingsbodem zijn geweest voor hun kattenhaat?
De kat is het meest expressieve dier in onze directe nabijheid. Haar ogen, groot buiten proportie, kijken onaangedaan door je heen. Ze oordeelt niet, ze is a-moreel. Maar net als kinderen en dronkaards spreekt ze altijd de waarheid. Zo wordt haar blik een spiegel van ons innerlijk, waarin we onze dubbele moraal zien, onze schuld, en onze angst.
| |
| |
‘In een land dat weinig met poesen op heeft en in een huis dat geen kat duldt stoten wij nog op een rest van het geloof aan haar boze macht,’ staat te lezen in het verrukkelijke en leerzame boek Wiben en de Katten van Til Brugman.
(...) ‘Want juist tegenover de kat moest veel geloof, bijgeloof en vooroordeel uit de weg worden geruimd, alvorens zij, na zoveel mishandeling en smaad, weer in liefde kon worden aangenomen. Ook in de ergste tijden hebben de vooraanstaanden het voor haar opgenomen. En wie nu nog de kat niet mag lijden (...) leeft op dit gebied nog in een tijd dat het haten van katten als het ware officieel was voorgeschreven. Haat en angst hangen aan één navelstreng van mama Domheid.’
O zo.
De literatuur weet, in tegenstelling tot het christelijk geloof, gelukkig wel raad met ambiguïteit. Couperus, in zijn liefdesverklaring aan zijn poes Imperia, noemt haar tevens zijn ‘duivelin’. En Maupassant brengt in zijn schitterende verhaaltje Sur les Chats in een notedop zo ongeveer alle aspecten van de kat onder die hier ter sprake zijn gebracht: een kat verandert in een vrouw en weer terug; ze is angstaanjagend en verleidelijk; ze sluipt onhoorbaar door donkere gewelven van een voormalig kasteel van, nota bene, de Tempeliers; en - last but not least - Maupassant bekent dat hij bij het strelen van het zijdezachte dier soms de onverklaarbare aanvechting voelt om het te wurgen...
Laten we onze katten dus aanbidden noch verguizen, maar eren en waarderen. Om hun moed en hun ijver, hun berusting en hun wijsheid. Om hun schoonheid en hun gratie. Om de heilzame werking op onze psyche, die wetenschappelijk is aangetoond. Maar vooral om hun ambivalentie. Goed en kwaad zijn categorieën die van geval tot geval moeten worden benoemd. Er is geen pasklare moraal. Maar alleen wie het kwaad in zichzelf kan onderkennen en aanvaarden, is een waardige partner voor de kat.
Ach - laten we ze toch maar een beetje aanbidden. Om wat we van ze kunnen leren: autonomie in doen en denken, en tolerantie voor wat zelfstandig naast ons bestaat.
| |
| |
| |
Geraadpleegde literatuur
Barstow, Arm Llewellyn: Witchcraze, a New History of the European Witch Hunts, 1994 |
Brugman, Til: Wiben en de Katten, 1951. |
Beadle, Muriel: The Cat, History, Biology and Behavior, New York, Simon and Schuster, 1977 (p.73ff!). |
Couperus, Louis: Korte Arabesken, 1911. |
Dale-Green, Patricia: Cult of the Cat, 1963. |
Ginzburg, Carlo: Extasen. Een ontcijfering van de heksensabbat, 1989. |
Holland, Barbara: Secrets of the Cat. Its Lore, Legend, and Lives, 1988. |
Huizinga, Johan: Herfsttij der Middeleeuwen, 1941. |
Kirk, Mildred: The Everlasting Cat, 1977. |
Maupassant, G.: Contes et Nouvelles, 1884-1893. |
Moore, R.I.: The Formation of a Persecuting Society, 1987. |
Morris, Desmond: Cat World, a Feline Encyclopedia, 1997. |
Romein, Jan en Annie: De Lage Landen bij de Zee, 1940. |
Spence, Lewis: Myths and Legends of Ancient Egypt, 1942. |
Tabor, Roger: The Wildlife of the Domestic Cat, 1983. |
|
|