| |
| |
| |
Essay
Gustave Doré: The Ancient Mariner
| |
| |
| |
Proost Satan
Karel van Eerd
1
‘Mijnheer is letterkundige,’ zei Joachim ter verheldering, ietwat verlegen. ‘Hij heeft voor Duitse bladen de faam van Carducci op schrift gesteld, - Carducci, weet je wel.’ En hij werd nog verlegener, toen zijn neef hem aankeek en leek te zeggen: Wat weet jij dan wel van Carducci? Net zo weinig als ik, zou ik denken. (Thomas Mann, Der Zauberberg, derde hoofdstuk, Satana).
| |
2
* 1835 Pietrasanta (nabij Viareggio).
Vader, bij de politie van het Groothertogdom Toscane verdacht wegens republikeinse, subversieve sympathieën, als huisarts overgeplaatst van het ene gehucht naar het andere. Daarom geen lagere school voor de kleine Giosuè; lezen en schrijven leert hij thuis. In '49 in Florence bij paters op kostschool; zijn Latijn wordt er niet minder van. Wint in '53 studiebeurs van Hogere Normaalschool in Pisa, waar hij in '56 afstudeert. Het eerste jaar leraarschap leidt niet tot een vaste benoeming wegens ‘immoreel en onreligieus’ gedrag. Intussen publiceert hij zijn eerste dichtbundel.
Moeilijke jaren: geliefde broer komt om het leven tijdens twist met vader; vader, kapot van verdriet, sterft een jaar later; moeder en jongere broer ten laste van Giosuè, terwijl hij moeizaam de kost verdient met privélessen en een enkele klus voor een uitgever. In '59 een reguliere leraarsbaan, en huwelijk.
In '60, na de eenwording van Italië (minus de Pauselijke Staat), benoeming tot hoogleraar Italiaanse literatuur in Bologna. Daar blijft hij de rest van zijn werkzaam leven, ondanks in '68 dreiging van overplaatsing wegens antigouvernementeel gedrag, en in de jaren '80 diverse prestigieuze uitnodigingen van elders. Is hoogst actief op vele levensgebieden. Uit het huwelijk worden vier kinderen geboren. De drukke sleur van het academische bestaan vindt compensatie in ettelijke liefdesaffaires. Publiceert zo'n veertien dichtbundels en enige folianten proza. Zijn politieke activiteiten,
| |
| |
eerst als republikein, na '80 als monarchist, leiden eerst niet tot een kamerlidmaatschap, maar in '90 tot zijn benoeming als senator voor het leven. Nobelprijs voor literatuur in 1906.
† 1907-
- Wij lezen verder in de Toverberg.
| |
3
‘Dat klopt,’ zei de Italiaan ja-knikkend. ‘Ik had de eer uw landgenoten te verhalen over het leven van die grote dichter en vrijdenker, toen het was afgesloten. Ik kende hem, ik mag mij zijn leerling noemen. In Bologna heb ik aan zijn voeten gezeten. Hem dank ik wat ik mij eigen noem aan cultuur en optimisme. (...)
Alle begin is moeilijk. Trouwens, alle arbeid die die naam verdient is moeilijk, nietwaar?’
‘Ja, dat weet de duivel!’ zei Hans Castorp, en het kwam recht uit zijn hart.
Settembrini fronste meteen zijn wenkbrauwen.
‘U roept zelfs de duivel aan,’ zei hij, ‘om dat kracht bij te zetten? Satan in eigen persoon? Weet u ook dat mijn grote leermeester aan hem een hymne heeft gewijd?’
‘Met permissie,’ zei Hans Castorp, ‘aan de duivel?’
‘De zelve. In mijn vaderland wordt die somtijds gezongen, bij feestelijke gelegenheden. O salute, o Satana, o ribellione, o forza vindice de la ragione... Verrukkelijk lied! Maar die duivel was het vast niet, die u in gedachten had, want die staat met arbeid op zeer goede voet. Die op wie u doelde, die arbeid verafschuwt, omdat hij daarvan te vrezen heeft, is vermoedelijk die andere, die men, naar het heet, geen vinger moet reiken.’
| |
4
De kleine boekhandel nabij het oord waar ik loom de zomer doorbreng, verschaft hoofdzakelijk de Italiaanse bestsellers, niet te versmaden als verveling dreigt, maar op zekere uren overdag onvoldoende als prikkel voor het brein. Daarom gaat er in de koffer een paar pond solide lectuur mee, voor de zekerheid. Dit jaar Mann.
De Toverberg is geheel en al prachtig en met die kwalificatie verdoemd. Ik ben geen geleerde dichter in het antieke Alexandrië, haat niet het dikke boek, maar deze duizend bladzijden vol, over- | |
| |
vol, superbe volzinnen voldoen niet. De personages zijn allemaal teringlijders. Daartegen mag men geen bezwaar inbrengen. Dat gaat zo, in een sanatorium. Omtrent de dames, die op afstand worden vereerd en op heur sterfbed met bloemboeketjes worden versierd, past zwijgen.
Ik beperk me tot de drie van het citaat. Neef Joachim is de totale onbenul, die dan ook stereotiep een militaire carrière nastreeft. Jeune premier Hans Castorp is om te beginnen en blijft een heel dik boek lang de onschuld die zichzelf vermoordt. De schoolmeester Settembrini echter verdient sympathie. Zijn anticlericalisme komt voort uit een benijdenswaardige familietraditie. Zijn rationalisme is hartstocht geworden. Daarom en desondanks is hij een aardige man.
En settembrini heten ook de laatrijpende vijgen die ik hier pluk. Ze zijn, anders dan de meer bekende soort, blank van binnen, engelachtig klein. Daarbij past een glaasje vinsanto.
| |
5
Van Carducci weet ik iets meer dan Castorp & Neef, zeker minder dan Settembrini. Zijn Barbaarse Oden waren mij eerder een genoegen. Veel te veel antieke godheden, heroën en nimfen, heel wat die men in het lexicon moet zoeken, terwijl ik er notabene voor geleerd heb. Die zijn dan ook in meerderheid niet klassiek maar veeleer erfenisjes van het achttiende-eeuwse klassicisme, literatuur. Mijn leesplezier echter was vanwege de vorm, de metriek, de ‘barbaarse’ adaptatie van antieke metra, met name de dekselse dactyli. Dat had die Goethe, en hij was de eerste niet, in het Duits al een eeuw eerder gedaan, en met succes. Ook Nederlandse vertalers hebben het beproefd, maar zelden kwamen zij verder dan ‘geef me m'n hoed en m'n jas, en m'n stok, en dan ga 'k ervantussen’. De kostschoolpater die de kleine Giosuè het Latijn bijbracht, was niet geïnteresseerd in metrische kwesties en las Arma virumque cáno, Trójae qui primus ab oris/ Itáljam fáto prófugus... etc., in plaats van onze Germaanse dreun met canó, Trojáe, Italiám, fató, profugús. Beide manieren negeren de ordening naar duur van lettergrepen, maar wat Carducci in het oor had behield in elk geval het woordaccent. Op basis daarvan heeft hij op ‘barbaarse’ wijze - dat wil zeggen, zo ongeveer als een Germaan van de late keizertijd, die ook de kwantiteiten niet meer hoorde - een voor het Italiaans
| |
| |
nieuw metrum ontworpen. Het resultaat was welluidend en niet zelden imponerend. Neem, uit de elegie ‘Bij de urn van Percy Bysshe Shelley’:
O cuor de'cuori, sopra quest'urna che freddo ti chiude
Odora e tepe e brilla la primavera in fiore.
(O hart der harten, boven deze urn die kil u omsluit/ ligt geurig, vochtig, flonkerend de lente in bloei.)
Het experiment heeft weinig navolging gehad. D'Annunzio, die niets naliet om te bewijzen dat hij het beter kon, heeft even later op die manier nog prachtige Romeinse elegieën geschreven, en Pasolini, die ook geen kans op parodie liet liggen, meer dan een halve eeuw nadien, enige dodelijke epigrammen. Maar deze lange regels, die bovendien riekten naar het vrije vers, konden de eeuwige endecasillabo niet van zijn troon stoten. De heksenmeter bleef een duivels probleem.
| |
6
De Barbaarse oden zijn thuis achtergebleven, op broos papier, braaf in hun beschaafd blauwgrijs bandje. O nostalgie! Maar de hymne aan Satan staat in in een andere bundel.
De kleine boekhandel nabij, waar ik dit jaar geen Italiaanse bestseller kocht, fourneert ook voor de leeslijst van lyceïsten. Daar vind ik de pocketeditie, die hier economisch heet. En waarlijk, ik voel mij niet bekocht. De inleiding is ampel en filologisch verantwoord, van een gestaalde marxist, maar je merkt er niks van. Er is een overdaad aan voetnoten, zakelijk, maar vooral ook verklarend. En dan bij elk gedicht nog vooraf een interpretatie in algemene zin, die de plot verraadt, net zoals immer nog op de Belgische televisie een krimi wordt aangekondigd. Alles is er aan gedaan om de lyceïsten enig zelfstandig denken te besparen. Dit komt mij nu even goed uit, aan het einde van een lome zomer. Settembrini savoureer ik, terwijl ik mij laaf, ook aan de moraal.
| |
7
Het was oorspronkelijk een toost, zo leert de introductie mij, voorgelezen tijdens een feestmaal van vrienden. Doch het is meer dan dat.
| |
| |
We hebben hier te maken, leer ik voorts, met een overwinningsode aan vooruitgang, cultuur, wetenschap, vrijdenken, natuur, levensvreugde, schoonheid, liefde; kortom aan al die levenskrachten die door obscurantisme, conservatisme en religieus-politiek immobilisme, door fanatisme, dogmatisme en hypocriet-bijgelovig vals moralisme veroordeeld worden, en tout court geïdentificeerd met het Kwaad (of de Kwade), dat wil zeggen met ‘Satan’.
Vijg, teug, proost!
Carducci's ‘Satan’ is de incarnatie zelve, door de geschiedenis heen, van de onstuitbare stroom en vooruitgang van het leven en de mens.
Bij mijn gezond! Gezondheid!
| |
8
Onstuitbaar voortgaan, ter zake! Het gaat om vijftig kwatrijntjes, origineel qua metriek. Mann-Settembrini citeert (zie 3) het negen-enveertigste.
- Terloops stip ik aan dat hij daarbij een foutje maakt. In ‘O salute, o Satana’ is dat eerste ‘o’ toegevoegd, waarmee ook ‘salute’ vocatief wordt en dus: heil = Satan. Doorleefde interpretatie, maar het gaat om een toost: Satan, proost! -
De eerste strofe:
Ragione e senso; - Dat is hoogst fraai, zoveel als:
Fraai is anders. Zo voortgaan heeft reden noch zin. En dan is het ook nog maar de vraag of regel 4 niet veeleer over rede en gevoel gaat, ook al levert dat geen rijm. Teruggaan dus.
Het vormpje is de grap. De even regeltjes rijmen, quinari, jambische tweevoetertjes, behalve dat ze niet zo jambisch zijn. Ook de oneven regels hebben twee accenten, maar rijmen doen ze niet;
| |
| |
het bijzondere is dat het sdruccioli, struikelaars, zijn. Het is niet moeilijk de kiemcel te raden: Sátana, dekselse, duivelse dactylus. Wat krijgen we dan? Zes (xXxXxx of XxxXxx) plus vijf (xXxXx of XxxXx) is elf lettergrepen, hendecasyllabus! Op de zorgelijke kwestie of de endecasillabo als zodanig, naar zijn ware aard begrepen, ooit een cesuur had, had kunnen hebben, of verdragen, ga ik niet in. Carducci heeft beslist dat hij het mocht, maar voelde zich toch genoopt de snedigheid van zijn struikeling ten halve te verdoezelen met een regeleinde. Zo'n noteringswij ze is ook handig voor wie krabbelt op manchet of deftige menukaart. Maar de elflettergrepige bleef het, dewelke meestal, meest ten onrechte, vereenzelvigd wordt met onze vaderlandse vijfvoetige jamben. Laat me het zo proberen, zij het in de weerbarstige stijl van een Adwaita en een Vestdijk; en een huppeltje mag. De woordkeus moge weerklank zijn van een Ten Kate, of liever een Paradijs. Vooruit!
Aan u, van 't zijnd' ontzaggelijk begin,
Geest en materie, en reden en zin;
Terwijl in 't glas de wijn wel fonk'len wil
Gelijk de ziele in des oogs pupil;
Terwijl de zon en d' aarde zalig stralen,
Elkander spreken in der liefde tale;
Van orgisch' echt de berg af een gerucht vaart
En hartslag bonst van 't laagland dat weer vrucht baart;
Ontbreidelt zich voor u 't verwoed refrein,
Roep, Satan, u ik aan, prins van 't festijn.
| |
9
Dat is geen lichte kost, verwijst eerder naar een zware dronk. Het loflied is opgenomen in de bundel Levia Gravia. Als ik niet waarschuw, geldt het als levia, light verse, het rijmt immers, het gaat in de maat, en roept ook wel een lach op. Maar het gold evenzeer, veeleer, als gravia, nogal heavy stuff.
De Satanhymne is van september 1863, twee jaar later onder pseudoniem uitgegeven; de bundel in '68, ook het jaar van
| |
| |
Carducci's schorsing uit het ambt wegens al-te-linksigheid.
Het Bolognese dagblad Il Popolo herdrukt het gedicht in zijn editie van 8 december 1869, de openingsdag van het Vaticaanse Concilie. Dat gaf schandaal. Een politieke vriend maakt de dichter in die zelfde kolommen het verwijt dat het geen poëzie is, doch een intellectuele orgie, en erger nog, antidemocratisch. Het is immers nauwelijks begrijpelijk voor lezers met een gymnasiumopleiding, en het volk zal er geen 10% van snappen. Te meer is het antidemocratisch omdat men het volk verraadt, niet helpt, door het principe van het kwaad te vergoddelijken.
Enige dagen lang was Carducci nationaal in het nieuws: gebrom van democratische politici, meelij van filosofen, verdoemenis vanwege de clericalen. Min of meer anonieme brieven beloofden hem zonder meer de hel, het bordeel sloot voor hem de deur - weg wezen, viespeuk! - het riool blies hem een walm van verontwaardiging toe.
Gretig naar schandaal vertaal ik voort:
Weg wijwaterkwast, paap, weg cantilene!
Vergeet het, paap, want Satan gaat niet henen!
Zie de mystieke kling Michiels verzieken,
Aangetast door roest, en zie, zonder wieken
De trouwe engel in het niets geland.
Verijsd is de bliksem in Jahwehs hand.
Komeet, planeet, een eng'lenregenval,
Verdoft, verbleekt, terneer uit al 't heelal.
In de materie die nimmer zou slapen,
Prins van 't reële, van 'tgeen is geschapen,
Leeft Satan slechts. (...)
Met die conclusie was Carducci zijn tijd vooruit. Nietzsche heeft pas ruim twintig jaar later het feit van Gods dood bekendgemaakt. Voor velen bleef Giosuè als medeplichtige gelden, ook nadat hij zich, verliefd op koningin Margherita, tot Rechts bekeerd had, hetgeen in 1906 in een Nobelprijs zonder schandaal resulteerde. Welk
| |
| |
een vooruitgang, 90 jaar later, met onze geliefde Dario Fo, die nog nooit een knie gebogen heeft!
De pointe kennen wij nu. Er zijn echter nog veertig strofen te gaan. Daarin gold ‘eerst de muziek, dan de woorden’. Nee, dat moet ik anders zeggen. De voortgang van het betoog wordt in hoge mate bepaald door de eisen van de versvorm en van de taal, die moet klinken. Klinken... proost! De vertaler moet het andersom doen. In een geval als dit levert dat vreemde muziek op, zoals die van het terugspoelen van een cassettebandje. Om de lezer die daaraan genoegen beleeft, enige beledigingen jegens de christenheid niet te onthouden, geef ik het vervolg toch, doch in proza (met filologenweetjes).
| |
10
... Leeft Satan alleen. Hij heerst in de flikkerstraal van een zwart oog, 't zij dat hij loom ontsnapt en standhoudt, of scherp en nat uitdaagt, aanhoudt, ('t Gaat over wijn, lees voort.) Hij glanst van de trossen in 't blije bloed, waardoor de vreugde van even niet verslapt; dat het vluchtige leven sterkt, dat treurnis uitstelt, dat liefde daarin verankert.
U, Satan, beademt mijn vers, als u uit mijn borst berst met een uitdaging aan de god van de priestervorsten, de bloedige vorsten; en als een bliksem de geesten schokt.
Voor u leefden Ahriman, Adonis, Astarte (de geest van het kwaad bij de Perzen, de vruchtbaarheidsgod en -godin van Phoenicië) en marmers, doeken en boeken, toen de Ionische klare luchten (het klassieke Hellas) gezegend werden door Venus Anadyomene (opduikend, vanwege haar geboorte uit zee). Voor u ruisten de bomen van de Libanon, de door de milde Cyprische (Venus) weer tot leven gewekte minnaar (Adonis): voor u ziedden de dansen en reien, voor u de blanke maagdenliefde te midden van de geurige palmen van Edom, waar Cyprus' zeeschuim bleekt.
Wat doet het er toe of barbaars de Nazareense razernij van liefdesmalen naar obscene rite met heilige fakkel uw tempels in brand stak en Argos' (Griekenlands) beelden ter aarde wegwierp? U werd als vluchteling tezamen met de huisgoden opgevangen in de boerenkrotten van het plebs dat niet vergat.
Sindsdien een kloppende vrouwenboezem vervullend, hete godheid en minnaar, keert u de bleke heks van eeuwig zoeken ertoe
| |
| |
het zieke wezen te hulp te komen. (Hierover zijn de geleerden het niet eens. Wie het snapt mag zich melden. Maar prachtige muziek, die twee kwatrijnen: Quindi un femineo/ sen palpitante/ empiendo, fervidol nume ed amante,// la strega pallida/ d'eterna cura/ volgi a soccorere/ l'egra natura.)
Aan het starre oog van de alchimist, aan de blik van de onbekeerbare magiër, onthult u, voorbij de omheining van de slome kloosterhof, de flitsende frisse hemelen.
Naar 't land van Thebe (de Egyptische woestijn) u in de werkelijkheid ontvluchtend, verborg zich triest de monnik.
O van uw uitlaat verstoken ziel (de gecastreerde Abélard), heilzaam is Satan; hier, Héloise. Vergeefs kastijdt u zich in 't ruige kleed (hij was na de rampzalige liefde monnik geworden): hij mompelt voor u het vers van Maro en Flaccus (Vergilius en Horatius) door Davids treurzangen (de psalmen) en klagen heen; en Delfische gestalten (Apollinische schoonheden), roze in de ruige zwarte gemeenschap (het klooster) voert u Lycoris, voert u Glycera aan (dichtersgeliefden vernoemd in Vergilius' Bucolica en Horatius' Oden).
Maar andere beelden, van een schonere era (het antieke Rome), bevolken somtijds de slapeloze cel. Uit de bladzijden Livius doet hij (Satan) vurige volkstribunen, consuls, tierende massa's opstaan; en begeesterd van Italische trots duwt hij u, monnik (Arnold van Brescia († 1155), leerling van Abélard, kerkhervormer, ideoloog van de Romeinse rebellie tegen de Paus), het Capitool op.
En u, die de woedende brandstapel niet vernietigd heeft, profetische stemmen, Wycliffe en Huss (de Engelse en de Boheemse veertiende-eeuwse ketter), zendt uw waakzame kreet de lucht in: de eeuw vernieuwt, drachtig is de zomer. Nu, nu beven mijters en kronen: uit de kloosterhof rommelt de rebellie, en strijdt en predikt onder de stola van broeder Girolamo Savonarola. Maarten Luther wierp zijn pij af; werp uw boeien af, menselijk denken, en straal en flits omgord met vlammen; materie, sta op; Satan heeft gewonnen.
Een prachtig, gruwelijk monster breekt los, beloopt de oceanen, beloopt de aarde: stralend en rokig als de vulkanen overstijgt het de bergen, vreet het de vlakten;...
Hier is iets gans anders aan de hand. Fraai, maar waarover gaat het? Enige kwatrijnen verder lees ik: over de onstuitbare vuurwagen, en het commentaar leert mij wat ik vergeten had, dat de faam
| |
| |
van dit gedicht niet slechts op het redelijke antipapisme berust, maar ook op moderniteit: de stoomtrein. Dit verdient versificatie.
| |
11
Een fraai, gruw'lijk monster springt uit de band,
Snelt oceanen langs, snelt over land:
Flonk'rend en rokig gelijk een vulkaan,
Verwint het bergland, vreet in 't dal zijn baan,
Vliegt hoog over krochten en bergt zich dan
Diep weg langs paden die men gissen kan,
Duikt op; van kust tot kust giert ongetemd
'n Orkaan, zijn schreeuw, die alles overstemt:
Zijn asem spreidt zich, ja, als een orkaan:
Ziet, volk'ren, machtig Satan langs u gaan.
Van plaats tot plaats brengt hij u 't welbehagen
Op zijn onstuitb're vlammen-zegewagen.
- Terug naar de Toverberg.
| |
12
Elke vertaling is een leesverslag. Dit rapport van mijn lectuur heeft niet geleid tot een vertaling welke die erenaam verdient. Hoe kwam dat? Of de duivel ermee speelde. En de zoete settembrini, hemelse kost, maar niet eens licht verteerbaar, en het slokje, want daarom gaat het immers, vijftig strofen lang, en de slechte invloed van de vrijdenker Settembrini, met wie mijn verhaal begon, en bij wiens citaat (zie 3) ik nu ben aangeland.
Gezondheid, Satan, o gij rebellie,
O gij wrekende kracht van het genie!
Gewijd stijgt op tot u wierook en ave!
U won de wedstrijd met der priesters Jahweh.
| |
| |
| |
13
De dichter echter was vooreerst zelfs geen wapenstilstand vergund. Vijf jaar na het schandaal voelde hij zich nog genoopt tot een polemisch antwoord aan een minkukel, die hem ter zake van Satan - ‘die mij nu echt de neus uitkomt’ - beargumenteerd verweten had, ten eerste, dat Dante, Tasso en Milton de duivel anders hadden geschilderd - ‘dank u! dat waren gelovige dichters’ - ten tweede, dat ook Goethe, Byron en Heine hem anders hadden voorgesteld -‘dank u nogmaals! die instrumenteerden episch of dramatisch de duivel van de legenden’ - ten derde, dat de volksfantasie een ander begrip van de duivel heeft - ‘duizendmaal dank ten laatste! het volk gelooft, of geloofde, in de duivel.’
En waarom had Carducci met geen woord gerept van Baudelaire? Ook mij zou zulk verwijt kunnen treffen, nu in Nederland sinds kort Baudelaire weer gelezen, althans gekocht wordt - in de puike vertaling van Peter Verstegen of die andere, van die arme duivel - door de velen die geen Frans hadden in hun eindexamenpakket, en de weinigen die wel. De dichter antwoordde als volgt.
‘In 1863 kende ik Baudelaire niet. Maar ik ben noch zo nederig, noch zo hovaardig dat ik zou willen dat mijn tegenstanders mij op mijn woord zouden geloven. De kaarten op tafel. Voilà, Litanies de Satan (hier in Verstegens vertaling):
Gij van de engelen de schoonste en meest wijze,
Door 't lot verraden God, beroofd van eerbewijzen,
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
O Vorst der ballingschap, wie onrecht is gedaan,
Die na een nederlaag steeds sterker op zal staan,
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
O gij die alles weet, groot soeverein ter helle,
Genezer van de vrees waar mensen zich mee kwellen,
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
| |
| |
Gij die melaatsen zelfs, door liefdesonderwijs,
En paria's de smaak leert van het Paradijs,
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
Gij die met Dood, dat sterke oudje, 't bed wilt delen
Om er die dolle meid, Verwachting, mee te telen!
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
Gij geeft aan de bandiet zijn blik, trots en sereen,
Die heel een volk verdoemt, rond een schavot bijeen,
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
Gij die de plaatsen kent in de jaloerse aarde
Waar God zijn flonkersteen naijverig bewaarde.
Satan, heb medelij met mijn landurig lijden!
Gij wiens scherp oog de diepe arsenalen ziet,
Waar 't volk van de metalen van zijn rust geniet,
Satan, heb medelij met mijn langdurig lijden!
‘Laat wie wil in de Bloemen van het kwaad de rest van deze litanie nalezen, en een oordeel geven wat die te maken zou hebben met mijn hymne.’
Dat wilde ik, en mijn conclusie is: op een hoofdzaak - ook Baudelaire's duivel is de moderne wetenschap toegedaan, hij ‘biedt de uitvinder nieuw licht’ - en verder weinig. Alleen al de enscenering! Carducci's Satan raast door de dreven op zijn stoomlocomotief, die van Baudelaire droomt in stilte in de diepste krochten der hel.
- Uit de diepten omhoog weer, de Toverberg op.
| |
14
Dat alles had op de goede Hans Castorp een hoogst opmerkelijk effect. Italiaans verstond hij niet, en de rest stelde hem evenmin op
| |
| |
zijn gemak. Het smaakte naar zondagspreek, hoewel het op lichte, spottende toon werd voorgedragen. Hij keek zijn neef aan, die zijn ogen neersloeg, en zei toen:
‘Och, Mijnheer Settembrini, u neemt mijn woorden veel te precies. Dat van die duivel was, wat mij betreft, zomaar bij wijze van spreken, verzeker ik u!’
‘Aan een enkeling met esprit bestaat behoefte,’ zei Settembrini, terwijl hij melancholiek de hemel inkeek.
|
|