| |
| |
| |
Leen Tamm
Sana Valiulina
‘... en zag een auto voor het raam stoppen. Leen rende de trap af en deed de deur open - de boerderij was omsingeld. Zij was verraden. Schietend probeerde zij naar de zolder te vluchten, maar werd geraakt door een kogel, viel en verloor het bewustzijn. Tijdens het verhoor werd Leen gruwelijk gemarteld, maar ze zei geen woord, noemde geen naam. Dankzij haar moed en heldendom konden de Estse partizanen onder de leiding van de Communistische partij van de Sovjet Unie hun strijd tegen de Duitse bezetters voortzetten. Leen Tamm stierf, maar de herinneringen aan haar zullen eeuwig in de ziel van het Estse volk blijven voortleven.’
Alija zuchtte, rukte haar blik los van de volgekrabbelde a-viertjes en keek pas toen gekweld de zaal in. Ze voelde zich bevrijd en schaamde zich dood. Haar keel deed pijn, de verkrachte stembanden waren kurkdroog. De hele lezing had zij zorgvuldig haar ogen verborgen, maar haar stem... die warme vibraties toen zij over de kleine Leen vertelde, het ondervoede meisje met dunne witte vlechtjes dat met een busje verse melk door het bos naar haar zieke opa liep, door het bos waar zij zich tien jaar later met een mitrailleur achter de struiken zou verschansen, de stem moduleerde, macaber en dreigend, verraad, intonaties van wanhoop, gruwelijke martelingen; subtiele trillingen van de stem, dan dood en onsterfelijkheid, pure, hemelse trillers van een leeuwerik in de lente, en altijd de krachtige leidende hand van de Partij, de stem culmineerde in een plechtig klokgelui...
Over dit alles heen weefde de stem een broos, bijna doorzichtig spinneweb van ironie die Alija's gezicht moest redden.
Met haar ogen beschaamd neergeslagen, zag zij uit een ooghoek het hoge gelakte kapsel van de docente partijgeschiedenis: bij iedere dramatische wending in het leven van de Estse komsomolka Leen Tamm, en vooral wanneer Alija haar stem extra gevoelig liet vibreren om niet in lachen uit te barsten, begon het meelevend heen en weer te wiegen.
De zaal, inclusief de meest actieve komsomolleden keek halfslaperig, halfspottend, halfbegrijpend of helemaal niet. In de zaal
| |
| |
werd er geflirt, gefluisterd, geslapen, gelezen, huiswerk gemaakt... Tatjana Petrovna, docente partijgeschiedenis, kon tevreden zijn, de opkomst van de komsomolvergadering was zeer hoog. Het kon ook niet anders, want alle studenten hadden te horen gekregen dat er na de vergadering een controle plaats zou vinden... dan zouden de schapen zich mekkerend bij de nauwe deur verdringen om door twee potige kerels van het faculteits-komsomolbureau geteld te worden. Verdwaalde schapen, was er gewaarschuwd, werden op het matje geroepen.
Alija raapte haar papieren, die zij liefst meteen in een prullenbak zou gooien, bijéén en ging niet ver van het grote raam zitten. Het gelakte kapsel van Tatjana Petrovna, dat minstens twee keer zo groot was als haar hoofd, glansde in de lentezon; de sobere ‘partijplooien’ om haar mond werden verzacht door een glimlach die haar strenge gezicht bijna menselijk maakte. Ze had de reputatie een compromisloze communiste te zijn.
‘Je kan niet meer bij haar stuk,’ zei Tonja die naast Alija zat, ‘straks wil ze je nog lid van de partij maken.’
Tatjana Petrovna's gelukzalige glimlach richtte zich nu op Alija.
‘Kijk, kijk hoe ze je met haar ogen verslindt, het is niet pluis met al die partijdames die zogenaamd met de revolutie zijn getrouwd,’ zei Tonja veelbetekenend, en toen op een heel andere toon: ‘Ach, Alija, neem het toch niet zo serieus, iedereen doet het, beschouw het als een noodzakelijke kwaad waartegen je toch niets kan doen, het bespaart je een hoop ergernis, en bovendien hoef je je geen zorgen meer te maken over je examens partijgeschiedenis.’
Voor haar eerste examen partijgeschiedenis had Alija onvoldoende gekregen. In de gang was ze wanhopig in tranen uitgebarsten, volkomen overtuigd dat dit het begin van het einde van haar carrière en van haar hele leven betekende. Even kreeg de blauwe lentelucht de lijkkleur van het systeem - het was dichterbij dan ze dacht. Dat boezemde Alija een bijna mystieke angst in, gaf aan haar plotseling zwakke ledematen een godvrezende huivering. Was ze toch maar niet naar de kapper gegaan! Ze hadden haar nog gewaarschuwd: ‘Alija, ben je gek, nooit je haren laten knippen voor een examen, dan ben je ook je kennis kwijt.’ Natuurlijk vond ze het allemaal vreselijke onzin, heidense kletspraatjes van achterlijke provincialen. De stoffer van de kapster veegde Alijas lange donkerblonde lokken in de hoek, wat zou er toch met de haren van Samson verder zijn
| |
| |
gebeurd, vroeg Alija zich af, toen ze haar lokken bij een wit-zwart-rood-bruin hoopje zag gevoegd.
Wat er op haar bevrijd hoofd was overgebleven was licht, zacht en luchtig, door de zon en de wind doordrenkt. Alija vloog over de Moskouse straten, gevolgd door bewonderende, ongelovige mannenblikken. Charmant, absoluut charmant, verklaarde iedereen, je lijkt op een Française.
Tatjana Petrovna's bruine lokken waren omhoog gekapt en met lak aan elkaar geplakt. Haar witte blouse met kanten kraagje liet slechts een klein stukje van haar pezige hals zien. In een vaas, die op een tafel stond, waren een paar rode anjers gestoken. Ernaast lag een grijs, zeer dik leerboek partijgeschiedenis, ‘de baksteen’ genaamd. De zon scheen feestelijk door de hoge ramen, de sfeer was plechtig en ingetogen. Met neergeslagen ogen zaten de studenten zich voor te bereiden. Sommige meisjes hadden witte blouzes aan en bloosden. Vanuit haar plaats bij de rode anjers bekeek Tatjana Petrovna haar kroost met een strenge, doch liefdevolle blik.
Een voor een gingen ze tegenover Tatjana Petrovna zitten, Alija kon slechts hun achterhoofden zien. De enthousiast knikkende achterhoofden en Tatjana Petrovna waren het helemaal met elkaar eens. Het examen leek op een geanimeerd gesprek tussen twee verwante zielen. Soms fronste Tatjana Petrovna haar wenkbrauwen, dan zag Alija een achterhoofd verstarren, zich pijnlijk inspannen op zoek naar de juiste woorden. Nadat de witte blousjes vrolijk de juiste woorden hadden uitgekwetterd, kwam de beurt aan Alija. Ze ging zitten, probeerde vrolijk en open te kijken, ik heb die baksteen helemaal omgeploegd, Tatjana Petrovna, ik heb er uren over gebogen gezeten, ik heb gezwoegd en gezweet, om de zin van het heilige woord te doorgronden, ik heb niets te verbergen... Tatjana Petrovna gleed met haar stalen blik van Alija's zonnige zondige haren naar haar paarse blousje, waarvan de bovenste knoopjes los zaten, waardoor een teer kuiltje tussen haar sleutelbeenderen te zien was en nog een teer stukje huid eronder.
Een kwartiertje later kwam een stevige grijzende man met opvallend vlezige lippen binnen:
‘Goede middag, goede middag, mag ik er even bij komen zitten, beste Tatjana Petrovna?’ De man ging tegenover Alija zitten, keek onbewogen naar haar blote slanke hals en tere kuiltje en wendde
| |
| |
zich weer tot Tatjana Petrovna: ‘Wat zijn de resultaten, Tatjana Petrovna, hebben onze studenten hun best gedaan?’
‘Ik ben zeer tevreden, Nikolaj Aleksejevitsj,’ glom Tatjana Petrovna, keek toen naar Alija en zuchte diep: ‘maar ja, er zijn altijd uitzonderingen, deze studente, bijvoorbeeld, ziet het verschil niet tussen het blok Boecharin-Trotski en dat van Kamenev-Zinovjev, daar zijn we al een kwartier mee bezig...’
‘Een kwalijke zaak, beste Tatjana Petrovna, een zeer kwalijke zaak, zulke studenten kunnen wij bij ons niet dulden,’ zei hij met een blik naar Alija en likte ineens met zijn tong over zijn lippen.
Het herexamen was een paar weken later. Alija zat in een halfdonker lokaal haar vragen voor te bereiden, een paar stoelen verderop zat Lala, een Azerbajdzjaanse met vochtige ‘Perzische’ ogen en lange zwarte vlechten. Lala was dik, vrolijk, met een hart van goud, en had maar één probleem - ze kon absoluut niet leren. Als ‘nationale minderheid’ had ze haar toelatingsexamens aan de universiteit van Bakoe gedaan, of liever gekocht. Voor haar vader, de voorzitter van een van de grootste kolchozen in Azerbajdzjan, was het een erekwestie: de hele plaatselijke elite stuurde zijn kinderen naar de hoofdstad. In Moskou miste Lala haar dorp, haar broertjes, zusjes en vriendinnetjes, de blauwe hemel boven de Kaukasus. Haar Perzische ogen keken steeds treuriger, haar ronde vollemaansgezicht was van al die leerboeken tot een halvemaan geslonken. ‘Lalotsjka, zwaluwtje van me,’ hoorden de medebewoners haar moeder, die elke drie maanden op bezoek kwam, wenen: ‘als het zo doorgaat, wil niemand later met je trouwen.’ Moeder en dochter barstten in snikken uit, onderbroken door Azerbajdzjaans geweeklaag. Maar de Azerbajdzjaanse vader was onverbiddelijk, zijn dochter moest en zou haar universitaire diploma halen.
Lala had zich grondig op het herexamen voorbereid. Terwijl ze met de ogen op het papier gericht bleef doorschrijven, haalde ze met de andere hand een gevouwen strook papier uit haar schoen en legde die snel op haar schoot. Al schrijvend begon ze het spiekpapiertje uit te rollen en schoof het handig onder het vel.
‘Laal,’ fluisterde Alija: ‘heb je 14?’ Lala knikte, wierp snel een blik naar de docente, die aan een tafel voorin zat en sloeg haar benen over elkaar. Ze tilde haar lange wijde rok op - even zag Alija brede elastiekjes om Lala's stevige dijbenen - en haalde er een rolletje papier uit, dat zij op de vloer gooide. Alija liet haar pen
| |
| |
vallen, de docente keek even op. ‘Het is mijn pen.’ De docente ging verder met lezen, Alija raapte de pen en het rolletje op. Het spiekpapiertje was tot de laatste millimeter volgeschreven met minuscule lettertjes, niet groter dan het oog van een naald. Al snel vond Alija het 14-de partijcongres. Ze was verrukt, verbijsterd, want ook inhoudelijk trof het spiekpapiertje haar door de buitengewoon helder geformuleerde gedachten. Lala bleek onvermoede talenten te hebben, want dit was een hoogtepunt van menselijk kunnen: de briljante samenvatting van ‘de baksteen’ op een paar velletjes papier. Met bewondering en respect keek Alija naar haar redster, die met het puntje van haar tong tussen de lippen ijverig haar eigen spiekpapiertje aan het overschrijven was.
De docente, een lange manke vrouw met donkere krullen, die met een stok liep, had mooie, treurige, stille ogen. Wat moet zo iemand met die partij, vroeg Alija zich af, terwijl ze ontspannen over de doelstellingen van het 14-de partijcongres vertelde. Onschuldig en open keek Alija in de donkere ogen van deze vrouw die haar zonder iets te zeggen aandachtig zat te bekijken.
‘U beheerst de materie heel goed, ik geef u het hoogste cijfer,’ zei de docente en lachte niet.
‘... er komen ook kameraden van het partijbureau,’ Tatjana Petrovna kwam met haar gezicht vlak bij het hare. Alija zag grote, met abrikooskleurig poeder verstopte poriën en begon haastig te knikken.
‘En toen heb ik aan u gedacht, Alija, dat u, als vertegenwoordiger van een kleine republiek, misschien ook uw bijdrage kon leveren om het internationale element van het geheel te onderstrepen. Wij zouden uw optreden bijzonder op prijs stellen,’ Tatjana Petrovna sperde haar ogen open, haar neusgaten begonnen ineens te bewegen.
Straks gaat ze mij nog besnuffelen, dacht Alija en deinsde voor de zekerheid achteruit. Ze begreep nog steeds niet wat Tatjana Petrovna precies van haar wilde, maar wel dat weigeren totaal onmogelijk zou zijn.
‘Ik zal het doen, ik zal mijn bijdrage leveren, ik zal het internationale element onderstrepen, ik zal een lezing houden over een Estse heldin, ik zal uw vertrouwen in mij herstellen...’ Met een gloeiend gezicht rende Alija alle negen trappen van het universiteitsgebouw
| |
| |
af, door de blauwe rook heen die in alle negen trapportalen hing, van groepjes paffende studenten. ‘De laatste Fellini valt me tegen,’ zei iemand, krachtige wolken blauwe rook uitblazend. ‘De meester vervalt duidelijk in herhaling.’
‘Bergman moet allang met pensioen,’ hoorde ze op het achtste trapportaal.
‘Ginzberg schijnt in dure pakken rond te lopen... Tarkovski zal nooit zijn eerste meesterwerken evenaren,’ klonk het genadeloos op de zesde verdieping.
Het achttienjarige leven van Leen Tamm paste in vijfendertig pagina's van een oranje boekje uit de serie ‘Zij dienden het vaderland’. Van de kaft keek een gespierde vrouw van minstens veertig je dreigend aan, op de achtergrond stonden een paar denneboompjes. Het boekje stamde uit 1965.
Voor Alija waren dergelijke jong gestorven helden nog onwerkelijker dan buitenaardse wezens - die hadden tenminste nog een planeet waar ze vandaan zouden kunnen komen. Maar de onstoffelijke lichamen van de jonge helden zwierven ergens in een naamloos universum, want zelfs hun heiligen gunden de communisten geen paradijs. Ook hun aardse, pre-heroïsche bestaan trof Alija door zijn steriliteit en onstoffelijkheid: allemaal waren ze ‘kristaleerlijk’, rechtvaardig, actief in het verzamelen van oud ijzer en oud papier, altijd hielpen ze oude vrouwtjes bij het oversteken, nooit brachten ze hun boeken te laat terug naar de bibliotheek, en bijna allemaal wonnen ze wedstrijden zweefvliegen. Kwam dat door de drang naar hoger sferen?
Gefascineerd bekeek Alija de foto's van de helden, die voor haar het enige bewijs bleven van hun werkelijk bestaan.
Maar ook de pijn die de onstoffelijkheid van de helden voor even doorprikte, was voor Alija reëel, bijna tastbaar: de pijn van de naalden onder de nagels, de stank van het verbrande vlees onder een gloeiende strijkbout, het uitgelekte oog... geen enkel sadistisch detail werd de kinderen bespaard. Dat kon ook niet, begreep Alija later, hoe gruwelijker de martelingen, des te groter De Idee die hun de bovenmenselijke kracht gaf om al die martelingen zwijgend te doorstaan. Ook de kleine Alija doorstond nu waardig de boor van de tandarts, ze hoefde alleen maar haar ogen dicht te knijpen en heel intens aan de Duitse martelinstrumenten te denken.
De dood van de helden (meestal werden ze opgehangen) was
| |
| |
alleen maar een officiële bevestiging van hun onstoffelijkheid en wekte geen enkel gevoel, behalve verbazing, want ‘hoe konden ze gestorven zijn, als ze nooit echt geleefd hadden?’
In tegenstelling tot de opgehangen helden werd de eenzame Estse heldin Leen Tamm door de Duitsers doodgeschoten. In het oranje boekje zat geen foto van haar lijk met een bordpapierenschildje op haar borst, waarop haar misdaden in blokletters opgeschreven waren. Er stonden helemaal geen foto's van Leen Tamm in het oranje boekje, net zomin als herinneringen van haar moeder, leraren, broers of zusjes, of fragmenten uit haar dagboeken of opstellen, er was helemaal niets wat haar leven enigszins tastbaar maakte. Haar bestaan leek bijna opzettelijk gehuld in een mysterieus zwijgen dat de witte leegte opvulde tussen de zwarte regels die haar heldendaad en De Idee bezongen. Dat zwijgen was meer dan verdacht, het was geladen, woedend; als een blind razende sneeuwlawine dreigde het de zwarte regels te bedelven, de kleine valse lettertjes te verpletteren en de mythische Leen Tamm te vermorzelen. Het grote zwijgen - dat was het echte leven van de Estse komsomolka Leen Tamm, net achttien, een simpel plattelandsmeisje, haring met zureroom en roggebroodsoep, met een paar woordjes Russisch, maar een hele grote idee, De Idee om voor te sterven, Leen Tamm die de ene bezetter bestreed in dienst van de andere, en door haar volk vol afschuw is uitgespuugd in een bodemloos stilzwijgen, de hel voor valse helden.
Het boekje was overgeschreven - de lezing klaar, Alija bladerde het nog even door en zag dat het voor het laatst in éénenzeventig was uitgeleend. Ze liep naar de balie en wierp een laatste blik op de vrouw op de kaft, van een afstand bleek het vreemde voorwerp in haar handen een mitrailleur te zijn. Het boekje verdween weer in de stoffige dieptes van de bibliotheek.
|
|